• No results found

Ter plaatse van het westelijke deel van de Pastoor Huveneersheuvel oftewel de kerkheuvel zijn in drie boorraaien elf grondboringen verricht. Doel van deze boringen was om te achterhalen:

- in welke mate de heuvel een kunstmatige heuvel (motteheuvel) is; - welke gelaagdheid (fasering in de constructie) hierin aanwezig is; - hoe hoog de oorspronkelijke dekzandkop was;

- in hoeverre de oorspronkelijke bodem onder een eventuele ophoging nog intact is;

- of er sprake is van een gracht rondom de heuvel, hoe diep deze is geweest en hoe deze is opgevuld.

Boorraai O

Uit de resultaten van de boorraai O (boringen 307-311) blijkt dat de Pastoor Huveneersheuvel conform de verwachting in de kern uit een dekzandkop bestaat die later beduidend is opgehoogd. De huidige maximale hoogte bedraagt circa 4,4 m +TAW. De top van de natuurlijke dekzandkop ligt op het hoogste punt ongeveer 1,2 m lager op 3,2 m +TAW. Boring 307 is geplaatst aan de westelijke basis van de heuvel. Hier is sprake van een forse kunstmatige ophoging van ruim 1,7 m. De top van het Pleistocene dekzand is hier aangetroffen op 1,4 m +TAW. Alluviale afzettingen ontbreken in deze boring. In de top van het dekzand is in boring 307 een 15 cm dikke, donkergrijze cultuurlaag

(Ab-horizont) met houtskooldeeltjes vastgesteld. Tussen de boringen 307 en 308 loopt de dekzandkop vrij steil omhoog (hoogteverschil van minimaal 1,2 m over 10 m oftewel 12 % hellingpercentage). Op het hoogste deel van de dekzandkop is in boring 309 een volledig intact podzolprofiel aangetroffen. De intactheid van deze oorspronkelijke bodem blijkt zeer lokaal te zijn. In de naastgelegen boring 311 resteert enkel een BC-horizont. Door de relatieve hoogte van de dekzandkop waardoor de bodem langdurig vrij droog is heeft hier in tegenstelling tot in het dekzand met een hogere grondwaterspiegel rondom de heuvel door uit- en inspoelingsprocessen podzolisering kunnen plaatsvinden. De aangetroffen podzolbodem bestaat uit een volledige A-E-Bhs-C sequentie. De A-horizont van de podzolbodem vertoont duidelijk sporen van antropogene bewerking en bewoning. In deze horizont zijn houtskool- en verbrande kleideeltjes waargenomen.

De natuurlijke dekzandkop is op enig moment gericht opgehoogd met een zandpakket dat uit twee eenheden bestaat. Het onderste deel van het ophogingspakket bestaat uit een homogeen pakket geelbeige tot geelbruin, vuil zand waar plaatselijk leem- en kleibrokken zijn aangetroffen. Het pakket vertoont geen interne gelaagdheid en bevat weinig antropogene bestanddelen. In de boringen 310 en 311 zijn in dit pakket fijne puin- en baksteendeeltjes aangetroffen wat wijst op een (post)middeleeuwse ouderdom. In de top van dit opgebrachte pakket is geen cultuurlaag vastgesteld. Het bovenste zandpakket is donkerder, humusrijker van aard en is op basis daarvan gekwalificeerd als een Aa(p)-horizont die is opgebracht met het oog op bodemvruchtbaarheid en de teelt van gewassen. Ook dit bovenste pakket vertoont geen interne gelaagdheid die duidt op een geleidelijke groei van een (motte)heuvel door de langdurige aanvoer van nederzettingsafval. De heuvel lijkt binnen een kort tijdsbestek functioneel te zijn opgehoogd in plaats van een meer organische ontwikkeling als gevolg van langdurige bewoning.

In boring 310 op het hoogste punt van de heuvel is onder het opgebrachte zandpakket een tweede puinhoudend zandpakket aangetroffen tussen 1,40 en 2,35 m -mv. Op 2,35 m –mv is de boring gestuit op steen. Aannemelijk dat hier sprake is van een opgevulde kelder van de voormalige boerderij die hier volgens de kadasterkaar van 1835 heeft gestaan. De boring is mogelijk gestuit op een oude keldervloer die met de sloop van de boerderij is afgedekt met puinhoudend zand.

Boorraai P

In boorraai P (boringen 312-314) is duidelijk te zien dat de natuurlijke dekzandkop onder de huidige Pastoor Huveneersheuvel ook in noordelijke richting kunstmatig is vergroot. In boring 312 is sprake van een ophoogpakket met een dikte van 2,3 m. De top van de huidige heuvel ligt hier op 4,1 m +TAW terwijl de top van het Pleistoce dekzand op 1,8 m +TAW. Een hoogte van 1,8 m +TAW is op enig moment in het verleden onder het inundatieniveau van de Schelde en Rupel komen te liggen waardoor ophoging van de dekzandkop aantrekkelijk werd. In de top van het dekzand is een oorspronkelijke podzolbodem bestaande uit een Bs-BC-C profiel aanwezig. De A- en E-horizont ontbreken hier. Het ophoogpakket bestaat uit vijf afzonderlijke lagen maar op de overgangen tussen deze lagen zijn geen oude bodems of cultuurlagen aangetroffen. Dit duidt er vooralsnog op dat de ophoging ondanks de hoogte niet gefaseerd is gebeurd. In het ophogingspakket zijn geen antropogene resten aangetroffen.

In boring 313 is het ophoogpakket slechts 1,5 m dik. Het ophoogpakket bestaat uit twee lagen die wat betreft visuele veldkenmerken niet overeenkomen met een van de ophooglagen in boring 212. Het dekzandniveau ligt hier op circa 1,3 m +TAW. Tussen de top van het dekzand en de basis van het ophoogpakket zijn alluviale kleiafzettingen aangetroffen met in de top daarvan een donkergrijze bodem (Ab-horizont). Op de

overgang van het dekzand naar de alluviale kleibodem bevindt zich een dun laagje verspoeld (secundair) dekzand met een kenmerkende fijne gelaagdheid. Dit kan colluviaal sediment zijn dat hellingafwaarts is gespoeld maar het kan ook sediment zijn dat tijdens hoogwaters van de Schelde langs de rand van de heuvel door golfwerking is verspoeld. Het laagje is vergelijkbaar met het laagje dat in de boringen 29 en 30 onder het ophoogpakket is aangetroffen. Hetzelfde laagje komt ook voor in boring 315 van boorraai Q.

In de laagst gesitueerde boring 314 ligt de top van het dekzand op 1,15 m +TAW met daar bovenop een zeer dun laagje grijze alluviale overstromingsklei. Het grootste deel van het boorprofiel bestaat ook hier uit een zandig ophogingspakket bestaande uit twee te onderscheiden lagen zonder tussenliggende cultuurlaag of A-horizont. De mede op basis van het geofysisch onderzoek (figuur 45) verwachte organisch rijke gracht(vulling) met antropogene afvalresten kon in de deze boring niet als zodanig worden herkent. Wel is er sprake van een circa 50 cm diepe laagte/geul wanneer wordt uitgegaan van de top van de alluviale afzettingen in boring 313. Ten opzichte van het Pleistocene dekzandniveau is er ook morfologisch gezien geen sprake van een geul c.q. gracht. Dit betekent dat als er al gesproken kan worden van een (droge) gracht deze relatief jong is en naar verwachting van na de middeleeuwen dateert.

Boorraai Q

In boorraai Q (boringen 315-317) is te zien dat de boorprofielen 315 en 316 overeenkomen met het profiel van boring 313. Het profiel bestaat uit achtereenvolgens van de basis naar de top uit Pleistoceen dekzand, verspoeld (Holoceen) secundair dekzand (met bodemvorming/cultuurlaag), alluviale klei (met bodemvorming/cultuurlaag) en een zandig ophoogpakket. De top van dit pakket volgt in raai Q de top van het dekzand tot aan boring 317. Boring 317 is mede op basis van het historisch en het geofysisch onderzoek in de verwachte gracht geplaatst. Deze gracht blijkt hier ook feitelijk morfologisch in de ondergrond aanwezig te zijn. Boring 317 is door gezet tot 1,6 m –mv en daar gestuit op grof puin. Daardoor kon de einddiepte van de gracht en samenstelling van de vulling aan de basis niet worden vastgesteld. Het bovenste deel van de vulling c.q. het opgebrachte pakket bestaat uit bruingrijs, humushoudend zand. Vanaf 1,35 m – mv is sprake van een baksteenpuinlaag. In deze puinlaag is jong industrieel aardewerk aangetroffen.

Boorraai R

Boorraai R (boringen 318-320) is geplaatst ter verificatie van een geofysische weerstandsmeting op de westelijke helling van de Pastoor Huveneersheuvel. Hierbij is op geringe afstand van elkaar een hoge en een lage bodemweerstand gemeten. De zone met lage weerstand is geïnterpreteerd als een voormalige gracht (zie Figuur 74). De boringen 218 en 219 liggen circa 9 m uit elkaar; de boringen 219 en 220 circa 7 m. Uit de controleboring 319 blijkt dat binnen de lage weerstandzone inderdaad sprake is van een opgebracht pakket donkergrijs, sterk humeus, slap zand dat wat betreft kleur (humusgehalte) en consistentie duidelijk afwijkt van het bovenliggend akkerdek (Aa-horizont). In de boringen 318 en 320 is dit donkergrijze zandpakket niet aangetroffen. Er kan sprake zijn van een grachtvulling maar de situering op de helling en de dikte van het ophoogpakket in boring 220 maakt dit niet aannemelijk. Ingeval van een in het dekzand ingesneden gracht/greppel zou hier de helling van de oorspronkelijke dekzandkop tussen boring 219 en 220 namelijk onnatuurlijk steil moeten zijn geweest (hellingspercentage

van bij benadering 25 %). Een greppel/gracht die later is aangelegd in het opgebrachte pakket is theoretisch wel mogelijk. Enkel een proefsleuf kan in dit geval uitsluitsel geven.

Bolvormig weiland ten noorden van de Pastoor Huveneersheuvel