• No results found

chronologisch eigenlijk alle periodes vertegenwoordigen. Opvallend is dat het vanaf de 16de eeuw voornamelijk om koperen munten gaat, terwijl zilver voor de vroegste periodes

beter vertegenwoordigd is. Echter aangezien we geen zicht hebben op de eigenlijke

omvang van de collectie, noch op de exacte vondslocatie en -omstandigheden kunnen we

hier geen verdere conclusies uit trekken.

Figuur 69 Enkele vondsten uit Nattenhaasdonk zoals afgebeeld op de websit van J.P. Casteels (http://home.scarlet.be/~ababab/metaalzo.htm)

Figuur 70 De contouren van Popp perceel 1304 in overlay op het GRB. Het perceel omvat de tuin van het Nethof.

Ten zuiden van Nattenhaasdonk, op de zandrug die de riviervlakte van de Schelde en de Rupel afzoomt, zijn in de CAI een aantal sites opgenomen die op de rand van de kouter liggen, op de grens met de oudste landbouwgronden in de omgeving. Ze worden hierna beschreven van oost naar west, te beginnen met de Sint-Margarethakerk van Wintam (CAI locatie 105809). De parochie van Wintam, die hoger gelegen is, nam in de 19de eeuw de rol van Nattehaasdonk over. De kerk werd in 1828 opgericht met de bouwmaterialen en voorzien van de kerkschatten van de door een overstromingsramp in 1825 verwoestte kerk van Nattenhaasdonk.

Eveneens op de rand van de kouter, maar meer naar het westen, staat de Caeneghemhoeve, ook het Spaans hof genoemd. (DIBE 2043)(CAI locatie 102884). Het

woonhuis en de duiventoren op de site dateren van 1626. Het bakhuis en de stal van de 18de of 19de eeuw. De ligging op de rand van de hoger gelegen zandrug en op de grens met de oudste landbouwgronden vormt een aanwijzing voor bewoning vanaf de vroege middeleeuwen. Canegem was een hoofdleen van Bornem. Vanaf de hoeve liep een weg richting Nattenhaasdonk: de Caneghemdreef of huidige Polderdam.

Grenzend aan de oostzijde van het Steenland (CAI 102222) stond de molen van Wintam. De Ferrariskaart functioneert voor deze molen als terminus ante quem (CAI locatie 110175). In de Molenwijk, het gebied tussen de Caneghemhoeve en de kouter, waren ook het tiendenhof en de tiendenschuur eertijds terug te vinden.207 Palend aan het Steenland stond in 1572 een hof van plaisantie (CAI 163886). Vanaf de 16de eeuw ontvluchtten rijk geworden patriciërs de knellende stadsgrenzen om in weelderige lusthoven op het platteland hun status ten toon te spreiden en hun fortuin in gronden te beleggen.208 Vaak kochten ze hiervoor bestaande sites met walgracht of hoevecomplexen op die ze ombouwden.

Ten zuiden van Nattenhaasdonk ligt de site Steenland (Grote Kouter) (CAI locatie 102222). Het steenland ligt op de kouters langs de Schelde op een gemiddelde hoogte van 6 à 7 m TAW. Het gebied vormt een lichte depressie tussen twee hoger gelegen delen van de kouter. In de richting van Hingene verheft het terrein zich tot 8m TAW, in de richting van Wintam tot 9m TAW. 209 Hier werd in 1846 een belangrijke Romeinse muntschat gevonden die bestond uit 250 munten. In 1846 bezat hertog d’Ursel, de hertog van Hingene, de verzameling munten. 45 van de 250 munten stuurde hij naar de Koninklijke Academie voor Wetenschappen en Schone Letteren in Brussel. De bewaarplaats van de overige 205 munten is niet gekend.210 J. Roulez maakte reeds in 1846 een beschrijving van de naar Brussel gestuurde munten. Ook Thirion nam in 1967 de munten op in zijn repertorium van de Gallische en Romeinse muntschatten gevonden in België. Het gaat het om 45 zilveren denarii uit de vroeg-romeinse periode. De vondst bevat naast 26 republikeinse munten, 18 munten van Augustus en één van Tiberius en wordt algemeen gedateerd in het midden van de 1e eeuw n. Chr.211

Op dezelfde site voerde Geert Segers in het voorjaar van 1986 een systematische terreinprospectie uit in het kader van zijn eindverhandeling voor het verkrijgen van de het diploma van licentiaat in de archeologie. De percelen Bornem Afd. 3, Sectie B, 74b, 75a, 74c, 74D, 76/2, 79, 80B,81i, 81H, 82i, 185a, 187, 178,188, 192c, 82m, 82n, 183 werden geprospecteerd. De omstandigheden voor het onderzoek waren optimaal voor de percelen 74b, 75a, 81i, 81h. Er kwam schervenmateriaal uit de Romeinse tijd en de middeleeuwen aan het licht. Voor de Romeinse tijd gaat het om een wielgevormd bodemfragment van een mortarium gemaakt van ruwwandig aardewerk, oxyderend gebakken, met grove kwartskorrels en aardewerkgruis verschraald. De verschraling breekt door het oppervlak. Het fragment kan dateren van de 1ste tot de 4de eeuw n. Chr.212 Tevens beschrijft hij een fragment van Mayen aardewerk dat hij dateert in de 4de tot de 7de eeuw. Het gaat om een randfragment van een potje dat matig tot hard

207 Informatie Benny Croket

208 Baetens, 2013.

209 Segers 1987, 179.

210 Segers 2001, 11.

211 Segers 1987, 179-189 en 251; Bauwens - Lesenne M. 1965 oudheidkundige repertoria, A, VI, 68; Roulez 1846, 755-758 en Thirion M. 1967, 15-16. De huidige bewaarplaats van de munten is onbekend.

oxiderend is gebakken, oranje van kleur en verschraald met aardewerkgruis. De pasta vertoont inclusies van augiet of hoornblende.213

Ten zuiden van Nattenhaasdonk, in de richting van de site Steenland, aan de westzijde van de Pastoor Huverneersstraat, is op de kaarten van het primitief kadaster (1830) een vierkante grachtenstructuur te zien (CAI locatie163886). Het gaat mogelijk om de resten van een site met walgracht. Op de Ferrariskaart wordt op deze plaats wel bewoning aangegeven, maar de vierkante grachtenstructuur ontbreekt.

Ten zuidwesten van het onderzoeksgebied ligt de kern van Hingene. Naast twee oude herbergen, getuigen de kerk van St. Stefanus en het kasteel van Hingene van eeuwenlange menselijke bewoning op deze plaats.

De St. Stefanuskerk kent haar oorsprong met zekerheid in de 12de eeuw. Mogelijk werd een oudere kapel uit de 10de eeuw vervangen door een kerk in 1225. Deze werd, behalve de toren, het koor en een deel van de kruisbeuk, in 1900 vervangen door een nieuwe kerk. Het huidige koor en de privékapel d’Ursel werden in 1618-1619 gebouwd (CAI locatie 105803 en DIBE 1998).214

Het Kasteel d’Ursel of Hof te Hingene (CAI locatie 101435 en DIBE 2002) is een dubbel omgracht hof van plaisantie of lusthof. In de volle middeleeuwen, rond 1120, zou volgens de informatie uit de Inventaris Bouwkundig Erfgoed hier een omwalde hoeve gestaan hebben.

Herberg de Zwaan of ’s Heerenhuys (CAI locatie 106694 en DIBE 1999), de voormalige vergaderplaats van de schepenen van Hingene, wordt in archieven vermeld sinds 1662. Ook Herberg de Oude Poort (CAI locatie 106693 en DIBE 1984) klimt op tot de 17de eeuw. Ook in de polders ten noordwesten en noordoosten van het projectgebied werden vondsten van archeologica opgenomen in de CAI.

Ten westen van het onderzoeksgebied voerde de opgravingsdienst de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis in Brussel215 op de site Steenland in de polders grenzend aan de Schelde in 1911 een opgraving uit 1 (Scheldelandpolders)(CAI locatie 101447). Deze leverde vondsten op gaande van de steentijd tot de middeleeuwen: een 15-tal silexen uit de steentijd, handgevormd ijzertijdaardewerk, fragmenten van dolia en mortaria uit de Romeinse periode en middeleeuws aardewerk waaronder badorf, rood beschilderd aardewerk en Rijnlands vroegmiddeleeuws aardewerk.216 De bewaarplaats en toestand van deze vondsten is onbekend.217

Tussen 1992 en 1997 werd in het Ruipenbroek te Wintam, ten noordoosten van het projectgebied, ter hoogte van de monding van de Rupel, een nieuwe zeesluis gebouwd (CAI locatie 102887). Aan de werken ging geen wetenschappelijke opgraving vooraf. Jos De Reu, Hilaire De Moor, Jos Spiessens, Joost Reyniers, Hedwig Cassiman en Stef Van Praet zamelden een groot aantal vondsten in via prospectie op de sites waar de uitgegraven/uitgebaggerde grond van de infrastructuurwerken werd gestockeerd. De

213 Segers 1987, 189 en verzameling Segers HK81i/15; Brulet , Vilvorder &Delage 2010, 420-422.

214 Bungeneers et al 2006.

215 http://www.arch.be/docs/surv-toe/TT-SL/fed/KMKG_VS_2008_DEF.pdf, p. 31: ‘de opgravingsdienst van de staat’ opgericht in 1903 met als opdracht de opgraving van sites in België. Deze dienst werd geleid door Alfred De Loe bijgestaan door Edmond Rahir

216 Segers 1987, 26-27, 189-193, 195-203.

systematische prospectie, kort na de opspuiting biedt wel zekerheid over de herkomst en de lokalisatie van het materiaal. 218 Er zijn dus geen gegevens beschikbaar over de stratigrafische context waarin de voorwerpen bewaard bleven.

De ingezamelde archeologica beslaan een periode gaande van het mesolithicum tot de nieuwe tijd.219 Er werden 74 stenen artefacten vervaardigd in de steentijd gerecupereerd. Daarvan zijn er slechts 3 geretoucheerd: een boor, een bifaciaal geretoucheerd werktuig en een geretoucheerde klingafslag. Verder bevat de verzameling 33 fragmenten van afslagen, 24 microklingen en fragmenten van microklingen, en 6 klingen en klingfragmenten. 71 artefacten zijn vervaardigd uit silex, 3 uit Wommersomkwartsiet en worden gedateerd in het mesolithicum. Verder werd een laat-neolithische randscherf van een potbeker ingezameld. De scherf is versierd met nagelindrukken en vingertopindrukken.220

Tussen de vondsten vallen de acht hertgeweien werktuigen op. Drie daarvan, de volgtakbijlen kunnen worden gedateerd tussen 5000 en 3450 v. Chr en werden in Nederland aangetroffen in nederzettingen die behoren tot de Swifterbantcultuur. De basisbijlen blijken reeds gelijktijdig met de volgtakbijlen in gebruik te zijn geweest, maar werden ook nog in de ijzertijd gebruikt.221

Twee bronzen voorwerpen worden in de late bronstijd geplaatst: een bronzen hulsdok en een speld met gedeeltelijk verdikte kop.222

Uit de midden-Romeinse tijd dateren een fragment terra sigilata type Dragendorf 37 en een bord Dragendorf 18/31, fragmenten van gevernist aardewerk afkomstig uit de Keulse pottenbakkersateliers, blauwgrijs reducerend gebakken aardewerk en dolia. Ook fragmenten van bouwmaterialen werden ingezameld: dakpannen, zowel tegulae als imbrices en één wandfragment van een tubulus. Tot dezelfde periode behoren een aantal bronzen en ijzeren voorwerpen. Tot de kleine vondsten behoren twee fibulae en een stylus in brons. Opmerkelijke vondsten zijn twee stukken bronzen vaatwerk: de steel en de aanzet van het lichaam van een zeef en een fijn bewerkte schotel. 223

Eveneens tijdens de aanleg van de nieuwe zeesluis werd, in de loop van 1997, in de buurt van Fort St. Margriet (CAI locatie 100042), de inhoud van een postmiddeleeuwse, waarschijnlijk 17de-eeuwse afvalkuil gevonden. Ook voor deze kuil is er niets geweten over de stratigrafische context. De kuil bevatte voorwerpen in keramiek, metaal, ivoor, pijpaarde, leder en glas, maar ook schelpen en botmateriaal. Het groot aandeel luxeproducten bij de vondsten suggereert dat het gaat om het afval van een beter gegoed huishouden. Deze conclusie wordt ook ondersteund door de interpretatie van het botmateriaal dat er op wijst dat de bewoners kalfsvlees aten in plaats van rundvlees.224

218 Segers 2001, 17

219 Verlaeckt (red.) 2001: themanummer van Vobov-info gewijd aan deze vondsten.

220 Segers 2001, 139: foto

221 Sergant & Crombe 2001, 87.

222 Sergant & Crombé 2001, 79- 96.

223 De Clercq 2001, 97 – 108.

Het Margrietenfort of De Margriete wordt reeds vermeld in archief dat dateert van 1576-1577.225 Het werd door het calvinistisch bewind opgericht om de scheepvaart op de Schelde te controleren en zo de bevoorrading van Antwerpen te verzekeren. Het rivierfort lag aan een buitenbocht van de Schelde, aan de monding van de Rupel. Vanop deze plaats had men een ongehinderd zicht op de Schelde tot ongeveer 2,5 km zowel stroomopwaarts als stroomafwaarts. Reeds in 1585 viel het in handen van de Spaanse troepen. Vanaf dan is er sprake van fort Sint-Margriet. Tijdens de Oostenrijkse successieoorlog midden 18de eeuw werd het fort ingenomen door de Engelsen en Fransen en geslecht. Nadat Maria Theresia in haar rechten werd hersteld in 1748 werd het fort niet meer heropgebouwd. De site bleef wel van militair belang en werd in de loop van de tijd nog verschillende keren gebruikt als militaire uitvalsbasis. Bij de inpoldering van het Ruipenbroek na 1832, werden de resten van het Fort verder ontmanteld. De laatste resten van de ruïne verdwenen definitief bij de bouw van de zeesluis van Wintam op het einde van de 20ste eeuw.

3.4 BESLUIT

Uit het overzicht van de gekende gegevens in verband met archeologisch erfgoed afkomstig van het projectgebied en zijn onmiddellijke omgeving komt duidelijk naar voor dat het gebied een lange en interessante menselijke aanwezigheid kent sinds het mesolithicum, met sporen van bewoning die teruggaan tot de Romeinse tijd.

De uit de steentijd verzamelde artefacten bij de aanleg van de zeesluis te Wintam en op de site Steenland in de Scheldelandpolders tonen aan dat het gebied rond de samenvloeiing van de Rupel en de Schelde een bijzondere aantrekkingskracht moet hebben uitgeoefend op de mesolithische en neolithische mens. Het vormde vermoedelijk een rijke biotoop om te jagen en te vissen in het mesolithicum, en vanaf het neolithicum ook voor het weiden van de veestapel.226227

De vondsten uit de bronstijd illustreren het gebruik van deponeren van bronzen voorwerpen in rivieren om sociaal-ideologische redenen228. Het lijkt er op dat het toevertrouwen van objecten aan de rivier kan worden geïnterpreteerd in het kader van de rivier als territoriumgrens. De bronzen voorwerpen die gerecupereerd werden tijdens de aanleg van de zeesluis in Wintam tonen aan dat in de bronstijd de mens in de omgeving aanwezig was. Er zijn binnen het projectgebied omwille van het gebrek aan systematische en wetenschappelijk verantwoordde opgravingen, geen gegevens beschikbaar over bewoning in de metaaltijden. Landschappelijk gezien vormt de zandrug binnen het onderzoeksgebied een interessante droge locatie voor het vestigen van een woonplaats te midden van de alluviale valleigronden.229

225 Rekening G. Snellinck voor 1576-1577; ARA Brussel, fonds d’Ursel, L1023.

226 Sergant & Crombé 2001, 89

227 Van Strydonck 2000, 38-39 en 46-49

228 Verlaeckt 2001, 93-96; De Clercq 2001, 97-108.

Waar twee rivieren samenkomen of in de buurt van oversteekplaatsen is ook Romeinse aanwezigheid te verwachten. Op de site Steenland vormt de omvangrijke muntvondst een bewijs van menselijke aanwezigheid in de eerste eeuw n. Chr. Andere vondsten getuigen van Romeinse bewoning in de buurt. Aan de hand van de beschikbare gegevens kan deze echter niet worden gelokaliseerd. Binnen het projectgebied is een fragment van een Romeinse dakpan als archeologische vondst gekend. Op de site Steenland, een onderdeel van de Hingene Kouter, werd gebruiksaardewerk aangetroffen. Ook bij de aanleg van de zeesluis in Wintam werden Romeinse bouwmaterialen en keramiek ingezameld. De keramiek getuigt van contacten met Gallië en het Rijnland.230

Op plaatsen gelegen aan wegen en/of rivieren, zoals het onderzoeksgebied in de buurt van de Schelde en de Rupel, lijkt er een vorm van continuïteit te bestaan tussen de laat-Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen. Afgaand op het schaarse vondstenmateriaal bestaan de handelsbetrekkingen met het Rijnland nog steeds in de vroege middeleeuwen. Of waren het gewoon dezelfde plaatsen die interessant bleken om economisch en politiek uit te bouwen ? 231

Vanaf de volle middeleeuwen is de bewoning in het onderzoeksgebied met zekerheid te situeren op de zandige donk in de polder op de plaats die nog steeds gekend is als Nattenhaasdonk. De vele muntvondsten en ander oppervlaktemateriaal getuigen hiervan. Verdere toelichting bij de bewoningsgeschiedenis vanaf de vroege middeleeuwen is verwerkt in het historisch literatuuronderzoek.

230 De Clercq 2001, 104 – 105.