• No results found

Deel I: AARDAPPELVEREDELING IN NEDERLAND

3. De ontwikkeling bij de overheid

3.1. Overheid en organisaties

3.1.4. Overige instituten en organisaties

De eerste (kleine) kwekers waren volledig aangewezen op hun eigen inventiviteit, zowel wat kweken als wat marketing betrof. Nadat begin jaren 1920 een toets op wratziekte beschikbaar kwam breidde de externe hulpverlening bij het kweken steeds verder uit (Hoofdstuk 3.2.1). Deze aanvulling werd vooral geconcentreerd bij de voorbeproeving en het officiële rassenlijst- onderzoek. Allengs gingen de kwekers meerdere toetsen uitvoeren, aanvullend aan de beproeving op de opbrengstproefvelden. De kweker kreeg hierdoor direct of indirect met steeds meer onderzoek te maken bij de rasontwikkeling. Dit blijkt duidelijk uit de overzichten van Zingstra (1983) en Van der Woude (1985; Hoofdstuk 3.3). Deze ondersteuning van het kweken was van groot belang voor het verder opvoeren van de eisen aan de rassen die nodig waren voor de groeiende markt voor onze pootaardappelen.

Veel instituten waren betrokken bij de voorbeproeving en de rassenlijstbeproeving en hadden ook rechtstreeks contact met kwekers. Dit gold voor het bedrijfsmatig kweken, in mindere mate voor de kleine kwekers. Na de reorganisatie in de jaren tachtig en negentig van het landbouwkundig onderzoek werd dit enigszins beperkt en vindt overleg vooral plaats via de Gewasgroep Aardappelen van Plantum. Het betreft een breed scala van contacten die tevens duidelijk maken hoe breed het werkveld van de kweker uiteindelijk is geworden. In diverse hoofdstukken komen deze organisaties of instituten weliswaar ter sprake maar er blijven dan toch elementen onderbelicht die een nadere toelichting vragen. Verschillende instituten zijn van beperkt, maar specifiek belang, terwijl andere van meer algemeen belang zijn voor de aardappelveredeling. Genoemd kunnen worden:

 Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van

landbouwgewassen (NAK) - elke kweker is tevens geregistreerd bij de keuringsdienst voor toezicht.

 Plantenziektenkundige Dienst/ Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (PD/NVWA) - voor toetsing op quarantaineziekten en toezicht via de NAK.

 Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek (IPO) - voor levering van inoculum.

 Hoofdproductschap Akkerbouw (HPA) - voor ontheffing van de verordening voor bestrijding van phytophthora.

 Nederlands Instituut voor de Afzetbevordering van Pootaardappelen (NIVAP) - als propagandastichting van de pootaardappel.

52

 Geert Veenhuizen Fonds (GVF) - de instelling die succesvolle kwekers eert.

Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen, NAK

Uit de NAK-stukken, in het bijzonder notulen van het dagelijks bestuur vanaf 1932, blijkt een enorme betrokkenheid bij alles wat de aardappel betreft, niet alleen de keuring, ook de opname van nieuwe rassen op de rassenlijst, de export van pootaardappelen en de daarbij voorkomende problemen. De bevordering van de export van pootaardappelen met propaganda, proefzendingen en reizen wereldwijd had haar grote belangstelling en inzet. De belangen van de kweker kregen bijzonder veel aandacht, vooral een goede vergoeding voor zijn kweekarbeid. Stimulering van het kweken van nieuwe aardappelrassen had hoge prioriteit, vooral van rassen die onvatbaar waren voor wratziekte. Dat was dé stimulans. De NAK werd intensief betrokken bij de stimulering van het aardappelkweekwerk vanuit het IVP in Wageningen. Uit een enquête in de sector blijkt ook nu nog de grote betekenis van de NAK voor de positie van Nederland met de teelt van aardappelen (Van Loon, 2002, niet eerder gepubliceerd, zie bijlage 2 en 3). Aangezien de NAK een grote rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van het aardappelkwekersbedrijfsleven kan een bredere toelichting niet ontbreken.

De eerste keuringen van gewassen te velde vonden plaats op Schouwen-Duiveland (1888), later Groningen (1893) en Friesland (1901), (Bruins, 1992). Keuring voor zaaizaden begon in 1903. De veldkeuring voor pootaardappelen volgde in 1908, beide in Friesland. Grote promotor van de gewaskeuringen vanaf 1903 was B. C. Algra (Minderhoud, 1957; Oortwijn Botjes, 1957). Dankzij studie van de virusziekten door Quanjer en Oortwijn Botjes verkreeg de pootaardappelteelt een wetenschappelijke basis (N.N., 1953b). De oprichting van de NAK vond zijn basis in het ingrijpen van de overheid met de Pootaardappelwet van 12 december 1932, Staatsblad 608. De wet, die was gebaseerd op de Landbouwuitvoerwet van 31 mei 1929, Staatsblad 277, bepaalde dat uitvoer van ongekeurd pootgoed werd verboden en dat een Nederlandsche Algemeene Keuringsdienst zou worden opgericht met twaalf regionale keuringsdiensten en opheffing van de bestaande keuringsdiensten (Siebenga, 1949b).

De voorzitter van de NAK (Oortwijn Botjes) memoreert het begin in een buitengewone Algemene Vergadering op 7 juli 1937 ter gelegenheid van de opening van het nieuwe kantoor. De waarnemend Directeur van de Landbouw, de heer ir. Th. Mansholt, benoemde in 1931 de commissie welke het Centraal Comité en het KIZ wist te verzoenen, waardoor de grondslag van de NAK was gelegd.42 Gevolg van dit besluit was een enorm meningsverschil in Friesland alvorens de oprichting tot stand kwam (Dorst, 1941; Addens, 1952; Oortwijn Botjes, 1957). In Friesland bestond in de beginjaren van de keuring gedurende enkele jaren één keuringsdienst, bij de oprichting van de NAK in 1932 bestonden er vier:

42

53

1) Keuringsinstituut voor Zaaigranen en pootgoed (KIZ) als grootste.

2) Van de Friese Maatschappij van Landbouw (FMvL) voor de bij de Friese Coöperatieve Handelsvereniging voor Zaaizaad en Pootgoed (ZPC) aangesloten telers.

3) Van de Nederlandse Maatschappij voor Tuin- en Plantkunde (uitgevoerd door de Provinciale Commissie voor de veilingen).

4) Van de Aartsdiocesane R.K. Boeren- en Tuindersbond (ABTB); terwijl ook de Christelijke Boeren- en Tuinders Bond (CBTB) plannen had.

De oprichting van de NAK, tegen het advies van FMvL/ZPC in, maakte een einde aan deze situatie. Het was een eis van algemeen belang dat de overheid in 1932 stelde dat er één centrale keuringsinstelling zou komen. Die kwam er, maar de uitvoering van de keuringen werd overgelaten aan gewestelijke keuringsdiensten met een grote mate van zelfstandigheid.43

De oprichtingsvergadering van de Vereniging Nederlandsche Algemeene Keuringsdienst (NAK) vond plaats op 26 mei 1932 in het Jaarbeursgebouw te Utrecht onder voorzitterschap van ir. S. L. Louwes en secretaris ir. J. D. Koeslag. In de Algemene Vergadering van de NAK op 9 juni 1932 eveneens te Utrecht werd dr. J. Oortwijn Botjes benoemd tot voorzitter. Hij was voorzitter van de Voorbereidingscommissie.44 Vanaf 1932 bestond de vereniging uit twaalf keuringsinstanties samengesteld door 22 landbouworganisaties en de afdelingen van het KIZ. 45 Het bestuur werd samengesteld uit de verschillende groeperingen die met pootaardappelen te maken hadden: (toen nog) vertegenwoordigers van de gewestelijke keuringsdiensten, landbouworganisaties, kwekers, handelaren, bewerkers en gebruikers (Oortwijn Botjes, 1957).

In een spoedvergadering op 7 juli 1940 ging het bestuur akkoord met eerder genomen besluiten en de beslissing van de minister dat de NAK werd aangewezen als de enige erkende keuringsdienst op het gebied van landbouwzaaizaden en aardappelpootgoed. 46 De tuinbouw die vanaf 1932 deel uitmaakte van de NAK is er dan definitief uit (Siebenga, 1957). In maart 1941 ging de Algemene Vergadering akkoord met de vorming van een Stichting (in plaats van de vereniging). Pas op 14 juli 1942 werd door ir. G. Veenstra, Inspecteur van de Landbouw, De Stichting “Nederlandsche Algemeene Keuringsdienst voor Landbouwzaden en Aardappelpootgoed” (NAK) opgericht. De stichting kreeg zoveel mogelijk de zittende bestuursleden, met als voorzitter J. G. Oortwijn Botjes, vicevoorzitter R. W. Janssen en negen bestuursleden met plaatsvervangers (Siebenga, 1949b, 1957). 47

Tot 1942 was de NAK een zelfstandige organisatie, die door de Pootaardappelwet van 1932 indirect was verbonden met de overheid en de handel. Deze situatie veranderde volledig met de

43

Mededelingen NAK 1954, 10 (10): 79.

44 Notulen Algemene Vergadering NAK, 9 juni1932. 45

In 1946 werd de Noordoostpolder als dertiende keuringsdienst toegevoegd (Siebenga, 1957). 46

Notulen Bestuur NAK, 7 juli 1940. 47

54

invoering van het Kwekersbesluit in 1941 (Van Rees, 1949). De NAK kwam onder direct toezicht van de overheid en haar bevoegdheden werden ontleend aan het Kwekersbesluit. Het gevoel was dat de NAK daardoor een controlerend orgaan werd en dit leidde tot discussies in de belanghebbende organisaties.48

In de turbulente beginperiode was er van meet af aan veel aandacht voor het aardappelkweekwerk. Reeds in 1932 werden pogingen aangewend om te komen tot wettelijke bescherming. Er kwam een voorstel voor een internationale conventie en een voorstel om de heffing voor een kwekersvergoeding door de NAK te laten uitvoeren. Een jaar later overwoog het dagelijks bestuur enkele jaren een vergoeding te geven uit de plombegelden.49 Binnen twee jaar viel het besluit tot een vergoeding voor de aardappelkwekers uit eigen middelen (Hogen Esch, 1939; Van Leeuwen, 1957; Zingstra, 1983). Deze kwekersvergoedingen hebben het kweken sterk bevorderd, in het bijzonder voor de aardappelen. Aardappelkwekers hadden weinig inkomsten van hun rassen vanwege de vegetatieve vermeerdering, de stamselectie en de goed georganiseerde keuring van pootaardappelen (Siebenga, 1957). Stimulering kreeg veel aandacht. Het dagelijks bestuur had uitvoerige discussies over het bevorderen van rasontwikkeling door meer personen voor het kweken te interesseren. Broekema pleitte voor veel meer steun van de NAK, maar de voorzitter vond dat steun aan de overheid gevraagd moest worden. De ideeën werden voorgelegd aan de overheid en men besloot personen te zoeken die geschikt zouden zijn om met kweken van aardappelen te beginnen. 50

Tijdens de Aardappeldagen in juli 1938 gaf Hogen Esch (1939) een inleiding waarin hij de stimulerende invloed van de NAK nog eens uitlegde. Vanaf 1934 werd uit de algemene middelen van de NAK 2.500 gulden beschikbaar gesteld voor kwekers die een onvatbaar ras voor wratziekte in de praktijk gebracht hadden. Vanaf 1937 werd er van elke goedgekeurde oppervlakte 0,75 gulden/hectare geïnd waaruit de kwekersvergoedingen betaald werden. De kweker van een voor wratziekte onvatbaar ras ontving ieder jaar 1,50 gulden/hectare voor de goedgekeurde oppervlakte van dat ras, zolang dat ras in de keuring voorkwam. Daarnaast stelde de NAK jaarlijks 2.000 gulden beschikbaar als aanmoediging voor het kweken van voor wratziekte onvatbare rassen. Welk bedrag werd uitgekeerd volgens een bepaalde staffel. Van overheidswege werd vanaf 1934 jaarlijks een bedrag van 1.000 gulden als aanmoediging beschikbaar gesteld. Vanaf 1934 bezocht Hogen Esch jaarlijks alle kwekers om het kweekwerk te zien en te beoordelen. Broekema drong herhaaldelijk aan op een intensieve begeleiding van het onderzoek door de NAK en wenste het kweken van nieuwe rassen onder centrale leiding te plaatsen. Als gevolg hierop kreeg een ontwerprapport goedkeuring in het dagelijks bestuur van de NAK. Het algemeen bestuur ging eveneens akkoord en van de Directeur-Generaal van de Landbouw volgde instemming, waarmee de oprichting van de ‘Commissie ter bevordering van het kweken en het Onderzoek van nieuwe

48

Mededelingen NAK 1953, 9 (9): 74. 49

Notulen Cie. van Toezicht op de originele gewassen, 12 augustus1932 en Dagelijks Bestuur van de NAK, 10 mei 1933. 50

55

Aardappelrassen’ een feit was. Hogen Esch werd met de leiding en uitvoering belast. Dit was opnieuw een financiële bijdrage van de NAK, omdat hij als adjunct-secretaris bij de NAK in dienst was. In 1936 waren er slechts 15 kwekers met gemiddeld ongeveer 1.000 eerstejaars zaailingen. Het kweekwerk ontwikkelde zich echter snel.

De NAK vond in Broekema een sterke medestander en promotor wat blijkt uit zijn voortdurend benadrukken van centraal geleid onderzoek. Hij noemde de organisatie van het kweekwerk die door de NAK tot stand is gebracht een mooi voorbeeld en vergeleek dit met andere instituten en commissies (Broekema, 1939). In een terugblik op de ontwikkelingen noemt Dorst (1942a) Broekema als degene die de belangen van de kweker steeds verdedigde. Broekema was ook degene die al in een vroeg stadium de wenselijkheid van een goede beloning voor de kweker noodzakelijk vond. De NAK was de eerste organisatie die de kwekersarbeid financieel heeft beloond.

Op meer praktische wijze was de NAK ook sterk betrokken. Mededelingen over diverse onderwerpen werden aan de kwekers toegezonden, zoals het kruisen en het opkweken van de zaailingen. Vervolgens werden deze mededelingen ook weer gepubliceerd in het officieel orgaan van de NAK. Bij het opkweken van zaailingen werd (en anno 2018 nog steeds) door de kwekers gebruik gemaakt van faciliteiten die de keuringsdiensten aanboden in de vorm van opkweek in de kassen voor de nacontrole die in de zomer niet gebruikt werden. Het belangrijkste argument om het kruisingszaad op deze wijze om te zetten in klonen lag in de virusvrije opkweek. In het veld hadden de meest kwekers hier soms zeer grote teleurstellingen mee. Bovendien leverde een kaskloon een jaar later, door het groeien van een plant uit een knol, een betere plant met grotere knollen die gemakkelijker te selecteren was. Dit effect zette zich door in het tweede jaar op het veld (Thijn en Brink, 1954; Zingstra, 1962).

De belangrijke rol die de NAK heeft gespeeld in haar beginjaren voor de stimulering van het kweekwerk is in latere jaren afgenomen. Dit als een logisch gevolg van de oprichting van de COA in 1938 voor de organisatie van de beproeving en het adviseren van de kwekers. Ook het kwekersbesluit 1941 bevestigde de activiteiten van de NAK, haar werkwijze verkreeg een wettelijke basis en de inning van de bijdragen voor de kwekersvergoedingenfondsen werden hierdoor geregeld (Siebenga, 1957).

De betrokkenheid van de NAK bij het aardappelkweken blijft echter ook nu nog groot. Dat komt tot uiting in de keuring en certificering van het kweekmateriaal, de toets op quarantaineziekten in opdracht van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA), onderzoek voor en afgeven van een AM-vrij verklaring voor de vermeerdering van kwekersmateriaal, uitvoering van het Cultuur- en Gebruikswaarde Onderzoek (CGO) en het Registratie en Kwekersrecht Onderzoek (RKO) voor aardappelen door NAKtuinbouw op haar proefbedrijf te Tollebeek. In de dienstverlening aan kwekers betreft dit optrek van zaailingen tot kasklonen en de aanleg van proefvelden voor de aardappelkwekersverenigingen.

56

De Plantenziektenkundige Dienst, PD; later Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit, NVWA

De Plantenziektenkundige Dienst (PD), opgericht in 1899 was belangrijk voor de kwekers voor de toetsing van klonen in een vroeg stadium op resistentie voor wratziekte en aardappelmoeheid (Hoofdstuk 6.1.3 en 6.1.4). Jarenlang vond dit in Wageningen plaats tot dit elders werd uitgevoerd, maar onder accreditatie van de PD. Voor de invoer van geniteurs waarvoor quarantaineregels gelden was en is de kweker aangewezen op de PD. Na de vondst van bruinrot in 1995 kregen de kwekers indirect te maken met de PD voor de toetsing van hun kweekmateriaal op bruinrot en later ook ringrot. Dit vindt jaarlijks plaats volgens een opgesteld protocol dat zijn basis vindt in de bruinrotregeling.51 In 2014 is daar een toets op Potato spindle tuber viroid (PSTVd) bijgekomen. Het eerste jaar betrof het een integrale toetsing van al het kweekmateriaal en vanaf 2015 de kruisingsouders in het betreffende jaar. De uitvoering van deze toetsen vindt plaats door de NAK. Instituut Plantenziektenkundig Onderzoek, IPO

Onderzoekers van het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek (IPO) hebben veel onderzoek uitgevoerd aan aardappelziekten, ook ten behoeve van het rassenlijstonderzoek. Dit is van groot belang geweest voor de aardappelsector en indirect voor de aardappelveredeling. Dit zal daarom in deze studie niet uitgebreid behandeld worden. De contacten van de kwekers met het IPO betroffen vooral de voorziening van inoculum van schimmel-, virus- en bacterieziekten, zoals phytophthora, Fusarium, Erwinia en diverse virussen. In de reorganisatie van de Wageningse instituten is het IPO opgenomen in het latere PRI.

Hoofdproductschap Akkerbouw, HPA

Het Hoofdproductschap Akkerbouw (HPA) stelde in 2003 een verordening op voor de bestrijding van phytophthora.52 De kwekers kunnen jaarlijks ontheffing op de regeling in deze verordening aanvragen onder voorwaarden voor het uitvoeren van een veldtoets. Omdat de biologische teelt van aardappelen bredere toepassing verkreeg, functioneert de regeling ook voor de toetsing van de bestrijding van phytophthora door de telers. Het HPA werd in 2015 opgeheven, de ontheffingsregeling wordt nu uitgevoerd door de NAK in opdracht van de NVWA.53

Stichting voor pootaardappelpropaganda, later Nederlands Instituut voor de

Afzetbevordering van Pootaardappelen, NIVAP

Het Nederlands Instituut voor de Afzetbevordering van Pootaardappelen (NIVAP) is een technische, niet-commerciële en adviserende organisatie voor de collectieve exportbevordering van pootaardappelen. De stimulering van de afzet van zaaizaad en pootgoed was al vroeg een onderwerp dat aandacht vroeg. Op 30 mei 1929 deed ir. P. T. Huisman op de algemene

51

Regeling bruin- en ringrot 2000. 52

Verordening HPA bestrijding Phytophthora infestans bij aardappelen 2003. 53

57

vergadering van het Centraal Comité de suggestie een propagandafonds voor de afzet van zaaizaad en pootgoed in te stellen en voorstellen ter financiering.54 Veel van zijn voorstellen werden pas twintig jaar later gerealiseerd in de Stichting Pootaardappelpropaganda. Vanaf haar oprichting in 1932 achtte de NAK het propageren van de Nederlandse pootaardappelen in het buitenland van groot belang. Jarenlang kreeg dit onderwerp veel aandacht.55 Proefzendingen werden verzonden naar diverse landen en regelmatig werden reizen ondernomen om deze proeven te volgen en de mogelijkheden voor export van pootaardappelen te inventariseren. In de Algemene vergadering van april 1935 memoreerde de voorzitter dat de NAK geen overheidsorgaan is, maar ten aanzien van de pootaardappelexport functioneert als een semiofficiële instelling.

Pootgoedteelt van witvlezige rassen voor export was verschillende keren onderwerp van gesprek omdat verschillende landen belangstelling toonden. Het Nederlandse rassensortiment miste deze rassen terwijl er markt voor bleek te zijn. Ter oriëntatie werd onder andere een reis naar Argentinië gemaakt. Om tegemoet te komen aan de vraag naar zulke rassen werd actie ondernomen door de NAK. In Schotland, Estland en Canada werd van vier rassen pootgoed aangekocht. Na overleg nam ook het private bedrijfsleven deel in de aankoop van nog drie rassen. Aangezien hier voor de telers risico’s aan verbonden waren werden vooraf afspraken gemaakt over prijs en bestemming.56 In de Algemene vergadering van 26 april 1939 werd hiervan mededeling gedaan: “De

proefnemingen met de witvlezige rassen vragen belangrijke kosten, 6.000 gulden. Omdat er grote kansen liggen voor de export meent het bestuur de teelt op ruime schaal te moeten aanmoedigen”.

Bijna twintig jaar later komt Huisman (1957) tot de conclusie dat dit is mislukt en noemt als een der oorzaken het vroeg rooien met als gevolg een lagere opbrengst en een hogere kostprijs. In het voorwoord, van het hoofdstuk aardappelen van de rassenlijst van 1939, wordt gemeld dat de export is ingekrompen en omgezien moet worden naar afzetgebieden die zich in verafgelegen landen beginnen te ontwikkelen. Er is al een begin van export maar de schrijver (waarschijnlijk Broekema) is voorzichtig wat de mogelijkheden betreft, want de exportaardappel moet een tweede markt achter de hand hebben

Na de oorlogsjaren 1940-’45 werd dit beleid voortgezet. Op de Kwekersdag van 11 juli 1946 gaf Hogen Esch in een inleiding aan dat het volgende jaar in enkele landen proeven met nieuwe Nederlandse rassen genomen zullen worden onder de daar heersende omstandigheden. Tsjecho- Slowakije, Denemarken, Engeland en Schotland waren daarin ook actief. Nederland moest dat ook doen, door vooraf een schifting te maken door oriënterende proeven in het buitenland. Het doel was het behouden en uitbreiden van de export/afzetmarkt.57 De stimulans kwam niet meer alleen van de NAK; ook de overheid had het belang hiervan ingezien. November 1945 besloten

54 Mededelingen NAK (1950) 7 (6): 49-50. 55

Notulen Dagelijks Bestuur en Algemeen Bestuur van de NAK in de periode 1932 tot en met 1939. 56

Notulen Dagelijks Bestuur NAK14/15 maart 1939 en 27 maart 1939. 57

58

bedrijfsleven, wetenschap en overheid samen een ‘Commissie bevordering pootaardappelexport’ op te richten. In 1946 stelde het Ministerie de commissie in om na te gaan op welke wijze propaganda gemaakt kon worden voor het Nederlandse pootgoed in het buitenland.58 De Commissie werd samengesteld uit vertegenwoordigers van het Ministerie, de Stichting voor de Landbouw, de NAK, de Vakgroep Plantenveredeling, de Stichting ter Bevordering van den Export van Aardappelen en het Bedrijfschap.59 De propaganda vond plaats ten behoeve van de afzet van de Nederlandse pootaardappel, haar werkwijze en garanties. Zij was onpartijdig en richtte zich vooral tot die landen waar de Nederlandse pootaardappel nog onvoldoende bekend was.60

In datzelfde jaar 1946 werden in opdracht van de commissie de eerste aardappelrassen voor beproeving in het buitenland verladen (Zingstra, 1983). Dorst (1947a) onderstreepte het belang