• No results found

Deel I: AARDAPPELVEREDELING IN NEDERLAND

4. Van kleine kweker naar kweekbedrijven

4.4. De jaren vijftig

Het aantal kwekers bleef ook tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 sterk toenemen (Tabel 4.1). Dit waren ongetwijfeld bijna allemaal kleine kwekers, gezien het lage gemiddelde aantal zaailingen (Hogen Esch, 1957 en Zingstra, 1983). Een bedrijf als CB werkte met grote aantallen zaailingen wat het gemiddelde nog naar boven beïnvloedde. Mastenbroek en Schnieders (1963) noemen in

203 In de Beschrijvende Rassenlijst 1939 staat voor het ras Koopman’s Blauwe zijn broer Jb. Koopman als vertegenwoordiger vermeld. 204 ’25 jaar wetenschappelijk aardappelkweekwerk door Veredelingsbedrijf Cebeco te Hoofddorp.’

133

de beschrijving van het selectieschema een start van 50.000 zaailingen na inoculatie met sporensuspensies tegen phytophthora. Ook de in 1948 opgerichte SVP werkte vanaf het begin met grote aantallen zaailingen die in de statistiek meegenomen werden. Zingstra (1960) geeft aan dat ongeveer vanaf 1950 het totaal aantal zaailingen fors steeg, onder andere omdat ook de handel met kweken begint. Daarnaast vermeldt Hogen Esch (1957) dat het aantal zaailingen uiteenloopt van 500 bij kleine kwekers tot 50.000 bij grotere kweekbedrijven. Op basis daarvan komt hij tot een globale verdeling van 10 grote, 40 middelgrote en 192 kleine bedrijven. Bij een huidige indeling zullen de toenmalige middelgrote nu zeker tot de kleine bedrijven gerekend worden. Uit de indeling in grootte die Zingstra (1983) geeft zijn de tien grote bedrijven in 1957 als volgt te achterhalen:

 Veenkoloniale Boeren Bond te Veendam, dat is de voortzetting van het kweekwerk van Geert Veenhuizen en later van zijn zoon.

 Friese Maatschappij van Landbouw, kweekbedrijf te Engelum, later Metslawier.

 Friese Coöperatieve Handelsvereniging voor Zaaizaad en Pootgoed, kweekbedrijf te Ried, later Sint Annaparochie.

 Centraal Bureau later Cebeco-Handelsraad te Rotterdam, kweekbedrijf te Hoofddorp, later te Lelystad.

 Coöperatieve Handelsvereniging te Veghel kweekbedrijf te Veghel, later Coöperatieve Centrale Inkoop- en Verkoopvereniging voor de gewestelijke Landbouw Inkoop- en Verkooporganisaties (CIV) te Ottersum.

 Geertsema-Groningen, kweekbedrijf te Emmeloord.

 Hettema Zonen, kweekbedrijf te Bergum, later Emmeloord.

 Dr. R.J. Mansholt’s Veredelingsbedrijf te Westpolder.

 Karna, kweekbedrijf te Valthermond.

 Fobek, kweekbedrijf te Beetgumermolen, later Sint Annaparochie.

Met de indeling van Hogen Esch en de reconstructie van de grote bedrijven aan de hand van Zingstra kunnen er na 1957 nog een tweetal worden toegevoegd

 Verenigde Kweekbedrijven te Emmeloord, gevestigd te Bant.

 Trans Solanum te Oudega, later Drachten.

De eerste vier van deze bedrijven zijn in de vorige hoofdstukken behandeld. Hierna volgen de andere bedrijven.

De motieven van de bedrijven om te gaan kweken verschilden duidelijk van die van Geert Veenhuizen, de FMvL en het CB. Voor de bedrijven was waarschijnlijk het belangrijkste argument om te gaan kweken, volgens D. J. Meijer, directeur van Hettema, de marktordening onder het Kwekersbesluit van 1941, die als volgt te beschrijven is: In de jaren vijftig kon elk handelshuis nog pootgoed aanbieden in de markt van alle rassen, kwekersrechterlijk beschermde en niet- beschermde, zogenaamde vrije rassen. In de markt was vrij snel bekend wie welke offerte had

134

uitgebracht en dan kon een ander handelshuis een juist iets gunstiger offerte uitbrengen. Dit kon zich een aantal malen herhalen en uiteindelijk was de meest benadeelde partij de boer die pootgoed moest leveren voor een lagere prijs. Om dit te voorkomen wilde de toenmalige directeur F. Hettema beschikken over eigen rassen, zodat men vraag en aanbod in eigen hand kon houden om een gunstiger positie in de handelsmarkt te krijgen en een betere uitbetalingsprijs voor de pootgoedteler te realiseren (pers. med. Meijer, 1982).

Coöperatieve Handelsvereniging te Veghel

De Coöperatieve Handelsvereniging te Veghel (CHV) begon op 1 januari 1945 op gehuurd land met het kweken van nieuwe aardappelrassen (Zingstra, 1970).205 J. A. J. Poos kreeg hierover de leiding. Hij was voormalig keurmeester bij de NAK en sinds 1939 voor zichzelf al actief als kweker. Hij bracht dit eigen materiaal in bij de start van het CHV, die begon met 3.300 zaailingen uit 45 kruisingen. Vrij snel groeide de omvang van het kweekwerk. Een deel van het materiaal was afkomstig van kruisingen tussen rassen en klonen met S. demissum verkregen van het IVP. Doel was het inbrengen van phytophthoraresistentie. Uitvoerig beschrijft Poos (1952) de gevolgde werkwijze om resistentie in te brengen in nakomelingen van ‘Bintje’. Omdat de kruising met de wilde variant vrij gemakkelijk ging, was men van mening dat resistentie eenvoudig was in te brengen in rassen. Deze strategie werd bij CHV het hoofddoel in het zogenoemde Bintje- programma waarvoor in vijf jaar tijd ongeveer 70.000 zaailingen per jaar geïnoculeerd werden, wat slechts ongeveer 5.000 niet-vatbare zaailingen opleverde die daarna op het veld kwamen.

De aanleiding tot deze intensivering was een aanbeveling van prof. Dorst te Wageningen om het ras Bintje te vervangen. Gelijktijdig kon ook de fertiliteit verbeterd worden omdat de meeste rassen slecht stuifmeel leverden. Wratziekteresistentie werd ook opgenomen in het programma omdat de hoofdrassen, waaronder ‘Bintje’, vatbaar waren. Poos (1967) beschrijft zijn programma en concludeert dat het resultaat zeer beperkt is wat resistentie tegen phytophthora betreft door het optreden van nieuwe fysio’s P. infestans in het veld. Daarom ontwikkelde hij een nieuwe toetsprocedure om in herfstteelt de zaailingen op resistentie te toetsen (Poos, 1955). Herfstteelt wil zeggen dat de zaailingen in augustus uitgeplant werden op het veld onder een relatief zware infectiedruk door P. infestans. Deze aanpak was niet nieuw, want als reactie op de ramp van 1845 werd ook reeds herfstteelt uitgeprobeerd (Roze, 1898). Vrij snel, al in 1951, verplaatste CHV het kweekwerk naar de “Heertveld” te Eerde, nabij Veghel. In 1961 werd het nogmaals verplaatst en geïntegreerd in het programma van NV Kweekbedrijf CIV op het landgoed Zelder te Ottersum. Het CIV was een bundeling van krachten van vier, volgens de bisdommen georganiseerde, katholieke boerenbonden waarvan de CHV er één was (Lackamp, 1983). Vlak na de oorlog wilden de bonden gezamenlijk activiteiten ontwikkelen waarvan de gehele katholieke boerenstand profijt kon hebben. Op aandrang van ir. J. K. Groenewolt van het IVRO had het CIV zich gericht op

205

135

plantenveredeling met als doelgroep: de problemen van de verarmde boeren op de zandgronden. Deze keuze werd ingegeven omdat niet echt iets werd gedaan op het gebied van de plantenveredeling voor die doelgroep en de Katholieke organisaties juist op de zandgronden veel leden hadden. Lackamp (1983) beschrijft ook de moeizame totstandkoming van het besluit en de aankoop van het landgoed Zelder dat 150 hectare groot was van de Nederlandse Staat op 1 maart 1948. Het belangrijkste succes van het Bintje-programma was het ras Spartaan dat in 1963 werd opgenomen in de rassenlijst (Zingstra, 1970).206 Lackamp (1983) geeft echter aan dat de verbreiding van hun rassen zich beperkte tot de katholieke boeren. Daardoor werden de rassen niet ten volle benut. Uit notulen blijkt dat de directie de monopoliepositie van de CIV-leden wenste los te laten.207 Dit gebeurde, maar wel met een preferentie voor de leden. Deze beperking bleek een belemmering voor de commercialisatie en ondanks een vrij hoog resistentieniveau van het CIV-materiaal, dat geconstateerd werd bij toetsing in Mexico, werd in 1969 besloten het aardappelkweekprogramma te verkleinen. In 1974, bij de pensionering van Poos, werd het beëindigd.208

Geertsema-Groningen

Het bedrijf G. Geertsema Groningen NV werd opgericht in 1888. Het was een productie- en handelsbedrijf voor zaaizaden. 209 Het kweken van aardappels begon in 1948 met de komst van dr. ir. W. Feekes. Hij werd aangesteld voor de veredeling van zomer- en wintertarwe.210 Hij was al vanaf 1943 actief met aardappels kweken uit liefhebberij. In 1948 kwam H. H. Ebbinge als stagiaire bij Feekes werken en begon een eigen kweekprogramma met SVP-materiaal, uit pure interesse. Feekes adviseerde hem bij de opzet hiervan. Al vrij snel werd hij aangesteld als bedrijfsleider van het kweekbedrijf van Geertsema. Het aardappelkweekwerk ging in 1951 verder als de combinatie Geertsema-Ebbinge (Hogen Esch en Zingstra, 1963). Toen er rassen kwamen groeide het programma naar 10.000 zaailingen per jaar. Tussen 1950-1961 had de combinatie samen met Hettema Zonen al een Europees beproevingssysteem voor cultuur- en gebruikswaarde. Hettema Zonen zou optreden als vertegenwoordiger van de rassen, maar de samenwerking werd al vrij snel weer beëindigd.

In 1953 werd een nieuwe samenwerking aangegaan met Mansholt en vanaf 1955 kweekte men gezamenlijk. De vertegenwoordiging van deze bedrijven voor de introductie en marketing van de rassen kwam in 1961 bij Trans Solanum (TS), een toen opgerichte vereniging van een aantal middelgrote aardappelkweekbedrijven. Vanaf 1973 trad het Duitse kweekbedrijf Böhm toe tot de combinatie Mansholt-Geertsema. De Coöperatieve Drentse Telers Vereniging G.A. (DTV) te Assen was de belangrijkste pootgoedteler en handelaar van de TS-rassen. DTV was in 1973 betrokken

206‘CIV 25 jaar Aardappelkweker’ De Pootaardappelhandel 1970, 23 (12): 13-15.

207 Notulen van de Raad van Commissarissen van Kweekbedrijf Zelder, augustus 1962 en 1969. 208

Notulen van de Raad van Commissarissen van Kweekbedrijf Zelder,1969. 209

Interview met E. Pot, kweker, op 21 januari 2015. 210

136

bij de oprichting van Agrico en de vertegenwoordiging van de rassen ging over naar dit nieuwe bedrijf Agrico te Emmeloord. In 1986 ging TS op in de kwekersvereniging Solana van Agrico. Daarna volgden een aantal gebeurtenissen zich snel op. In 1984 had het Zweedse bedrijf W. Weibull AB al een meerderheidsbelang in Geertsema BV genomen. In 1987 stopte de samenwerking van de drie partners (Mansholt, Geertsema en Böhm) en ging ieder zelfstandig verder. Vervolgens werd in 1988 de handel van Geertsema Zaden beëindigd. De aardappelveredeling werd echter voortgezet. In 1989 ging Ebbinge met pensioen en nam E. Pot de leiding over. Vanaf 1990 ging het kweekbedrijf door als een nieuw bedrijf onder de naam W. Weibull BV, waarna in enkele jaren driemaal een naamsverandering werd doorgevoerd. Eerst in 1993 tot Svalöf Weibull BV, dan in 2004 tot SW Seed BV en sinds 2009 is het bedrijf bekend als Lantmännen SW Seed. Het programma is succesvol met de rassen ‘Agata’ en ‘Fontane’ en het groeit naar 40.000 klonen per jaar.

Hettema Zonen

Het bedrijf Hettema werd in 1898 opgericht te Beetgum in Friesland als handelsbedrijf in aardappelen, koolrapen en uien.211 Als particulier handelshuis was het een van de pioniers in het kweekwerk, naast de coöperatieve bedrijven die eerder met kweken begonnen.212 In 1918 namen twee zonen het bedrijf over en in 1929 werd de naam gewijzigd in Hettema Zonen, naar de twee zonen van de oprichter, en vestigde het bedrijf zich te Leeuwarden. In 1971 werd een nieuwgebouwd kantoor te Emmeloord in gebruik genomen. Het kweekwerk startte in 1952 te Bergum, met een eigen kweker, ir. J. P. Haisma, die samenwerking zocht met kleine kwekers. Het belangrijkste motief om te gaan kweken was de wens te beschikken over eigen rassen. In de vrije markt werd vaak hard onderhandeld waardoor de prijsstelling van het pootgoed onder druk stond en de boer daar uiteindelijk de dupe van werd. Met eigen rassen wilde men een betere positie in de markt creëren en een verbetering van het rendement voor de telers. In 1961 vertrok de kweker na een intern conflict en met hem een groep van kleine kwekers waarmee werd samengewerkt. Samen richtten zij in 1962 het bedrijf TS op. De rassen en het aanwezige kweekmateriaal werd bij loting toegewezen aan de vertegenwoordigende bedrijven Hettema Zonen, Mansholt en Geertsema, die een samenwerking hadden voor beproeving en commercialisatie (zie onder Mansholt). Daarnaast was het bedrijf aandeelhouder en medefinancier van Fobek.

Tot 1972 was er geen eigen kweekwerk behalve dat van H. Hettema in Beetgum, familielid en kleine kweker. Hij begon in 1954 en was aangesloten bij Fobek. Nummer Hettema 54-20-46 uit een Fobek-serie werd in 1963 opgenomen in de rassenlijst onder de naam Amaryl, en werd in Friesland jarenlang verkocht als “Hettema’s”.213 ‘Amaryl’ van H. Hettema en ‘Intenso’ van de FMvL waren de eerste rassen in de rassenlijst met resistentie tegen aardappelmoeheid pathotype A. Na

211

Bij bedrijf Hettema ook gebruik gemaakt van persoonlijk archief van de auteur. 212

Archief Geert Veenhuizen Fonds, uitreiking wandbord aan Hettema Zonen, 10 juli 1981. 213

137

de verhuizing van het kantoor naar Emmeloord ging het kweekwerk uit Beetgum mee naar de Noordoostpolder. Langzaam groeide de eigen kweekactiviteit, aanvankelijk vooral met materiaal dat verstrekt werd door de SVP te Wageningen. Deelnemingen werden opgezet in bedrijven in Frankrijk en Schotland om de export te bevorderen. Met het vervallen van kwekersrecht voor het belangrijkste ras Spunta in het verschiet werd besloten tot investeringen in het kweekwerk. Er waren daarnaast nauwe betrekkingen met Duitse kweekbedrijven. In 1980 kwam met Ragis Kartoffelzucht uit Duitsland een samenwerkingsovereenkomst tot stand die slechts enkele jaren duurde, namelijk tot 1987.

Vanaf 1982 toen ik zelf de leiding over het kweekwerk van Hettema Zonen kreeg, werd ingezet op de ontwikkeling van een volledig eigen kweekbedrijf dat moest voorzien in eigen rassen. De opzet die toen werd gekozen week af van de gangbare kweekprogramma’s. Hettema Zonen was daarmee een voorloper op de wijzigingen in de voorbeproeving en later de opheffing van de COA. Evenzo was dit het geval voor de veranderingen bij de SVP. Hettema Zonen koos voor een relatief klein programma van pre-breeding, het opzetten van een kruisingsprogramma en de productie van kasklonen die vervolgens werden aangeboden aan de aangesloten kleine kwekers. Deze waren daarmee de enigen in het bedrijf die commerciële rassen ontwikkelden. Het gevorderde kweekmateriaal kwam op de Hettema-proefvelden voor verdere selectie en marktintroductie. Deze opzet vond grote weerklank bij de kleine kwekers. Hun aantal groeide dan ook flink bij Hettema Zonen doordat meerdere kwekers, met een top van 65, zich bij het bedrijf aansloten. Om de samenwerking met het grote aantal kleine kwekers beter te organiseren werd in 1984 een kwekerscommissie ingesteld. Deze commissie trad op als vertegenwoordiger van de gehele groep kwekers. Omstreeks die tijd wijzigde het bedrijf de naam Hettema Zonen weer in uitsluitend Hettema. De gekozen vorm van samenwerking met kleine kwekers ging vooraf aan de latere clustering van kleine kwekers rond grotere kweekbedrijven na het sluiten van de Broekemahoeve van de SVP.

Aangezien de overheidsfinanciering van het landbouwkundig onderzoek in die tijd terugliep werd op verschillende wijze actie ondernomen door samen te werken met collega kweekbedrijven in onderzoek en contractresearch. (Hoofdstuk 6.3.2). Om de kosten van pre-breeding niet te hoog te laten oplopen werd in 1990 met de Handelmaatschappij Van Rijn voor hun kweekprogramma een overeenkomst gesloten voor het gebruik van geniteurs en van zaden van kruisingen uit het Hettema-kweekprogramma. Een diepte-investering van Hettema in een frietfabriek om zo actief te kunnen zijn in de gehele aardappelketen leidde in 1990 tot een financieel debacle. Het bedrijf keerde daarop terug tot zijn kerntaken: het kweken van rassen en de productie en export van pootaardappelen. Voor Hettema, en tevens voor de gehele sector, was het gunstig dat op 18 september 1991 het kwekersrecht in Nederland werd verlengd met vijf jaar naar 30 jaar voor alle op dat moment nog beschermde aardappelrassen. Per 30 juni 1996 ging Hettema als familiebedrijf over in handen van de aangesloten telers, kwekers en medewerkers. Het bleef ook in deze opzet een particulier handelshuis. Op 1 juli 1999 vond daarna de fusie plaats met de ZPC tot het nieuwe

138

bedrijf HZPC. De gefuseerde onderneming kreeg Joure als vestigingsplaats en de kweekactiviteiten werden samengebracht in Metslawier.

Mansholt’s Veredelingsbedrijf

Dr. R. J. Mansholt’s Veredelingsbedrijf is een oud familiebedrijf. De oprichter J. H. Mansholt stamde uit Oost-Friesland, Duitsland en vestigde zich in 1882 in de Westpolder in Groningen.214 Hij begon in 1886 met de veredeling in granen en erwten. Het bedrijf werd in 1896 overgenomen door zijn zoon R. J. Mansholt, nadat deze zijn studie in Wageningen had afgerond en draagt sindsdien zijn naam.215 In 1946 startte het bedrijf met de aardappelactiviteiten, pootgoedteelt en stamselectie. Het echte kweekwerk in de aardappel begon in 1954 om de economische basis van het bedrijf te verbreden. De heer A. N. Bakker, assistent in de granen, met grote interesse in de aardappelen, kreeg de leiding over dit nieuwe onderdeel. Het kweekprogramma startte in Zuidvelde nabij Norg, Drenthe met slechts 660 eerstejaars klonen van de SVP. Het programma richtte zich in het begin ook op rassen voor de zetmeelindustrie. In 1950 werd het aardappelkweekwerk overgebracht naar de Westpolder. Samenwerking met Geertsema startte in 1957 en duurde voort tot 1983. Vanaf het begin was er samenwerking met vijf andere kwekers onder leiding van dr. ir. W. Feekes werkzaam bij de firma Geertsema in Groningen.

De beproeving in het buitenland en de commercialisatie van de rassen voor de combinatie van kwekers werd toevertrouwd aan Hettema Zonen te Leeuwarden. Dit werd de HMG-combinatie dat stond voor Hettema, Mansholt en Geertsema. De HMG-combinatie strandde al in 1961 toen Haisma, de kweker bij Hettema Zonen, vanwege verschillen van inzicht vertrok en in 1962 met een groep van kwekers TS oprichtte. Het aanwezige kwekersmateriaal werd via loting aan de partners toegewezen. Mansholt maakte deel uit van TS, haar directeur U. Mansholt werd president- commissaris bij TS. De vertegenwoordiging van de rassen ging naar de VBB en de DTV. Vervolgens ging de DTV in 1973 op in Agrico die de vertegenwoordiging van de TS-rassen overnam. Begin jaren zeventig kwam samenwerking tot stand van Mansholt met Kartoffelzucht Böhm in Lüneburg, Duitsland. Böhm had in Nederland haar vertegenwoordiging ook bij Agrico, maar was medeoprichter van de verkooporganisatie Europlant met later ook een vestiging in Nederland. De samenwerking met Agrico werd in 2002 beëindigd. Het bedrijf Mansholt besloot in 2001 de vertegenwoordiging via Agrico te beëindigen. Daarna werd nieuw te ontwikkelen kweekmateriaal voor vertegenwoordiging ondergebracht bij Europlant.

214

Brief van J.E. Mulder 9 februari 1946, gelezen in de oude IVP-bibliotheek.

215 Archief Geert Veenhuizen Fonds, uitreiking wandbord aan Mansholt’s veredelingsbedrijf, 23 juni 1979 en interview met de kweker R. Benning op 17 april 2015.

139

Kweekinstituut van Aardappelrassen ten behoeve van de Nederlandse

Aardappelmeelindustrie

In 1954 is de vereniging Karna opgericht. De vereniging met als leden de aardappelmeelfabrieken, telde in 2001 nog slechts één lid wat enige toelichting behoeft.216De vele aardappelmeelfabrieken waren uiteraard elkaars concurrent op de markt voor zetmeel. Dit was een ongewenste situatie die uiteindelijk op 11 november 1919 leidde tot de oprichting van het Coöperatieve Aardappelmeel Verkoopbureau. Op 14 november 1952 werd de naam aangepast aan de ontstane situatie op de markt tot Coöperatieve Verkoop- en Productievereniging van Aardappelmeel en derivaten, kortweg Avebe. Ook in deze organisatie waren de fabrieken nog te veel een zelfstandige eenheid. Teneinde dit op te lossen werd in 1971 de volledige fusie van de fabrieken een feit. Ten gevolge van het faillissement van Koninklijke Scholten Honig in 1978 kwam de verwerking van de fabrieksaardappelen in Nederland in één organisatie. Een uitgebreide beschrijving van de ontwikkeling van de zetmeelindustrie is te vinden in het gedenkboek dat werd uitgegeven bij het 60-jarig bestaan van Avebe (Dendermonde, 1979). Het kweekbedrijf bestaat nog altijd onder de naam Karna en maakt sinds 2001 deel uit van Averis Seeds (Pootgoedproductie en handelshuis van Avebe). Tot 2001 had de vereniging nog een eigen bestuur. Nu valt Averis Seeds rechtstreeks onder het bestuur van Avebe.

Tot de jaren 1950 zijn het vooral kleine kwekers die proberen rassen te kweken voor de teelt van aardappelen voor de zetmeelindustrie. Tot de pioniers kunnen we rekenen: Veenhuizen,

Veerkamp en Feunekes.217 Tussen 1910 en 1925 begonnen ook De Vroome, de

Rijkslandbouwwinterschool (RLWS) te Veendam en Prummel (Zingstra, 1983). Hun successen waren beperkt. Heel lang werd gebruik gemaakt van het Duitse ras Voran dat in 1937 op de Nederlandse rassenlijst kwam. Jarenlang had dit ras een hoog aandeel in de teelt tot bijna