• No results found

Deel I: AARDAPPELVEREDELING IN NEDERLAND

4. Van kleine kweker naar kweekbedrijven

4.3. De jaren vóór 1940

Friese Maatschappij van Landbouw

Strikt genomen was het eerste bedrijf, of eigenlijk de organisatie die bedrijfsmatig ging kweken de FMvL.192 Zoals beschreven in het Hoofdstuk 4.1 ‘De individuele kweker’ begon zij in 1892 op kleine schaal. Pas na 1951 omvatte het programma meer dan 10.000 zaailingen per jaar. Daarmee overtrof de FMvL het stadium van de individuele kweker die vaak niet meer dan enige honderden zaailingen bewerkte en werd het bedrijfsmatig aangepakt. Nieuwe methoden werden ingevoerd zoals de teelt van de zaailingen in de kas voor productie van zogenaamde kasklonen en het planten van de aardappel op steen voor bloeibevordering. Daarna was er een gestage ontwikkeling en groei van het kweekbedrijf zodat een betere en grotere locatie noodzakelijk werd (Sterk, 1967). In 1965 werd het nieuwe kweekbedrijf Ropta te Metslawier geopend. De rassen van de FMvL werden vanaf de oprichting van de ZPC in 1919 door haar in de markt vertegenwoordigd. Ondanks deze goede relatie is de ZPC ook zelf gaan kweken. Het motief daarvoor was dat de ZPC vond dat de kweekinspanningen van de FMvL te klein waren. Ze wilden de kansen op nieuwe rassen vergroten. Pas vanaf 1950 werd het kweekprogramma van de FMvL opgeschaald onder leiding van directeur ir. J. Trip. De veredeling werd in 1972 uitgebreid met een programma in tulpen. De tulp was van oudsher een belangrijk gewas in het noorden van Friesland. In 1985 werd besloten tot een fusie van de beide kweekbedrijven, FMvL en ZPC, met als belangrijkste argument verbetering van de efficiëntie. De nieuwe combinatie was voor een derde van de ZPC en voor tweederde van de FMvL. De kweekinspanningen van beide organisaties werden voortgezet. In 1988 werd de nieuwe combinatie RZ Research BV (RZ staat voor Ropta/ZPC) opgericht met ongeveer een kwart financiering door derden en het overige deel in dezelfde verhouding als het aardappelkweekwerk. Vanuit dit bedrijf werd vanaf 1989 deelgenomen in biotechnologie bij het bedrijf Keygene. Het eerste project was het introduceren van blauwgevoeligheidsresistentie via genetische modificatie. In 1987 werd begonnen met de in vitro vermeerdering van aardappelen. Zie verder hierna onder ZPC. Na een reorganisatie in 1993 werden de kweekactiviteiten volledig ondergebracht bij de ZPC en na 100 jaar eindigde het kweekwerk van de FMvL. De achterliggende motivatie was vooral een strategische van de ZPC. Men wenste de volledige beschikbaarheid over de nieuwe rassen.

Friese Coöperatieve handelsvereniging voor Zaaizaad en Pootgoed G.A.

Na de FMvL en ir. C. Koopman was de Friese Coöperatieve handelsvereniging voor Zaaizaad en Pootgoed G.A. (ZPC) het eerste bedrijf dat overging tot het kweken. In 1903 besloot de FMvL tot keuring van gewassen te velde; in het begin alleen granen maar vanaf 1908 ook aardappelen. In 1912 werd een merk ingesteld om het gekeurde product te onderscheiden van het ongekeurde. Vervolgens werd in 1913 de instelling van een verkoopbureau onder het handelsmerk van de

192

129

FMvL begonnen. Op 16 mei 1919 werd het verkoopbureau omgezet tot een aparte vereniging voor de afzet van goedgekeurd zaaizaad en pootgoed, welke de handelsorganisatie ZPC ging heten (N.N., 1969).193194

Reeds vanaf 1920 gaf de ZPC financiële steun voor het kweekveld van de FMvL (N.N., 1944; Sterk, 1967). De eerste jaren was er geen aandacht voor eigen kweekwerk. Men richtte zich vooral op de pootaardappelteelt en -export van daarvoor geschikte rassen en de rassen van de FMvL. Heel belangrijk daarvoor was de herontdekking van ‘Bintje’ in 1923/’24 en de export van Bintje- pootaardappelen. Dit gaf de ZPC in vele landen een uitstekende naam (Bekius,1962). In 1910 werd ‘Bintje’ in de handel gebracht en kwam onder andere in Geldermalsen terecht. In de loop der jaren raakte de eigen naam in de vergetelheid en werd ‘Bintje’ daar geteeld onder verschillende namen: “Rijkmaker” vanwege zijn hoge productie, voor export naar Duitsland als “Eigenheimer” later als “Dikke Muis” en voor export, ook als pootgoed naar Frankrijk als “Gelderse Muis”. Na een lezing in 1922 in Geldermalsen kreeg Dorst enkele knollen mee en een jaar later op het proefveld in Engelum bleken die gelijk aan ‘Bintje’ te zijn. Min of meer in diezelfde tijd begon de opkomst van het ras in Friesland (Zingstra, 1955b). Zingstra heeft uitvoerig de geschiedenis van 50 jaar ‘Bintje’ uiteengezet.195

Het begin van het eigen kweekwerk van de ZPC in 1937 heeft bijna een anekdotisch karakter en was geen resultaat van strategische planning. Bekius (1962) vertelt dat medewerker D. Groen, die opviel door zijn inzet en die werkzaam was in het pakhuis voor zaaizaden, in de zomermaanden weinig te doen had. Omdat men hem graag wilde behouden werd hij in de zomer betrokken bij het kweken van nieuwe aardappelrassen. En ook bij het vermeerderen en selecteren van zaailingen van tarwe, afkomstig van het IVP. Overigens had Bekius als directeur van de ZPC zeker een bepaalde visie.

Hij was dan ook rechtstreeks betrokken bij de ouderkeuze voor de kruisingen. Bekius was, voor hij in dienst trad van de ZPC, hoofd van een lagere school en bekend met en geïnteresseerd in het kweken van nieuwe aardappelrassen via kruisingen. Het contact met het IVP leidde er zelfs toe dat prof. Broekema Groen uitnodigde in Wageningen om de praktijk van het kweken te leren. Al vrij snel werd ten behoeve van het kweekwerk ook een perceel land gekocht te Ried. Een bijzonderheid van de ZPC is dat zij vanaf 1938 centraal het beschikbare aardappelzaad uitzaait en dan de plantjes in potjes beschikbaar stelt aan 70 leden-selecteurs tegen bepaalde voorwaarden (Hogen Esch, 1939). Dit kan worden beschouwd als het begin van een samenwerking tussen een bedrijf en zogenaamde aangesloten kwekers. Op deze wijze werden geïnteresseerde telers aangemoedigd om op kleine schaal te gaan kweken en daarmee de kweekcapaciteit van het

193

Interview met ir. A. Westmaas op 12 augustus 2015, oud-kweker van de ZPC. 194

Interview met ir. R. Dankert, oud-directeur van het Kweekbedrijf Ropta, op 28 augustus 2015. 195

130

bedrijf te vergroten. Uit het kweekwerk van eerste jaren kwamen geen rassen, maar wel werd de basis gelegd voor het ras Béa, dat werd opgenomen in de rassenlijst van 1954.

Het kweekbedrijf verkreeg in 1957 zijn definitieve vestiging op Altena Sate in Sint Annaparochie.196 Naast de aardappelveredeling werd er ook veredeld in tarwe en haver. De veredeling in deze gewassen werd echter in 1970 beëindigd. De samenwerking met de kleine kwekers was enigszins ingeslapen en werd rond 1966 nieuw leven ingeblazen door O. Braak. De hernieuwde inspanning met de kleine kwekers leverde ook rassen op.

In 1973 werd een samenwerking overeengekomen met de Aankoop Centrale Groningen.197 Per 1 januari 1985 kwam een fusie tot stand met het kweekbedrijf Ropta van de FMvL. Het motief voor de fusie was het verkrijgen van een grotere efficiëntie, mede omdat de noodzaak verwacht werd om investeringen te doen. De eerste jaren na de fusie werd nog gekweekt op beide locaties. De nieuwe combinatie Ropta-ZPC was een vof (vennootschap onder firma). De vof was voor eenderde eigendom van de ZPC en voor tweederde van de FMvL. In 1992-‘93 volgde een reorganisatie waarbij alle kweekwerk met terugwerkende kracht vanaf 31 december 1991 onder de ZPC kwam.198 Na 100 jaar kwam er dus een einde aan de kweekactiviteiten van de FMvL. De reorganisatie volgde op een slecht exportjaar voor de pootaardappelen en werd mede ingegeven door de verliesgevendheid van het kweekwerk. Alle kweekactiviteiten werden toen geconcentreerd bij Ropta te Metslawier en het ZPC-kweekbedrijf werd gesloten.

In 1995 volgde opnieuw een reorganisatie waarbij RZ Research, dat was opgericht na de fusie voor toepassing van nieuwe technologische methoden, werd opgeheven en de activiteiten werden geïntegreerd in het kweekbedrijf. Vanaf dat moment richt men zich op één gewas, de aardappel. De reden het researchbedrijf weer te ontmantelen was het inperken van de risico’s, wat noodzakelijk was geworden door de zwakke financiële positie van de ZPC in die tijd. Dit had een aantal oorzaken, het vrijvallen van kwekersrecht van enkele grote rassen, namelijk van het aardappelras ‘Desirée’ en van het vlasras Natasja. Bovendien kwamen daar nog twijfels bij over het rendement van het onderzoeksprogramma voor genetische modificatie, vooral vanwege de uitblijvende politieke en maatschappelijke acceptatie ervan.

Niet onvermeld kan blijven dat gelijktijdig veel in beweging was. De ZPC heeft met diverse partijen overlegd om tot schaalvergroting te komen. In het begin van de jaren zeventig was er overleg met de telersvereniging Zuiderzeepolders in de Noordoostpolder, welke in 1973 opging in het nieuwe Agrico. Daarna is er uitvoerig overleg gepleegd met Agrico, maar de ledenvergadering van de ZPC ging uiteindelijk niet akkoord. Een tweede poging om overeenstemming te krijgen over een fusie met Agrico was begin jaren negentig op papier feitelijk al rond, maar ging ook nu niet door, maar werd deze keer geblokkeerd door het bestuur van Agrico. Daarna is in 1992 zonder succes

196

Archief Geert Veenhuizen Fonds, uitreiking wandbord aan de ZPC 22 februari 1962, 197

De Pootaardappelhandel (1973), 26 (8): 18. 198

131

overlegd met Wolf & Wolf.199 Een verder overleg met Agrico bleek niet mogelijk omdat Agrico en Wolf & Wolf in 1994 besloten tot fusie.200 Hierna nam de ZPC in 1997 de aardappelafdeling over van de Aankoop Centrale Meppel, maar deze had geen kweekprogramma. Om de onderneming verder uit te kunnen bouwen was in 1996 de coöperatie ZPC omgezet in een BV. Vervolgens werd samenwerking gezocht met Stet Holland te Emmeloord.201 De ZPC verkreeg uiteindelijk een meerderheidsbelang in dit bedrijf.

De volgende grote verandering was de fusie van ZPC met Hettema te Emmeloord tot HZPC (een afkorting van de beide firmanamen) op 1 juli 1999 met als vestigingsplaats Joure. Een belangrijke grondslag voor het welslagen van deze fusie lag in het feit dat beide bedrijven de BV als ondernemingsvorm kenden. Ook was er een goede synergie te realiseren door de verschillende markten die bewerkt werden. De gezamenlijke kweekactiviteiten van de nieuwe onderneming werden geconcentreerd bij Ropta onder de naam HZPC Research vanwege de daar aanwezige outillage. Het belangrijkste motief voor deze fusie was om een bedrijf te creëren met voldoende omvang om wereldwijd te kunnen opereren. Stet Holland kwam in 2011 volledig in handen van HZPC. Stet Holland bleef wel als zelfstandig handelshuis actief in de markt, maar de kweekactiviteiten waren reeds in 2003 geïntegreerd in het kweekbedrijf van HZPC.

De FMvL had bij haar kweekwerk geen samenwerking met kleine kwekers. De ZPC had dit als pootaardappelhandelshuis wel, evenals Hettema en Stet Holland. De samenwerking met de kleine kwekers werd gecontinueerd in de nieuwe organisatie. De gehele kweekactiviteit van HZPC Research bedraagt naar schatting ruim 20 procent van de Nederlandse kweekactiviteit in de aardappel.

Het Centraal Bureau, Veredelingsbedrijf Cebeco, Cebeco-Handelsraad

Het volgende bedrijf dat de aardappelveredeling in 1943 ter hand nam was het Centraal Bureau van lokale coöperatieve boeren-aankoopverenigingen (CB) te Rotterdam.202 In 1972, na de fusie met de Handelsraad van de ABTB ging men verder onder de naam Cebeco-Handelsraad, kortweg vaak Cebeco genoemd. In de loop der jaren is het kweekwerk uitgebreid tot nagenoeg alle akkerbouwgewassen en grassen. De eerste directeur van het veredelingsbedrijf was ir. C. Koopman. Hij had sinds 1922 een eigen kweekbedrijf en zaaizaadhandel te Zierikzee (Koopman, 1963). Hij beschrijft vrij uitvoerig hoe dit zich ontwikkelde in de jaren dertig tijdens de grote economische crisis. In 1932 werd hij adviseur voor de afdeling zaaizaden van het CB en vrij snel daarna begon hij, naast zijn eigen bedrijf, voor rekening van het CB met de voederbieten- en grassenveredeling. In 1935 overwoog het CB een eigen kweekbedrijf op te zetten en benaderde Koopman om daarvan de leiding op zich nemen. Na langdurige onderhandelingen, die enkele keren afgebroken werden, bereikte men overeenstemming tot overname van het kweekmateriaal. 199 Aardappelwereld 1992, 46 (12): 13. 200 Aardappelwereld 1993, 47 (12): 11 en 1994, 48 (7): 6. 201 Aardappelwereld 1997 51 (12): 51. 202

132

Het aanwezige aardappelkweekmateriaal op het bedrijf van Koopman werd niet in de overname betrokken.203 Per 1 mei 1938 was de vestiging van het Veredelingsbedrijf van CB te Hoofddorp een feit. Koopman werd directeur. Het hoofdmotief voor CB om een veredelingsbedrijf op te zetten is het beste weer te geven met een zinsnede uit de notulen van 1948/’49: “Het Centraal Bureau kweekt zijn rassen ten behoeve van de Nederlandse boer en niet als handelsobject” (De Boer, 1976: 385).

Koopman vermeldt dat zij in 1943 als eerste kweekbedrijf in Nederland beginnen met de veredeling van de aardappelen en dan in het bijzonder gericht op de resistentie tegen phytophthora. Dit was strikt genomen geen terechte opmerking omdat de FMvL en de ZPC eerder waren begonnen. Anderzijds kan gesteld worden dat bij zowel de FMvL als de ZPC het kweekwerk nog vooral het werk was van de individuele kweker en CB inderdaad het eerste bedrijf was in de aardappelveredeling met een grootschalige aanpak. Mastenbroek en Schnieders (1963) geven in het jubileumboekje aan dat vanaf het begin intensief is ingezet op de resistentie tegen P. infestans uit S. demissum. Een overzicht van de geschiedenis en de werkwijze gedurende die 25 jaar werd opgenomen in een vakblad.204 Het ras Escort uit kruisingsjaar 1969 en dat in 1981 werd opgenomen in de rassenlijst mag gezien worden als de bekroning van deze inzet. Het Veredelingsbedrijf werd in de winter van 1972/’73 verplaatst naar Flevoland, nabij Lelystad.

Aanvankelijk werden alle nieuwe rassen in de markt gebracht door de eigen afdeling Zaaizaden van het CB. Na terugloop van de eigen aardappelhandel zocht men vertegenwoordiging van de rassen voor marktintroductie en handel buiten de organisatie. Een samenwerking met de nieuwe coöperatie Agrico mislukte en vanaf begin jaren tachtig werden de rassen ondergebracht bij de handelsfirma Wolf & Wolf te Lelystad. Vanaf diezelfde tijd werd op beperkte schaal ook samengewerkt met kleine kwekers. Een voorgenomen fusie met de ZPC mislukte en door de fusie van Wolf & Wolf met Agrico in 1994 kwam de vertegenwoordiging uiteindelijk toch bij Agrico. Bij het tot stand komen van deze fusie werd afgesproken om op beide bedrijven, Cebeco en Agrico, veredelingsactiviteiten te handhaven, maar de aandachtspunten te verdelen. Toen later duidelijk werd dat het gehele veredelingsbedrijf van Cebeco zou sluiten ten gevolge van overname ging het kweekmateriaal van de aardappels gefaseerd naar Agrico te Emmeloord. In 2004 werd de overdracht afgerond.