• No results found

Deel I: AARDAPPELVEREDELING IN NEDERLAND

3. De ontwikkeling bij de overheid

3.1. Overheid en organisaties

3.1.2. Instituut voor Veredeling van Landbouwgewassen

De overheid begreep al vroeg dat plantenveredeling van grote waarde was voor de productie. De oprichting van het Instituut voor Veredeling van Landbouwgewassen (IVL) in 1912, subsidies aan veredelingsbedrijven, rijksproefvelden en vele andere maatregelen bevestigen dit (Dorst, 1942b). Ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van het Instituut voor Plantenveredeling (IVP) werd een uitvoerig overzicht opgesteld van de geschiedenis van het instituut, dat besloot met de vermelding dat het IVP zich had ontwikkeld tot een instelling van nationale en internationale betekenis (De Haan, 1962a). De formele naam van het instituut is zoals hierboven weergegeven als IVL, maar het instituut is beter bekend als het IVP. Opgericht op 2 september 1912 werd het verbonden aan de Rijkshogere land, tuin- en boschbouwschool te Wageningen, maar rechtstreeks gesteld onder de Directie van de Landbouw. Het brede karakter van het instituut wordt meteen duidelijk met de in artikel 1 geformuleerde doelstelling. Verkort weergegeven luidt dit:

 het kweken van rassen en het doen van wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van de plantenveredeling,

 het uitvoeren van cultuurproeven, het geven van voorlichting,

 erkenning van en toezicht op de rassen,

 het instandhouden van waardevolle rassen van Nederlandse kwekers,

 instandhouding van waardevolle rassen ongeacht herkomst [waarschijnlijk werd hier het door L. Broekema gekweekte tarweras ‘Wilhelmina’ bedoeld] (De Haan, 1962a; Sneep, 1987b).

Dr. Pitsch, leraar plantenteelt aan de school, werd benoemd als directeur. Hij aanvaardde deze functie op 69-jarige leeftijd na aandrang van L. Broekema (Pitsch, 1918). Plantenveredeling werd een onderdeel van het vakgebied plantenteelt. Bij zijn afscheid in 1918 benadrukte hij het grote belang van het veredelingsonderzoek, ingebed in het onderwijs van de dan juist opgerichte LH. De onderdirecteur ir. H.K.H.A. Mayer Gmelin trad op als waarnemend directeur tot de benoeming van prof. ir. C. Broekema op 1 augustus 1923 als eerste hoogleraar met als leeropdracht: “Veredeling

34

van landbouwgewassen” (Maat, 1998).10 De motieven voor de oprichting van het instituut werden bij het 75-jarig bestaan in herinnering geroepen. Genoemd worden de parallelle ontwikkelingen: het kweekwerk sedert 1876 in Wageningen van L. Broekema, en O. Pitsch; de grote belangstelling voor veredelingswerk in Svalöf, Zweden; de zich ontwikkelende zaadteelt en kweekarbeid buiten Wageningen; de herontdekking van de wetten van Mendel (Sneep, 1987a; 1987b).

Bij de oprichting werd uitdrukkelijk vastgesteld dat de overheid niet met de particuliere kwekers in concurrentie zou gaan (Addens, 1953: 4). De studierichting groeide gestaag. Het IVP heeft zich internationaal een plaats verworven, mede door het opzetten van het wetenschappelijk tijdschrift Euphytica in 1952 en de vele publicaties van de onderzoekers. Zeker ook door de initiatieven van prof. Dorst die leidden tot de oprichting van de Internationale vereniging voor veredelingsonderzoek; de European Association for Research on Plant Breeding “Eucarpia” (De Haan, 1962). In 1956 werd Plantenveredeling als vak erkend en tot een afzonderlijke studierichting aan de LH verheven. Sneep (1987b) vermeldt dat het onderwijs de laatste 25 jaar sterk in betekenis is toegenomen mede omdat het zich nu ook richt op de veredeling van tuinbouw- en tropische gewassen. Vanaf 1971 was er naast de hoogleraar een lector plantenveredeling, dr. J. G. Th. Hermsen die in 1980 werd benoemd als tweede hoogleraar. Op initiatief van prof. E. Jacobsen werd in 2005 een buitengewoon hoogleraar biologische plantenveredeling benoemd, mevrouw prof. E. T. Lammerts van Bueren.11 Tot 2013 was dit de enige leerstoel ter wereld voor het vakgebied biologische plantenveredeling. Verder is het IVP de bakermat geweest van een uitgebreide lijst van verenigingen, commissies als ook nieuwe instituten, waarvan het Instituut voor Rassenonderzoek van Landbouwgewassen (IVRO) en SVP de bekendste zijn (Dorst, 1943b; Van Daalen, 1949; De Haan, 1950; 1962a; Sneep, 1987b).

In de loop der jaren is door reorganisatie de naam en de vestigingsplaats van het IVP enkele malen gewijzigd. De snel gangbare afkorting tot IVP hield bijna 100 jaar stand. Als onderdeel van de universiteit werd ook gebruik gemaakt van de namen Vakgroep Plantenveredeling en Leerstoelgroep Plantenveredeling. Na de reorganisatie in 1997 van onderwijs en onderzoek aan de universiteit werd de naam gewijzigd in Laboratorium voor Plantenveredeling.12 Vanaf 2005 is Wageningen UR Plant Breeding een samenwerking tussen het Laboratorium voor Plantenveredeling van Wageningen University en de business unit Biodiversiteit en Veredeling van Plant Research International (PRI) en gevestigd op de campus van de universiteit. Op 31 augustus 2012 werd het 100-jarig jubileum van het Laboratorium voor Plantenveredeling gevierd met een open dag.13 Ter gelegenheid van het eeuwfeest werd enkele maanden later een conferentie

10Langzaamaan wijzigt zich de leeropdracht, in 1941 luidt die van prof. dr. J.C Dorst “De Teelt en de Veredeling van landbouwgewassen”. Tenslotte in 1962 luidt de leeropdracht van prof. dr. J. Sneep voluit “De Plantenveredeling” (De Haan, 1962a). 11

Bron: Ekoland 3-2010.

12http://www.wageningenur.nl/en/Expertise-Services/Collaboration-and-partnerships/Plant-Breeding/About-us.htm (Geraadpleegd mei 2016).

13

http://www.wageningenur.nl/nl/show/Geslaagde-viering-100-jaar-plantenveredeling-van-Wageningen-University.htm (Geraadpleegd maart 2016).

35

georganiseerd met als thema “Next Generation Plant Breeding” waar vooral de veranderingen vanaf de jaren 1970 werden behandeld (Van der Linden en Visser, 2014). De Universiteitsbibliotheek organiseerde samen met Wageningen UR Plantenveredeling rond dit jubileum de tentoonstelling '100 Years Plant Breeding' in het Forum-gebouw. Vanaf september 2016 maakt het Laboratorium voor Plantenveredeling deel uit van Wageningen Plant Research, onderdeel van Wageningen University & Research.14

De aardappelveredeling op het IVP

In het kader van dit onderzoek concentreer ik mij verder op de aardappel. Prof. Broekema was op velerlei manieren betrokken bij activiteiten van keuring en veredeling van de aardappel, maar op het IVP werd niet primair aan aardappelveredeling gewerkt. Na de oprichting van het IVP in 1912, de oprichting van de LH in 1918 en de verschijning van de eerste rassenlijst in 1924, had de veredeling van de aardappel niet de grootste belangstelling van het instituut. Reden hiervoor was dat in vergelijking met andere gewassen aardappelveredeling relatief eenvoudig was en begaafde praktijkmensen, als Veenhuizen en De Vries, reeds in staat waren bestaande rassen te overtreffen (Nijdam, 1958). Gegeven deze situatie vond Broekema het niet nodig op het IVP met aardappelveredeling te beginnen, maar hij was wel van mening dat een groter aantal kwekers en stimulering van de kwekersarbeid nodig was om goede rassen te vinden. Het IVP verstrekte vele jaren zaden van kruisingen en kruisingsouders (geniteurs) aan de kwekers naast kweektechnische voorlichting (Wiersema, 1944; De Haan, 1962).15 Broekema richtte zijn aandacht vooral op het rassenonderzoek en de eisen die aan de rassen gesteld werden door de gebruikers. De instelling van de Rassenlijst voor Landbouwgewassen in 1924 is daar het resultaat van (Hoofdstuk 3.3). Broekema streefde ook naar de stichting en exploitatie van een proefboerderij voor de plantenveredeling.16 Het idee was om hier vooral vergelijkingsproefvelden voor rassen aan te leggen. In Denemarken en Zweden had men iets dergelijks. Er was een intensieve samenwerking met de in 1932 opgerichte NAK wat onder andere blijkt uit de zeer regelmatige contacten en besprekingen over de rassenlijst.17 Op het IVP begon men toen wel met wetenschappelijk onderzoek aan de aardappel, en wel naar het aspect van steriliteit (Sneep, 1987a). Prof. Dorst was degene die in 1941, vrij kort na zijn benoeming tot hoogleraar, het veredelingsonderzoek van de aardappel introduceerde op het IVP (de Haan, 1962a).

Vanaf 1943 werd een begin gemaakt met de bevordering van de aardappelveredeling op wetenschappelijke basis door de instelling van een Contactcommissie (Zingstra, 1960). Hoofddoel was het kruisen van de toenmalige aardappelrassen met wilde en primitieve soorten uit Midden- en Zuid-Amerika om zo te trachten geniteurs te vinden met resistentie tegen o.a. phytophthora, virusziekten, schurft en ongunstige invloeden als koude en droogte. Ir. H. T. Wiersema was

14 Wageningen World, nr. 3, 2016. 15

DB NAK 7/8 januari 1936: IVP wil kruisingen van aardappelen gaan doen t.b.v. jonge kwekers. 16

Notulen DB van de NAK 10/11 september 1935. 17

36

technisch leider van de Contactcommissie. Hij verstrekte ook zaden van kruisingen aan kwekers. Door de oorlogsomstandigheden ging vrijwel alles wat was opgebouwd verloren. Eind mei 1945 werd alleen nog wat aardappelzaad teruggevonden. De instituutscollectie werd daarop aangevuld met zaden en klonen uit Schotland, Washington VS, Zweden, Rusland, Duitsland en Engeland. Dorst (1947a, 1947b) benadrukte sterk dat er een Nationaal programma moest komen voor de aardappelveredeling. Daarin trok hij een vergelijking met de Verenigde Staten, waar dit in 1930 werd opgesteld en succesvol was gebleken. In zekere zin zette hij hiermee de pleidooien van Broekema (1930; 1938; 1939) voort, doch in meer engere zin door te spreken van een veredelingsinstituut. Dorst maakte dit concreet met een volgens hem ‘zeer urgent probleem’ namelijk de noodzaak om een goede plaatsvervanger voor het ras Bintje te zoeken, dat alleen al in de pootaardappelexport goed was voor een marktaandeel van bijna 50 procent. Uitvoerig zette Dorst zijn ideeën uiteen, waarbij ook de kwekers ingeschakeld zouden worden. Met de aanstelling van dr. Toxopeus in 1948 aan het IVP intensiveerde het aardappelonderzoek. Bakker (1948) vat de aardappelveredeling op het IVP samen in drie hoofdonderdelen:

1. Bloei stimuleren.

2. Wild bloed inkruisen en onderzoek doen aan verschillende onderwerpen; waaronder Coloradokever, (vrijlevende) aaltjes, eiwitgehalte, laag solaninegehalte, vorst en wratziekte plus amylose- en amylopectinegehalte t.b.v. de aardappelmeelindustrie.

3. Phytophthora-resistentieonderzoek.

De onderzoekingen op het IVP om de bloei en de vruchtzetting te stimuleren werden direct toegepast op ‘Bintje’ met het zogenaamde ‘Bintje-programma’ (Zingstra, 1968). Met de oprichting van de SVP op 13 september 1948 kwam het aardappelonderzoek in een stroomversnelling, waarmee het pleidooi van Dorst gestalte kreeg in de nieuwe stichting. De veronderstelling is gerechtvaardigd dat dit proces al op gang was gebracht en dat Dorst daar zeker van op de hoogte was, maar kennelijk extra support goed kon gebruiken. Een deel van het materiaal uit het ‘Bintje- programma’ werd overgedragen aan de SVP, die haar huisvesting kreeg in de gebouwen van het IVP. In 1951 werd ten behoeve van de SVP een vleugel naast het IVP gebouwd. Nadat eenmaal het aardappelonderzoek op gang was gebracht volgde ook verbreding naar andere onderzoeksterreinen. Daarbij werden ook studenten ingezet (De Haan, 1962). Hij noemt onder andere als activiteiten waaraan gewerkt werd, naast de rassenproefvelden voor cultuur- en gebruikswaarde: bloeibevordering, mutatieveredeling en soortskruisingen18.

Mutatieveredeling werd opgepakt in 1961, maar bleef zonder succes. Het duurde tot 1976 alvorens een bruikbare methode was ontwikkeld. Toch heeft mutatieveredeling geen ingang gevonden in de aardappelveredeling wat geweten wordt aan het gemis van een praktische doelstelling,

18

In de beginjaren werd uitsluitend de term onderzoek naar cultuurwaarde (landbouwkundige-) gebruikt. Vanaf 1985 veranderde dit naar cultuur- en gebruikswaarde (CGO), deze term is steeds in dit proefschrift gebruikt.

37

onbekendheid met de eigenschappen die met mutaties te wijzigen zijn en ondeskundige uitvoering (Van Harten,1987). Soortskruisingen daarentegen waren een belangrijk deel van het onderzoek. Samen met de SVP werd het wilde en primitieve materiaal in de Wageningse Aardappel Collectie (WAC) in stand gehouden. Na het overlijden in 1964 van dr. Toxopeus werd dr. Hermsen belast met het soortskruisingsonderzoek bij de aardappel. Van de vele publicaties van zijn hand is die waarin beschreven wordt hoe de Mexicaanse soort S. bulbocastanum beschikbaar wordt gemaakt als geniteur voor phytophthoraresistentie een fraai voorbeeld (Hermsen en Ramanna, 1973). Aanvankelijk richtte het onderzoek op de SVP zich op de erfelijkheid van wratziekte en vroegrijpheid. Het wetenschappelijke onderzoek op het IVP verdiepte zich en het meer praktijkgerichte onderzoek kwam bij de SVP. Toch bleven de lijnen van het IVP naar de kwekers kort en hadden de onderzoekers regelmatig contact, onder andere in de door de kwekersbond ingestelde werkgroepen waar de onderzoekers van beide instellingen en de kwekers deel van uit maakten (Veenstra, 1958).

In de jaren zeventig kwamen langzaam de zogenoemde moderne cel- en weefselkweektechnieken en de moleculaire genetica beschikbaar voor de veredeling (Hermsen et al.,1987). Dit was de beginfase van genetisch onderzoek gericht op het produceren van een genenkaart van de aardappelchromosomen, noodzakelijk om cel- en moleculairbiologisch onderzoek beter mogelijk te maken. Bij zijn afscheid als hoogleraar noemde Hermsen (1988) plantenveredeling genetische manipulatie per traditie. Ter onderscheid sprak hij toen over de ‘moderne’ genetische manipulatie en behandelde de stand van zaken in het onderzoek en het publieke domein. Bij het 100-jarig jubileum van plantenveredeling van Wageningen University & Research in 2012 schetste prof. Jacobsen in een lezing de ontwikkelingen:

 rond 1960 de celbiologie en in vitro technieken;

 omstreeks 1980 de plantenbiotechnologie met genetische modificatie en moleculair merkergestuurde veredeling;

vanaf ongeveer 2000 de ontrafeling van het plantengenoom dat genomic selection mogelijk moet maken.19

3.1.3. Stichting Voor Plantenveredeling