• No results found

Overheid gebonden musea

3.3. Positionering van verzamelaars en musea in Nederland 1 De privéverzamelaar

3.3.2. Overheid gebonden musea

Nederland kent een hoge museumdichtheid. Kunstmusea vormen maar een klein deel van alle musea. Ze zijn echter wel de bekendste en vallen het meeste op.158 Een museum kan haar stempel van goedkeuring geven aan kunst. Door bijvoorbeeld een tentoonstelling te maken met werk van een kunstenaar. Daarnaast kunnen ze de kunstenaar plaatsen in een bepaalde traditie. Hierdoor lopen musea voor op verzamelaars.159 Wanneer een werk geplaatst wordt binnen de muren van een museum is het in handen van een (niet commerciële) instantie, die zich puur bezighoudt met kunst. Musea hebben expertise en zeggenschap. Musea zijn onafhankelijk. Wanneer er werk van een verzamelaar in een museum wordt geplaatst is dit dan ook een bevestiging voor een verzamelaar dat hij of zij goed heeft verzameld.

3.3.3 Subsidie

Een ander kenmerk van overheidsmusea is dat ze subsidie ontvangen om de collectie te onderhouden. De collectie Nederland is eigendom van de Nederlandse staat en musea zijn er dan ook voornamelijk om deze collectie te beheren, tonen en tot bloei te brengen. Veel kunstwerken die in musea hangen zijn ook eigendom van Collectie Nederland.160

Een voorbeeld in het subsidieverhaal is het Gemeentemuseum Den Haag. Zij ontvangt negen miljoen euro subsidie voor deze subsidie-periode (2013-2017), ongeveer vijf miljoen gaat naar beheer en behoud. Vanuit het budget voor beheer en onderhoud kunnen zij de kunstwerken uit hun collectie restaureren, beheren en het klimaat in het gebouw beheersen. Bovenop dit geld komen de budgeten voor activiteiten, tentoonstellingen en het educatieprogramma dat het Gemeentemuseum uitvoert. Op het gebied van educatie neemt het Gemeentemuseum een belangrijke positie in. Dit is namelijk een aspect waar het museum veel aandacht aan hecht.161 Naast de negen miljoen subsidie van de overheid weet het museum op eigen kracht vijf miljoen euro per jaar bijeen te brengen. Tempel stelt voor om subsidie niet langer zo te noemen. Hij zegt dat het wenselijk zou zijn om voor de vijf miljoen voor beheer en onderhoud een rekening te sturen aan de overheid. Dit voor het beheer en behoud van de kunstwerken die in eigendom zijn van de gemeente Den Haag. De onderhoudstaken die het museum voor de gemeente uitvoert, om

158

Zoest, 1989: p. 8

159

Anonieme verzamelaar 2. Persoonlijk interview. 23 mei 2013

160

http://www.cultureelerfgoed.nl/de-kunstcollectie-van-het-rijk (21 januari 2014)

de gemeentelijke collectie te beheren. De vier miljoen daarbovenop zou dan subsidie zijn. Het museum verdient zelfstandig vijf miljoen. ‘Alles wat we extra doen, zoals aankopen en programma’s daar zorgen we zelf voor.’162 Het lijkt een goed bedachte constructie, al betekent het niet veel meer dan een verandering in naam. Wellicht zou het wel kunnen leiden tot een andere kijk op de rol die een musea inneemt ten opzichte van de overheid. Vooral dat haar werk ook voor de overheid verricht wordt. Het museum beheert en behoud tenslotte de collectie van de overheid. Op dit moment zijn de rollen niet altijd duidelijk en lijkt het soms alsof de overheid en musea los van elkaar staan, terwijl dit verre van waar is.

Volgens Tempel is het museum vaak het belangrijkste wat een stad te bieden heeft. Al heeft nog niet iedereen dat door. Hierop legt hij constant nadruk tijdens het interview. Zoals ik hierboven noemde stelt Tempel voor om de term “subsidie” te vervangen. Zoals de groendienst een rekening stuurt om het groen in de stad bij te houden, zouden musea dit ook moeten doen voor het onderhoud dat ze plegen aan de kunstwerken, stelt Tempel. De groendienst en musea werken tenslotte beiden voor de overheid. Musea doen dit om hun collectie te tonen, behouden en beheren. ‘Het relatief kleine bedrag dat er in Nederland naar kunst en cultuur gaat is “peanuts” vergeleken met wat het oplevert en wat het voor de stad doet. Wat wij alleen al aan free-publicity genereren kent een mediawaarde die waarschijnlijk al gelijk of meer is dan de subsidie die wij krijgen. Daarnaast doen wij aankopen die over tien jaar een surplus aan waarde hebben gekregen. Het valt niet te onderschatten hoe belangrijk musea zijn. Dan vind ik het heel mooi dat er in Nederland een relatief klein bedrag naar de musea gaat en dat ze daar toch van kunnen opereren en heel veel in een stedelijk landschap kunnen creëren.’ Volgens Tempel verdient de gemeenschap dus uiteindelijk ook geld aan de subsidie die ze verstrekken. Het is van belang dat de overheid dit doet, omdat we in een samenleving leven. ‘Je kweekt verantwoordelijkheid. Het “samen doen” vind ik heel mooi in Nederland.’163

Benno Tempel is heel stellig in zijn positionering van het museum in de maatschappij. Het is een sterk verhaal, maar tegelijkertijd heel erg gefocust op de rol en de verantwoordelijkheid van de overheid. De overheid bestaat uit mensen en zal hierdoor altijd onderhevig blijven aan opvattingen en meningen. Het verantwoordelijkheidsgevoel van de overheid is moeilijk snel te veranderen, maar wellicht op langere termijn. Dit lukt alleen als de lobby wordt doorgezet en er een groeiend besef van zorgplicht komt vanuit de overheid naar het museum.

3.3.4. Privémusea

162

Tempel, B. Persoonlijk interview. 22 augustus 2013

Een nieuwe generatie rijke ondernemers is momenteel bezig om hun kunstverzameling onder te brengen in een eigen museum. De motivatie hiervoor is volgens Bourdieu om een invulling aan het bestaan te geven, om het bestaan zo meer inhoud te geven. 164 Het domineren het culturele veld, betekend dat verzamelaars in staat zijn zich luxe goederen te veroorloven. Het een teken van overwinning als men dit veld bereikt. Bourdieu zegt dat “smaak” een kwestie is van iets uitkiezen, dat bij een sociale positie aansluit.165 Echter in een tijd waarin kunst een soort belegging lijkt te zijn en dus bijna gelijk is aan geld, is een museum tevens een paradepaard om je “goedheid” te tonen en om iets terug te geven aan de samenleving. Het onderbrengen van een privéverzameling in een particulier museum is dan ook vaak gekoppeld aan ondernemerschap en bedrijven.166 Een voordeel van deze “goede daad” is dat vaak onzichtbare collecties ineens openbaar worden. Daarnaast zijn privémusea vaak kleinere en anders georganiseerde instellingen. Zij hebben de kracht om de diversiteit in de museumwereld te vergroten. Zoals bijvoorbeeld Huis Marseille in Amsterdam of Museum Beelden aan Zee in Den Haag.

Negatieve effecten kunnen zijn dat deze privémusea niet professioneel genoeg zijn om het lang vol te houden of voldoende kwaliteit te bieden, ze kennen door hun korte levensduur een minder vaste structuur. Door hun onafhankelijkheid zijn ze financieel ook kwetsbaarder. Een privémuseum heeft echter vaak een groter budget dan een overheid gebonden museum. Een voordeel hiervan is dat het museum zodoende meer activiteiten kan organiseren en meer kunst kan aankopen. De collecties zijn veelal eigendom van ondernemers of bedrijven die gewend zijn om veel risico te nemen. Dit kan zowel goed als slecht uitpakken. Vaak betekent dit dan ook dat er geen saaie beleidslijn uitgezet wordt in de ontwikkeling van het museum. Het nemen van risico’s zorgt dan ook vaak voor interessante ontwikkelingen. Zo kunnen er gedurfde aankopen worden gedaan of tentoonstellingen worden gemaakt.

Van Caldenborgh bouwt momenteel zijn eigen museum. Hij zegt hierover: ‘Ik vind juist dat delen van de collectie met het publiek heel leuk. Kijk, het schenken van kunst aan een museum was ook zeker een overweging. Al is er amper iemand in Nederland geweest die toenadering heeft gezocht of gevraagd of ze mijn collectie mochten tentoonstellen. Ik heb dus besloten om zelf een museum te gaan bouwen.’ Het idee om een museum te beginnen komt voort uit de gedachte dat hij iets met zijn kunst moest doen, anders dan alleen verzamelen. Het was een optie om het aan een museum te schenken, maar dan was hij er tevens zeker van dat het grootste deel in de opslag zou verdwijnen, simpelweg omdat men het door de omvang nooitallemaal tentoon zou kunnen

164

Bourdieu, 1993: p. 2

165

Bourdieu, 1987: p. 170 en 230

stellen. Hij vertelt dat hij zich bij het maken van de tentoonstelling in de Kunsthal in Rotterdam in 2011 voelde als een klein kind in een snoepwinkel. ‘Ik vind het gewoon leuk. En of er iemand op me zit te wachten? Toen ik met mijn bedrijf Caldic begon, zat er ook niemand op mij te wachten. Het is nu een bedrijf van een schijnbaar formaat. En dat is hopelijk straks met het museum ook zo. Ik vind het een leuk avontuur om te doen. Net als met de Beeldentuin167 hoop ik er veel mensen een plezier mee te doen. En wat de overheid betreft; die moet zelf bepalen of ze zich ermee gaat bemoeien, mocht het museum het niet redden.’168

Het bovenstaande verhaal van Van Caldenborgh is zeer inspirerend. Maar het kent misschien ook een keerzijde. Er bestaat altijd een kans dat een dergelijk initiatief niet overeind blijft omdat het simpelweg niet genoeg inkomsten genereert. Iets wat in het voordeel van Van Caldenborgh spreekt is natuurlijk wel dat het volledig zijn eigen collectie is en dat hij een vermogend man is. Hij heeft de collectie en het museum zelf bekostigd en heeft verder dus geen financiële verplichtingen tegenover de staat of eventuele geldschieters. De keuze voor een eigen museum lijkt in het geval van Van Caldenborgh erg logisch. Vanuit zijn ondernemersverleden is hij gewend iets op te bouwen. Het combineren van deze kennis en ervaring met zijn passie zou wel eens bijzonder goed uit kunnen pakken. Wat het toekomstige museum nodig heeft is een organisatie die het met overtuiging zal gaan besturen, innovatie en hoge kwaliteit. Met het uiteindelijke doel dat de collectie spannende dialogen met de bezoeker aangaat en tentoonstellingen tot bloei kan laten komen. Daarnaast zal men ervoor moeten zorgen dat er genoeg expertise in huis wordt gehaald voor het onderhoud van de werken.