• No results found

Het Amerikaanse cultuurbestel

2.2.1. De Amerikaanse culturele voorgeschiedenis

De Amerikaanse cultuurgeschiedenis kent een ander verloop dan in Europa en in Nederland. 87 Het land is ontstaan vanuit voornamelijk een immigrantenbevolking. Er is dus sprake van een bevolking die is opgebouwd uit veel verschillende culturen. De aanwezige bevolkingsgroep, de indianen, werden direct verdreven door de nieuwe immigranten. Daarmee ontstond een samengestelde cultuur. Bovendien kent het land een geschiedenis die niet ouder is dan vierhonderd jaar. Een tweede argument dat auteur Charles Mark noemt in zijn boek A study of cultural policy in the United States is de manier waarop deze immigranten hun leven in Amerika in gingen richten. Ze waren voornamelijk werkzaam in de agricultuur en zodoende bijna geheel zelfvoorzienend. Een rijke handelsgeschiedenis, zoals deze in Europa aanwezig was, kende de VS hierdoor in de eerste tijd niet. Het boerenleven was voornamelijk hard werken. Culturele rijkdom, een lange geschiedenis en een muzikale geschiedenis waren zodoende geen onderdeel van het dagelijkse leven. Als derde onderliggende factor die de grondslag vormt van het huidige Amerikaanse cultuurstelsel noemt Mark de overwegend Protestantse bevolking, waarbij kunst veelal verboden was.88 Deze bovenstaande drie feiten uit de Amerikaanse cultuurgeschiedenis bieden dus eigenlijk een slechte basis voor de ontwikkeling van de culturele sector. Dit verklaart dan ook de late opkomst van serieuze musea en culturele infrastructuur.

Toch is Amerika uitgegroeid tot een bolwerk met veel musea en andere culturele instellingen. Door de groeiende rijkdom na de periode van de eerste nederzettingen, nog voor de industriële revolutie, ontstonden er tal van families die extreme rijkdom vergaarden. Zij stuurden hun kinderen en familie naar Europa om daar goed onderwijs te genieten. Hierdoor ontstond een generatie die in aanraking kwam met het rijke Europese verleden, waar hun voorouders ook afkomstig waren. Ze namen op hun beurt ook weer veel mee terug naar Amerika, zoals kennis over de Europese geschiedenis en kunstwerken.89

Tijdens de koloniale tijd (1607-1763) komt er in Amerika een eerste generatie musea. Niet zoals we die vandaag de dag kennen. Deze “musea” zouden eerder beschouwd kunnen worden als rariteitenkabinetten en verzamelingen van curiosa. Ze waren vaak afhankelijk van de entreegelden die de bezoekers of toeschouwers betaalden.90 In 1860 begint de industriële

87

Mark, , 1969: Ik gebruik voor deze introductie van de Amerikaanse geschiedenis drie punten uit het onderzoek van Charles C. Mark. Hij zet drie belangrijke feiten uiteen die de grondslag van het huidige Amerikaanse cultuurstelsel zijn.

88

Mark, 1969: p. 14-15

89

Mark, 1969: p. 14-15

revolutie en deze duurt voort tot ongeveer 1917. In deze periode worden de meest invloedrijke culturele instanties opgericht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het Metropolitan Museum of Art in New York. Auteur Charles C. Mark schrijft dat deze eerste grootschalige culturele instellingen na- aperij waren van Europese instellingen.91 Dit terwijl de situatie in de VS tegenwoordig juist als voorbeeld wordt gezien en Nederland en de rest van Europa op dit gebied tegenwoordig toch dikwijls achterblijven bij de Verenigde Staten. Toch is in de Verenigde Staten het oorspronkelijke private karakter van vroege Europese musea overgenomen, die veelal vanuit privé- of vorstelijke collecties voortkwamen.

Na de industriële revolutie (1860-1917) begon Amerika te veranderen van een maatschappij gebaseerd op het platteland naar een ge-urbaniseerde maatschappij. Bij deze verstedelijking hoorde amusement. De eerst zo protestant georiënteerde bevolking laat haar principes varen en omarmt het “entertainment” en de daarbij horende vrijheid los van het geloof. Men staat daardoor meer en meer open voor kunst en cultuur en de nieuwe culturele instellingen worden steeds populairder bij de stedelijke bewoners. Vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw komt de Amerikaanse cultuur opzetten en daardoor is niet langer de Europese cultuur het voorbeeld voor Amerika.92

De langzame opkomst van de Amerikaanse cultuur werd eerst voornamelijk bepaald door haar diversiteit en alle verschillende oorsprongen door de migranten. Daarnaast was het protestantse klimaat geen vruchtbare bodem voor een eventuele liefde voor kunst en cultuur, totdat in de twintigste eeuw de Amerikaanse cultuur vorm krijgt met bijvoorbeeld jazzmuziek en musicals. In deze cultuurvormen versmolten de Europese wortels met die van de nieuwe Amerikaanse bevolking. Net als in Europa ontstonden er in Amerika met de toename van rijkdom ook langzamerhand privéverzamelingen en rariteitenkabinetten die open werden gesteld voor publiek. Zoals eerder vermeld waren deze grotendeels afhankelijk van het toegangsgeld dat de bezoekers betaalden.

2.2.2. Musea

Om een gedetailleerder beeld te krijgen hoe de Amerikaanse musea precies zijn opgericht zullen we in deze paragraaf kijken naar drie musea in Amerika. In de vorige paragraaf heb hebben we reeds een beeld geschetst van de culturele voorgeschiedenis in Amerika. De keuze voor de drie gekozen musea is in eerste instantie gebaseerd op het feit dat zij wereldwijd de meeste bezoekers trekken. Vanuit dit uitgangspunt zijn de volgende drie Amerikaanse musea naar boven

91

Mark, 1969: p. 15

gekomen: het MET (Metropolitan Museum of Art, New York) met 4.547.353 bezoekers per jaar. Het MoMA (Museum of Modern Art) in New York met 4.518.413 bezoekers. En tot slot The National Gallery of Art in Washington met 2.219.554 bezoekers.93 De focus ligt hierbij vooral op het particuliere initiatief en vormt in het geheel een illustratie van Amerikaanse musea.

Het Metropolitan Museum of Art ontstond nadat een groep Amerikanen Parijs bezocht in 1866. Ze wilden een cultureel instituut oprichten zoals dat ook in Parijs bestond. Teruggekeerd in Amerika wordt al snel een groep om hen heen verzameld die steun geeft aan het idee. Op 13 april 1870 opent The Metropolitan Museum of Art in het “Dodworth” gebouw aan Fifth Avenue. Op 20 November in datzelfde jaar koopt het museum haar eerste kunstwerk aan. Tien jaar later verhuist het museum naar haar huidige locatie, ook aan Fifth Avenue.

Het Museum of Modern Art (MoMA) werd in de jaren twintig van de vorige eeuw bedacht. Een aantal kunstliefhebbers uit New York wilden een nieuwe instelling oprichten. Een instituut dat uitdagender zou zijn dan de bestaande traditionele musea. Tegelijkertijd zou dit nieuwe museum een platform moeten zijn voor moderne en eigentijdse kunst, iets wat nog niet aanwezig was in New York. De initiatiefnemers waren mevrouw Bliss, meneer Sullivan en Rockefeller. Samen met vier vertrouwens-personen of beheerders openen ze in 1929 het Museum of Modern Art.94 De eerste directeur werd de beroemde Alfred H. Barr. Het museum had als doel om de bezoekers een goede indruk te geven van moderne en hedendaagse kunst.95

The National Gallery of Art in Washington werd opgericht door A.W. Mellon. Hij was een investeerder die leefde van 1855 tot 1937 en geboren werd in Pittsburgh. Hij verzamelde kunst in zijn woonplaats Washington. Hier werkte hij vanaf 1921 voor het ministerie van Financiën als secretaris van de “schatkamer”, welke zich bezig hield met alle geldzaken in Amerika. In 1936 schreef hij een brief aan President Franklin D. Roosevelt waarin hij voorstelde een museum te bouwen in Washington waarin zijn collectie zou worden ingebracht. Dit museum wilde Mellon zelf betalen. Hij vroeg om de steun en goedkeuring van de president. Zo zou het museum in de toekomst voort kunnen bestaan. Het museum verrees op Constitution Avenue vlakbij de voet van “Capitol Hill”.96

93

‘Money, Market, Patronage’, 2008: p. 73

94

Deze vier beheerders ook wel trustees genoemd waren: A. Conger Goodyear, Paul Sachs, Frank Crowninshield and Josephine Boardman Crane

95

<http://www.moma.org/about/history> (20 augustus 2013)

Hoe hierboven slechts de ontstaansgeschiedenis van drie van alle Amerikaanse musea is geschetst, geeft het wel een representatief beeld over de ontstaansgeschiedenis. Alle drie zijn ontstaan vanuit particulier initiatief van één of meerdere verzamelaars, net zoals vele andere musea in de VS. Bij het MoMA en het MET is het groepsinitiatief goed zichtbaar. Ook behoren de initiatiefnemers duidelijk tot het deel van de bevolking, die in de decennia voor de oprichting veel geld hebben verdiend en hiervan als het ware een deel teruggeven aan de maatschappij. Daarbij was het van groot belang dat de stad een museum zou krijgen. The National Gallery of Art in Washington is te danken aan de wil en verzameling van één man. Iemand die lange tijd voor de overheid heeft gewerkt en vanuit zijn overheidsfunctie wellicht iets terug wilde doen voor de Amerikaanse samenleving door de schenking van zijn collectie en de bouw van een museum. Opvallend is dat bij deze drie initiatieven de overheid amper aanwezig is, ook niet door (mede)financiering. In Nederland was de samenwerking tussen particulieren en overheid veel sterker aanwezig. Waarschijnlijk heeft dat te maken met de rijkdom van de stichters. In Amerika zijn ondernemers en industriëlen soms extreem rijk geworden. Wanneer er een museum wordt vernoemd gaat de donor de geschiedenis in als oprichter van een museum. Hieraan wordt veel waarde gehecht in de Verenigde Staten. Zo koppel je direct jou succes aan een goed en nobel doel, dat ook na iemands dood bekend blijft.

2.2.3. Maatschappij

In Amerika is het museum een onderdeel van de maatschappij. Een belangrijk onderdeel van het werk van een museum is dan ook ervoor te zorgen dat de samenleving bereikt wordt. Het is een duidelijk gegeven dat het belang van het Amerikaanse museum grotendeels ligt bij haar positie in de maatschappij. Dit lijkt een reactie te zijn waarvan de verklaring te vinden is in de geschiedenis van Amerika. Het museum is er voor de maatschappij en de maatschappij is er voor het museum. Hierop komen we later terug.

'Hij die rijk sterft, sterft overladen met schande', sprak Andrew Carnegie. Hij was een 19de- eeuwse investeerder en staalmagnaat. Zijn uitspraak lijkt een motto te zijn geworden voor de rijken uit Amerika. Liefdadigheid, ook wel “goodwill” genoemd, hoort bij de Amerikaanse maatschappij.97 Een ander onderdeel van deze “self-made-society” is “The American Dream”. Het harde werken om een zekere rijkdom te vergaren; vanuit het niets opklimmen om zo de top van de maatschappelijke ladder te bereiken. En wanneer je de top hebt bereikt, wordt je geacht iets terug te geven aan de maatschappij die dat alles mogelijk maakte. Oscar Garschagen bespreekt in

een artikel in de Volkskrant een ontwikkeling waaruit blijkt dat filantropie een grote industrie is geworden.98

Het gaat hierbij niet alleen om particuliere giften, maar ook om fondsen die speciaal zijn opgericht voor filantropie. In tien jaar tijd is het vermogen dat rijke Amerikanen weg hebben gegeven met vijftien procent gestegen. In 1988 was het ongeveer tien procent van hun totale vermogen, in 1998 was dit bijna vijfentwintig procent. Vertaald in bedragen betekent dit in 1997 dat er ongeveer honderdeenenvijftig miljard dollar werd geschonken aan goede doelen. 99 In zijn artikel verwijst Oscar Garschagen naar Stacy Palmer. Zij is de hoofdredactrice van het Amerikaanse blad The Cronicle of Philantrophy, en zegt onder meer dat we de oorsprong van de Amerikaanse filantropische instelling moeten zoeken bij de families Carnegie en Rockefeller. Deze vloeit voort uit de Joodse, de Katholieke en de Protestantse tradities. Het voorbeeld dat deze families hebben gesteld vormt volgens Palmer de aanleiding voor het filantropische klimaat dat vandaag de dag nog steeds de maatstaf is in de VS.100 Te constateren is dat generaties dit aan elkaar doorgeven, tot aan de dag van vandaag.

Uiteraard heeft deze groei in filantropie ertoe geleid dat musea en andere culturele instellingen zijn gaan professionaliseren. Zoals de professionalisering in Nederland ook voelbaar was na de Tweede Wereld Oorlog. In Amerika is een groot deel van het museum voor wat betreft het verkrijgen van financiële middelen gericht op de buitenwereld en de zakelijke sector. Logisch want sponsering en steun moet gevonden worden bij bedrijven of rijken. Palmer zegt hierover: ‘Een professionele omgang hiermee is vanzelfsprekend van uiterst belang. Zij staan tegenover de bestuurders van stichtingen, groot en klein, en vertegenwoordigers van geldschieters die in toenemende mate concrete resultaten willen zien. De nieuwe lichting geldschieters wil bij leven de wereld nog veranderd hebben. We hebben een professionalisering van de non-profitsector gezien. Wil je werkelijk een goeie manager van een stichting binnenhalen of een ervaren netwerker hebben als directeur van een museum of een doorgewinterde directeur voor een groot ziekenhuis, dan moet je die zoeken in het bedrijfsleven.’101

2.3. De Amerikaanse overheid.