• No results found

Nederland en Amerika

2.3. De Amerikaanse overheid 1 Belasting

2.3.2. Nederland en Amerika

In het kunstblad Metropolis M schrijft Olav Velthuis105 een artikel over het Amerikaanse cultuurstelsel en vergelijkt dit met de Nederlandse situatie. Hij constateert een probleem en omschrijft dit als ‘een perverse rol van de overheid.’ De overheid in de Verenigde Staten mag niet direct geld geven aan de kunstsector. Dit gebeurt echter wel indirect. De belastingaftrekbaarheid van donaties zorgt ervoor dat de overheid dit geld misloopt. Hiermee ontstaat volgens Velthuis een vorm van “indirecte subsidie”. De bedragen die hiermee gemoeid zijn, zijn niet mis. Alleen al in 2000 bedroegen deze “belastingsubsidies” in de Verenigde Staten 1,6 miljard dollar. Een bedrag dat zeventien keer zo hoog is als het totale direct door de overheid gesubsidieerde bedrag.106 Het systeem van belastingaftrekbaarheid heeft als voordeel voor de donateur dat hij of

102

Mark, 1969: p. 21

103

Garschagen, 1998: p. 1

104

Hof, F. Persoonlijk interview. 17 juni 2013.

105

Olav Velthuis is sociologie docent aan de Universiteit van Amsterdam

106

Velthuis, 2008: p. 70-71

zij bepaalt welk museum steun krijgt. We stappen daarmee af van een bevolking die claimt nooit een museum te bezoeken en er wel voor moet betalen. Hierdoor krijgt het museum wel meer afhankelijkheid van de donaties en zal daar dus meer op moeten inspelen. Dit werkt volgens mij alleen als de belasting omlaag gaat en vervolgens het steunen van kunst en cultuur bij de burger wordt gelegd. De vraag is alleen of dit ooit zal werken in onze maatschappij. En natuurlijk of we dit willen, want zoals Hugo Brown hier kort over zegt ‘In Amerika gaat alles om geld. Daarom prefereer ik de Nederlandse en Engelse situatie.’107

Verzamelaar Joop van Caldenborgh zegt hierover: ‘Naarmate musea meer de broekriem aan moeten trekken, zullen zij meer de markt op gaan. Ik denk alleen niet dat dit de verzamelaar zal veranderen in zijn gedrag. De manier waarop musea naar geld gaan kijken zal hierdoor wel veranderen. Wat dat betreft vind ik de bezuinigingen op cultuur, die het kabinet nu doorvoert, zo slecht nog niet. Zo gaan musea beter kijken wat ze aan het doen zijn met hun budgeten en hoe het beter of eenvoudiger kan. En ook waar ze hun geld aan besteden en hoe ze aan hun geld komen. Ik ben een man van de marktwerking. Als wij als bezoekers niet naar je toe willen komen en je geen geld verdient, heb je geen bestaansrecht. De Amerikaanse aanpak vind ik de mooiste. Er zijn fantastische musea en orkesten en het wordt allemaal door privé initiatieven in leven gehouden. Wat is het voor elitair gedoe dat je voor een popconcert gewoon moet betalen maar voor een klassiek concert hoeft er bijna niks betaald te worden, omdat iedereen er van moet kunnen genieten en er dus veel subsidie wordt gegeven. Ik snap de subsidie dan niet. We willen in Nederland zoveel orkesten of musea hebben. Als mensen er niet naar toe gaan, dan hebben die geen bestaansrecht. Het is een vorm van geld rondpompen, waar ik geen voorstander van ben. Nu geef ik mijn geld gedwongen via de overheid. Het wordt door hun alleen maar rondgepompt naar een ander. Nu willen ze dat ik het allebei doe. Laat me het lekker zelf bepalen, is veel leuker.’108 Een heel duidelijke visie, zeker vanuit een oud ondernemer. Het is echter wel zo dat belangrijke culturele instanties zo dreigen te verdwijnen. Het zou hier wederom om bezoekersaantallen gaan en dat is niet altijd een graadmeter voor kwaliteit en belang voor de samenleving.

Tot slot bespreekt Benno Tempel de situatie in de Verenigde staten tijdens ons gesprek over subsidie en privé-initiatief. Hij zegt dat wanneer we naar het Amerikaanse model toe zouden gaan, er dan iets gebeurt wat we helemaal niet willen. Volgens hem is Nederland nog steeds een Calvinistisch land waar we gruwelen van wat er onlangs allemaal gebeurde met de banken. Onze grootste angst is volgens Tempel dat de bankiers weer terug vallen in hun oude gedrag. Hij legt

107

Brown, C. & H. Persoonlijk interview. 6 mei 2013

het uit: ‘In Amerika kun je in grote problemen komen. Amerikaanse musea hebben enorme begrotingen. Waarbij ze veel krijgen van bijvoorbeeld verzamelaars. Stel: je krijgt vijf miljoen en een collectie van een verzamelaar, dan wil de gever bijvoorbeeld dat je een extra pand bouwt. Dat doe je dan, maar dan ben je er nog niet. Je pand heeft drie miljoen gekost maar daarbovenop komen weer extra onderhoudskosten en personeelskosten. Deze komen er voor altijd bij. Zo ontstaat een toren van kaarten, die snel in elkaar kan storten. Er komt steeds meer geld bij, maar er gaat ook steeds meer geld uit. Nu is dat nog niet dramatisch, maar het kan zo omslaan (bijvoorbeeld als de giften minder worden). Ik denk dat we daar echt niet heen moeten gaan’, aldus Tempel109 Hij vindt dat de Amerikaanse situatie veel risico’s met zich meebrengt. Hij is verder van mening dat de musea zich te veel richten op donateurs (ook wel donors/donoren genoemd). Hierdoor verliezen Amerikaanse musea hun hoofdtaken zoals de onderwijstaak uit het oog. Nederlandse musea daarentegen bestaan al heel lang en zijn redelijk “steady”. Als je het subsidie verhaal echt wilt doorvoeren, dan moet je volgens Tempel ook kijken naar hoeveel Shell en Phillips krijgen. En dat zijn commerciële bedrijven.110

2.4. Samenvattend

Drie meningen van drie heren over de Nederlandse en de Amerikaanse museumsituatie. Wanneer ik de mening van Joop van Caldenborgh met die van Olav Velthuis vergelijk zie ik twee kanten van het systeem belicht. In Nederland betalen wij belasting en geeft de overheid voor ons het geld door aan culturele instellingen. Dat betekent inderdaad, zoals Van Caldenborgh stelt, dat er ook geld doorgespeeld wordt naar instanties die hij of ik nooit bezocht hebben en waar we misschien ook wel nooit zullen komen. Maar in deze moeilijke tijd voor de overheid wordt hij wel geacht nog extra te schenken, omdat de overheid dit niet meer alleen kan. Ik begrijp dat dit onbegrip of een dubbelgevoel kan opwekken. Benno Tempel heeft hier een uitgesproken mening over. Wanneer we namelijk in een samenleving leven, zegt het woord samenleving genoeg. We kunnen geen keuzes maken in wat wel en wat niet. Alles moet door de overheid worden uitgemaakt.111 Velthuis is het hier mee eens en zegt: ‘De indirecte subsidies vallen niet onder de democratische controle die voor directe subsidies wel geldt: in het geval van directe subsidies bepaalt niet het parlement (…), maar een kleine groep overwegend rijke donateurs. Dat rijmt niet met de publieke instellingen die musea geacht worden te zijn.’112

109

Tempel, B. Persoonlijk interview. 22 augustus 2013

110

Velthuis, 2008: p. 71.

111

Tempel, B. Persoonlijk interview. 22 augustus 2013

In Amerika daarentegen kun je zelf direct geld schenken aan de instantie waar je de meeste affiniteit mee hebt. De overheid maakt dit mogelijk door een belastingvoordeel te geven aan mensen die geld schenken. Zodoende steunt men alleen hetgeen waar men zelf interesse in heeft en niet de plekken die ze niet bezoeken. Ook de hoeveelheid belasting die Amerikanen betalen is lager, waardoor men meer schenkt dan in Nederland. Door de voorgeschiedenis en traditie kan de overheid in Amerika er zodoende vanuit gaan dat er geschonken zal worden. In Nederland is deze traditie anders. Olav Velthuis plaatst een kritische noot bij dit systeem, omdat volgens hem de overheid door het geven van belastingvoordeel toch heel veel indirecte steun geeft aan culturele instellingen. Alleen doet ze dit door de donateur te laten kiezen. Dit systeem kan inderdaad negatieve effecten hebben. Ook Benno Tempel is negatief als het aankomt op de rol van donateurs en de macht die ze door hun donaties kunnen uitoefenen. Wanneer de overheid de zorg draagt voor financiering, ligt volgens hem de verantwoordelijkheid ook bij de overheid. Wat er in Nederland moet gebeuren is dat de overheid voor de totale Nederlandse kunstcollectie zorg draagt. Als er in Nederland een Amerikaanse situatie zou ontstaan, schets Tempel een dramatische afloop als het economisch nog slechter zou gaan.113 Hiermee bedoelt hij dat er bijvoorbeeld delen van de collectie verkocht zouden worden om snel geld te verdienen om de begrotingen van de musea rond te kunnen maken.

Hoofdstuk 3

De privéverzamelaar, het museum en hun samenwerking: Het verslag van de interviews. 3.1 Introductie

In dit hoofdstuk worden veel aspecten rondom de verzamelaar en het museum belicht. Hierbij ligt de focus vooral op de privéverzamelaar. Deze zal dan ook uitgebreid aan bod komen. Als eerste, in sub-paragraaf 3.1.1. komen de verzamelaars en andere personen waarmee is gesproken aan de beurt. In sub-paragraaf 3.1.2. volgt dan kort de geschiedenis van het ontstaan van verzamelaars en het verzamelen. In paragraaf 3.2 volgt een uiteenzetting van de voorliefde voor kunst en het verzamelen. Daarna, in paragraaf 3.3 worden de posities van musea en privéverzamelaars besproken. Aan het einde van dit hoofdstuk (§3.4) kijken we naar de toekomst. Aan de hand van de opvattingen van verzamelaars, een museumdirecteur en mijn eigen mening wil ik kort een blik op de toekomst werpen door de vraag te stellen wat moet er veranderen?