• No results found

Overgangsrecht (art. 34d Wet VPB 1969)

In document INNOVATIEBOX ANNO 2017 (pagina 74-77)

Hoofdstuk 6 De innovatiebox anno 2017 – Administratie & overgangsrecht

6.3 Overgangsrecht (art. 34d Wet VPB 1969)

De wijzigingen in de innovatieboxwetgeving zijn in werking getreden op 1 januari 2017. Met het oog op de uitvoerbaarheid vinden de wijzigingen toepassing op boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2017. Daarnaast geldt er overgangsrecht voor immateriële activa die uiterlijk op 30 juni 2016 zijn voortgebracht, wanneer de belastingplichtige met betrekking tot een dergelijk activum uiterlijk in het boekjaar waar 30 juni 2016 in valt, kiest voor toepassing van de innovatiebox.315 Verder geldt voor octrooi-activa die vóór 1 januari 2017 zijn voortgebracht, maar waarvoor voor de ontwikkeling aan de belastingplichtige geen S&O-verklaring is afgegeven, ook overgangsrecht.316

6.3.2 Activa voortgebracht vóór 1 juli 2016 (art. 34d, lid 1)

Het oude regime van art. 12b Wet VPB 1969 blijft van toepassing op activa die zijn voortgebracht vóór 1 juli 2016. De belastingplichtige dient dan wel uiterlijk in de aangifte over het jaar waar 1 juli 2016

313 Zie paragraaf 2.3.2.

314 Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 3, Memorie van Toelichting, p. 73-74

315 Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 3, Memorie van Toelichting, p. 22.

316 Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 3, Memorie van Toelichting, p. 22.

deel van uitmaakt met betrekking tot dat activum voor de toepassing van de innovatiebox te hebben gekozen (art. 34d, lid 1, Wet VPB 1969). Dit overgangsrecht vervalt met ingang van 1 juli 2021.317 Verder is het overgangsrecht voor het laatst van toepassing op het boekjaar dat eindigt vóór 1 juli 2021.318 Wanneer het boekjaar gelijk is aan het kalenderjaar, dan is 2020 dus het laatste jaar voor deze tegemoetkoming.

Na het vervallen van art. 34d, lid 1, Wet VPB 1969 geldt voor de betreffende activa het ‘nieuwe’

recht. Hierbij is van belang dat vanaf 1 januari 2017 al rekening gehouden dient te worden met de administratieplicht voor de uitgaven gedaan ter zake van het voortbrengen van die activa. Slechts voor de periode voorafgaand aan 1 januari 2017 geldt namelijk overgangsrecht voor die administratieplicht op grond van art. 34d, lid 5, Wet VPB 1969. 319

Voor immateriële activa die zijn voortgebracht tussen 1 juli 2016 en 31 december 2016 geldt vanaf 1 januari 2017 het gewijzigde innovatiebox regime.

6.3.3 Octrooi-activa voortgebracht vóór 1 januari 2017 (art. 34d, lid 2)

Immateriële activa die zijn voortgebracht tussen 1 januari 2007 en 31 december 2016 en waarvoor aan de belastingplichtige een octrooi of kwekersrecht is verleend en waarvan de te verwachten voordelen in belangrijke mate hun oorzaak vinden in het verleende octrooi of kwekersrecht, worden steeds als kwalificerende immateriële activa aangemerkt. Voordelen uit hoofde van deze activa kunnen daarom ook onder het nieuwe innovatiebox regime in aanmerking worden genomen (zonder S&O-verklaring).320 Art. 34d, lid 2, Wet VPB 1969 betreft feitelijk een uitbreiding van het begrip kwalificerend immaterieel activum van art. 12ba Wet VPB 1969. Bij deze activa is daarom wel de nexusbreuk van toepassing.321

De eerbiedigende werking is voor de hieronder vallende activa overigens niet beperkt in tijd. Vallen immateriële activa ook onder lid 1 van art. 34d Wet VPB 1969, dan gaat lid 1 voor op lid 2 (en is dus tot en met 1 juli 2021 het oude recht – zonder nexusbreuk – van toepassing). In zo’n geval wordt lid 2 pas weer van belang als na het vervallen van het overgangsrecht van lid 1 nog voordelen worden genoten uit de desbetreffende octrooi-activa.

Verder is lid 2 van belang voor immateriële activa die zijn voortgebracht vóór het eerste boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 2017 en waarvoor een octrooi of kwekersrecht is verleend, maar die niet zijn voortgebracht vóór 1 juli 2016 of waarvoor niet in de aangifte over het jaar waarin 1 juli 2016 valt, is gekozen voor toepassing van de innovatiebox. Voor deze activa is ook na 1 januari 2017 geen S&O-verklaring vereist voor toepassing van de innovatiebox.322

317 Zie artikel VIII, onder 1, in Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 2, Voorstel van Wet, p. 16.

318 Zie artikel XVI, lid 1, sub j, in Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 2, Voorstel van Wet, p. 18.

319 Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 3, Memorie van Toelichting, p. 79.

320 Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 3, Memorie van Toelichting, p. 80.

321 Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 3, Memorie van Toelichting, p. 80.

322 Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 3, Memorie van Toelichting, p. 80.

6.3.4 Overgangsrecht nexusbreuk (art. 34d, lid 3 t/m lid 5)

Bij het bepalen van de nexusbreuk op grond van art. 12bb Wet VPB 1969 dienen alle uitgaven gedaan door de belastingplichtige ten behoeve van het voortbrengen van een kwalificerend immaterieel activum in het jaar en alle voorgaande jaren bepaald te worden. Voor de periode vóór 1 januari 2017 geeft art. 34d, lid 3 en lid 4, Wet VPB 1969 overgangsrecht. Voor die periode wordt niet aangesloten bij de uitgaven die betrekking hebben op het voortbrengen van het activum, maar wordt uitgegaan van de gemaakte kosten. Zo wordt de nexusbreuk voor een kwalificerend immaterieel activum dat is voortgebracht in 2018 en waarvoor vanaf 2015 elk jaar kosten zijn gemaakt of uitgaven zijn gedaan, voor de jaren 2015 en 2016 bepaald op basis van de kosten en voor de jaren 2017 en 2018 op basis van de uitgaven. 323 Daarbij geeft art. 34d, lid 3, Wet VPB 1969 nog aan dat niet verder teruggegaan hoeft te worden dan vier boekjaren vóór het boekjaar 2017.

Zoals beschreven geldt voor activa die zijn voortgebracht vóór 1 juli 2016 het oude regime, mits de belastingplichtige uiterlijk in de aangifte over het jaar waar 1 juli 2016 deel van uitmaakt met betrekking tot dat activum voor de innovatiebox kiest. Dit overgangsrecht vervalt met ingang van 1 juli 2021, waarna het ‘nieuwe’ recht van toepassing is voor de betreffende activa. Indien het nieuwe recht van toepassing wordt en uitgaven zijn gedaan ter zake van het voortbrengen van die activa in jaren vóór 2017, dan worden die uitgaven gedaan in jaren vóór 2017 niet in aanmerking genomen voor de bepaling van de nexusbreuk (art. 34d, lid 5, eerste volzin, Wet VPB 1969). Als de totale uitgaven (bedoeld in art. 12bb, lid 7, Wet VPB 1969) hierdoor nihil bedragen, dan wordt de nexusbreuk in dat geval op 1 gesteld (art. 34d, lid 5, tweede volzin, Wet VPB 1969). 324

De achtergrond van dit specifieke overgangsrecht is dat de belastingplichtige in de jaren vóór 2017 nog niet bekend was met de verplichting een administratie bij te houden van de uitgaven. Anderzijds betekent dit uiteraard wel dat deze belastingplichtige rekening behoort te houden met die administratieplicht vanaf 1 januari 2017.

6.3.5 Overgangsrecht administratieverplichtingen (art. 34d, lid 6)

Vanaf 1 januari 2017 geldt een extra administratieverplichting op grond van art. 12bg Wet VPB 1969.

Voor belastingplichtigen die een kwalificerend immaterieel activum hebben voortgebracht na 30 juni 2016, maar vóór 1 januari 2017, en waarvoor geen octrooi of kwekersrecht is verleend, dan wel aangevraagd, geldt niet het overgangsrecht van art. 34d, lid 1, Wet VPB 1969 en is dus het ‘nieuwe’

recht van toepassing. Echter, deze belastingplichtigen waren in de periode dat de activa ontwikkeld werden niet bekend met de nieuwe administratieve verplichtingen die gepaard gaan met de nexusbenadering. Daarom geldt op grond van art. 34d, lid 6, Wet VPB 1969 de verplichting van art.

12bg Wet VPB 1969 niet voor boekjaren die zijn aangevangen vóór 1 januari 2017.325

323 Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 3, Memorie van Toelichting, p. 80.

324 Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 3, Memorie van Toelichting, p. 80-81.

325 Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 3, Memorie van Toelichting, p. 81.

6.4 Bestaande vaststellingsovereenkomsten

In document INNOVATIEBOX ANNO 2017 (pagina 74-77)