• No results found

Forfait: Vermindering voortbrengingskosten nihil (art. 12bd, lid 3)

In document INNOVATIEBOX ANNO 2017 (pagina 69-72)

Hoofdstuk 5 De innovatiebox anno 2017 – Toerekening

5.4 Forfait: ‘de MKB-innovatiebox’ (art. 12bd Wet VPB 1969)

5.4.4 Forfait: Vermindering voortbrengingskosten nihil (art. 12bd, lid 3)

In art. 12bc Wet VPB 1969 worden regels gegeven ter vaststelling van de nog in te lopen voortbrengingskosten van de verschillende immateriële activa. Het bijhouden van het saldo van de in te lopen voortbrengingskosten is ook van belang wanneer voor het forfait wordt geopteerd, namelijk voor het geval dat de belastingplichtige niet langer gebruik maakt of gebruik kan maken van de forfaitaire regeling en de hoofdregel van de innovatiebox wil toepassen.308 Volgens de regels van art.

12bc Wet VPB 1969 wordt het saldo van de in te lopen voortbrengingskosten verminderd met de in het jaar uit hoofde van het immateriële activum genoten kwalificerende voordelen die de drempel van het jaar niet te boven gaan. Kiest de belastingplichtige voor het forfait, dan wordt deze vermindering op grond van art. 12bd, lid 3, Wet VPB 1969 gesteld op nihil.309

- Doeltreffendheidstoets

Zoals uit bovenstaande ‘lappen’ tekst blijkt, is het MKB-forfait niet noodzakelijk altijd een laagdrempelige eenvoudig toe te passen optie. Tel daarbij op dat de feitelijk belastingbesparing maximaal € 12.000 is, verspreid over 3 jaar (indien de belastingplichtige in de 20% VPB-tariefschijf valt), terwijl regelmatig toch nog stukken en/of onderbouwing moet worden aangeleverd om het forfait te kunnen benutten, en het oordeel met betrekking tot de doeltreffendheid van het MKB-forfait om innovatie te bevorderen in Nederland laat zich raden.

5.5 Samenvatting en tussenconclusie

Dit hoofdstuk was gewijd aan de toerekening van de voordelen aan de innovatiebox (artikelen 12bb, 12bc en 12bd Wet VPB 1969), waarbij de veel besproken nexusbenadering is geïntroduceerd. Die

305 Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 3, Memorie van Toelichting, p. 72.

306 Besluit van 20 december 2012 tot wijziging van enige fiscale uitvoeringsbesluiten, Staatsblad 2012, 694, p. 31.

307 Besluit van 20 december 2012 tot wijziging van enige fiscale uitvoeringsbesluiten, Staatsblad 2012, 694, p. 31-32.

308 Besluit van 20 december 2012 tot wijziging van enige fiscale uitvoeringsbesluiten, Staatsblad 2012, 694, p. 32.

309 Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 3, Memorie van Toelichting, p. 72.

nexusbenadering houdt in dat, indien een gedeelte van de uitgaven van een belastingplichtige verband houdt met het uitbesteden van S&O-werk aan verbonden lichamen, een navenant deel van de voordelen niet in aanmerking komt voor de innovatiebox. De benadering is vormgegeven in een breuk welke in de teller bestaat uit kwalificerende uitgaven x 1,3 en in de noemer uit de totale uitgaven, waarbij uitgaven feitelijk alle euro’s zijn die het bedrijf uitgeeft. Naast de nexusbreuk is in art. 12bb Wet VPB 1969 gecodificeerd dat de voordelen op de meest passende wijze dienen te worden bepaald.

Deze bepaling vindt in principe per activum plaats, tenzij een hoger aggregatieniveau onderbouwd kan worden. Verder geldt dat voor de ‘passende wijze’ in de praktijk de gebruikelijke afpelmethode of costplusmethode mag worden ingezet.

Voor het bepalen van het voordeel is verder de drempel van art. 12bc Wet VPB 1969 relevant, welke tot doel heeft dat de belastingplichtige eerst de – tegen het reguliere tarief afgetrokken – voortbrengingkosten (en eventuele innovatieverliezen) van een immaterieel activum inloopt voordat de voordelen uit hoofde van dat activum in aanmerking komen voor toepassing van de innovatiebox.

Het betreft alle voortbrengingskosten (van de kwalificerende immateriële activa), die een belastingplichtige heeft gemaakt in de jaren voorafgaand aan het jaar waarin hij kiest voor de toepassing van de innovatiebox.

Tot slot is voor het MKB een forfaitaire benadering van het voordeel beschikbaar, welke inhoudt dat maximaal 25% van € 100.000 voor een immaterieel activum gedurende 3 jaar de innovatiebox in mag.

Qua doeltreffendheid van de innovatieboxwetgeving kan worden geconcludeerd dat de wetgever het bij de toerekening van de voordelen het meeste laat liggen daar waar het op het bevorderen van innovatie in Nederland aankomt. Zo leidt de nexusbreuk, zowel bij grote als kleine ondernemingen, inmiddels tot uitvoerige rekenkundige exercities, waarbij de gemiddelde adviseur en inspecteur enorm hun best moeten doen om die te kunnen begrijpen. Administratieve lastenverzwaring is hiermee een feit. Daar komt bij dat de wetgever een nadelige keuze heeft gemaakt voor de Nederlandse belastingplichtige met betrekking tot de groepsbenadering in het kader van de nexusbreuk. Een verslechtering van de Nederlandse concurrentiepositie ligt hiermee op de loer. Een scenario dat verder wordt aangewakkerd door het feit dat steeds meer landen in Europa inmiddels vergelijkbare regimes hebben, waardoor Nederland zich minder onderscheidt. Een disruptieve innovatie door de Nederlandse wetgever om weer meer een koploper te worden in Europa qua aantrekkelijkheid voor innovatieve bedrijven lijkt een steeds interessanter wordende optie.

Een uitdagend voorstel in dat kader zou kunnen zijn om het belastingvoordeel van de innovatiebox (deels) verplicht te laten besteden aan sociale innovatie waar tegenover wellicht het afschaffen van de nexusbreuk kan worden gesteld. In de uitvoering zou dit goed vormgegeven kunnen worden in combinatie met het ICMM, waarbij concreet (een deel van) de belastingreductie aantoonbaar ingezet moeten worden voor het verbeteren van het volwassenheidsniveau van de onderneming van de belastingplichtige. Daarmee kunnen zowel innovatie, als substance in Nederland, verder toenemen.

Een verdere analyse van de doeltreffendheid van de innovatieboxwetgeving op het gebied van toerekening van de voordelen laat zien dat het in de wet opgenomen aggregatieniveau de bevordering van innovatie niet ten goede komt. Het uitgangspunt bij de nieuwe wetgeving is namelijk dat de voordelen per activum worden bepaald. Indien een belastingplichtige op een hoger aggregatieniveau zijn voordelen wil bepalen, dan dient hij dit goed onderbouwd te doen en daarvoor ook expliciet stukken op te nemen in zijn administratie. Ook hier is een vergaande kennis van de wetgeving, lees een gekwalificeerde specialist, geen overbodig luxe, dan wel gewoonweg noodzakelijk.

De voortbrengingskosten hebben tot op heden geen lastenverzwaring opgeleverd, al zou de uitvoerige wettekst anders kunnen doen vermoeden. De praktische houding van de Belastingdienst in dit kader heeft tot dusver geholpen bij een doeltreffende uitvoering van de wetgeving. Het MKB-forfait daarentegen scoort slecht in het kader van doeltreffendheid. De belastingbesparing is relatief gering, terwijl er wel degelijke een extra administratieve last is om het forfait te kunnen toepassen.

Hoe het verder zit met administratieve lasten voor de belastingplichtige wordt in het volgende hoofdstuk onderzocht.

In document INNOVATIEBOX ANNO 2017 (pagina 69-72)