• No results found

De innovatiebox in vogelvlucht

In document INNOVATIEBOX ANNO 2017 (pagina 27-32)

Hoofdstuk 3 De innovatiebox anno 2017 – Algemeen

3.2 De innovatiebox in vogelvlucht

De innovatiebox is een fiscale maatregel ter bevordering van innovatie in Nederland. De stimulering is vormgegeven als een objectvrijstelling in de vennootschapsbelasting van 80%.93 Per saldo komt dit neer op een effectief tarief van 5% voor bedrijven met een belastbaar bedrag boven de € 200.000. Bij een belastbaar bedrag onder de € 200.000 is het effectieve tarief 4%.94 De objectvrijstelling geldt voor de voordelen die te danken zijn aan technische innovaties. Vanaf 2017 dient voor die technische innovaties minimaal een S&O-verklaring afgegeven te zijn aan de belastingplichtige.95

De innovatiebox faciliteit geldt alleen voor ondernemers in de vennootschapsbelasting. De wetgever stelt dat, als een uitvinding succesvol wordt, doorgaans een overstap naar de BV-vorm zal plaatsvinden. Fiscaal kan dit overstappen geruisloos op grond van art. 3:65 Wet IB 2001, waarbij de vennootschap in de plaats treedt van de belastingplichtige IB-ondernemer.96 Mocht een ondernemer willen opteren voor een overstap naar de BV, dan is er sinds 2016 ook begunstigend beleid voor het omzetten van de S&O-verklaring.97 Een beroep hierop kan nodig zijn om daadwerkelijk aan alle voorwaarden van de huidige innovatiebox te kunnen voldoen.

- Doeltreffendheidstoets

Het plaatsen van de innovatiebox in de vennootschapsbelasting, waardoor het gebruik hiervan door de IB-ondernemer wordt uitgesloten, heeft tot ophef geleid in de vakliteratuur, de media, de Tweede Kamer en de Raad van State.98 De staatssecretaris heeft daarop aangegeven dat het opnemen van de innovatiebox in de inkomstenbelasting te complex is en dat een IB-ondernemer met succesvolle innovaties altijd de geruisloze inbreng kan benutten om vervolgens van de innovatiebox te profiteren.99 Voor IB-ondernemers met een octrooi was dit correct. Echter, voor IB-ondernemers met WBSO als toegangskaartje ging dit tot 2016 niet op. Met begunstigend beleid voor het omzetten van de S&O-verklaring (onder andere van een eenmanszaak naar een BV) is aan dit punt in ieder geval vaktechnisch tegemoetgekomen.100 De woorden in ieder geval vaktechnisch zijn hierbij bewust gekozen, want een omzettingsverzoek van een S&O-verklaring is niet zo maar geregeld. Zo behoort bijvoorbeeld de hele S&O-administratie te worden overgelegd aan het Ministerie van Economische Zaken, bij wie het verzoek tot omzetting ingediend moet worden. Daarnaast moet een behoorlijk

93 In 2017 is 25% het hoogste tarief in art. 22 Wet VPB 1969. In de innovatiebox wordt slechts 5/H belast, waarbij H het hoogste VPB-tarief is in een betreffend belastingjaar. Daarom wordt 20/25e = 80% vrijgesteld.

94 Ter verdere toelichting: 80% wordt vrijgesteld, terwijl er conform art. 22 Wet VPB 1969 een VPB-tarief van 20% geldt. Van die 20% VPB behoeft dus slechts 20% te worden betaald, aldus een effectief tarief van 4%.

95 Hierop geldt via het overgangsrecht onder voorwaarden één uitzondering, welke wordt toegelicht in paragraaf 6.3.3 en welke wettelijk is vastgelegd in art. 34d, lid 2, Wet VPB 1969. Zie voor S&O-verklaring paragraaf 4.4.

96 Kamerstukken II 2005/2006, 30 572, nr. 4, p. 22; of nr. 8, p. 24; herhaald in Brief van de staatssecretaris van Financiën van 5 november 2009, Kamerstukken II 2009/2010, 32 128, nr. 16, p. 11-12 en het Persbericht Ministerie van Financiën van 7 januari 2010 getiteld: ‘IB-ondernemer kan wel degelijk profiteren van de innovatiebox’.

97 Beleidsregels omzetten S&O-verklaringen, 30 november 2016, nr. WJZ/16138270, Staatscourant 21 december 2016, 65896.

98 Zie bijvoorbeeld IJ. de Nies, ‘Vpb verblijd met een rente- en een octrooibox’, MKB-adviseur 2006/9, p. 31; Kamerstukken II 2009/2010, 32 128, nr. 10, p. 15; Brief van de Staatssecretaris van Financiën van 5 november 2009, Kamerstukken II 2009/2010, 32 128, nr. 16, p. 11-12; C. Overduin, ‘Elk bedrijf heeft recht op de innovatiebox’, FD 7 januari 2010; waarop onmiddellijk de reactie kwam: Persbericht Ministerie van Financiën van 7 januari 2010 getiteld: ‘IB-ondernemer kan wel degelijk profiteren van de innovatiebox’; Kamerstukken II 2005/2006, 30 572, nr. 4, p. 21-22.

99 Brief van de Staatssecretaris van Financiën van 5 november 2009, Kamerstukken II 2009/2010, 32 128, nr. 16, p. 11-12.

100 Beleidsregels omzetten S&O-verklaringen, 30 november 2016, nr. WJZ/16138270, Staatscourant 21 december 2016, 65896.

aantal andere stukken worden aangeleverd. Van laagdrempelig en/of toegankelijk is dan ook geen sprake. Beschouw daarnaast de bewerkelijkheid en de kosten die de inbreng van een IB-onderneming in een BV met zich meebrengt en er valt voorzichtig te concluderen dat een kleine ondernemer niet snel voor een inbreng zal kiezen.101 In het kader van rechtsvormneutraliteit kan hier over worden opgemerkt dat het de taak is van de wetgever om een zo neutraal mogelijk belastingstelsel te creëren in plaats van IB-ondernemers in de BV te ‘dwingen’.102

Bezien in het licht van de doeltreffendheid van de innovatieboxwetgeving in de zin van knelpunten, kan aldus worden gesteld dat dit er één is. Echter, gezien de complexiteit van de regeling in de praktijk, heb ik begrip voor de keuze van de wetgever, die ook uitvoeringstechnische aspecten in de gaten moet houden. Verder blijkt uit de evaluatie van de innovatiebox 2010-2012 dat circa 80% van het belastingvoordeel terecht komt bij het grootbedrijf.103 Mijn aanbeveling zou dan ook zijn om geen aparte regeling voor IB-ondernemers te maken. Daarnaast vraag ik me af in hoeverre IB-ondernemers zich bezig houden met sociale innovatie, bezien in het licht van de constatering dat juist sociale innovaties het meeste bijdragen aan het verhogen van de welvaart. De vraag die opkomt en in een ander onderzoek meegenomen kan worden: Als de overheid via de innovatiebox sociale innovatie zou stimuleren, in hoeverre vallen IB-ondernemers (eventueel na inbreng in de BV) dan in de doelgroep?

3.2.2 Ratio: Waarom is er een innovatiebox?

Het ontstaan van de innovatiebox kan geplaatst worden tegen de achtergrond van de Lissabon-afspraken.104 De toename en verbetering van research & development, en daarmee samenhangende investeringen, was hier een speerpunt, mede omdat deze investeringen in Europa ver achterbleven op de Verenigde Staten.105 De innovatiebox beoogt in dat kader de exploitatie van de succesvolle uitkomsten van onderzoek en ontwikkeling tegen een laag vennootschapsbelastingtarief te belasten.

De gedachten hierbij zijn het bevorderen van innovatie waardoor er meer economische groei, vooruitgang en (hoogwaardige) werkgelegenheid komt.

Verder dient de innovatiebox nog een andere doel, te weten het versterken van het vestigingsklimaat.

Voor het behouden en aantrekken van bedrijven die innovatieve activiteiten verrichten, is de innovatiebox namelijk een belangrijk instrument.106 Na de huidige aanpassingen aan de OESO-afspraken en de goedkeuring van de Europese Gedragscodegroep van de aangescherpte Nederlandse innovatiebox,107 mogen we stellen dat het inmiddels daarnaast ook een internationaal aanvaard fiscaal stimuleringsinstrument is.108

101 Zie ook M.L.B. van der Lande, Innovatiebox en RDA, Deventer: Kluwer 2012, p. 7.

102 Zie IJ. de Nies, ‘Stimulering van innovatie: van octrooibox naar innovatiebox’, WFR 2010/146, par. 4.2.

103 Kamerstukken II 2015/2016, 34 302, nr. 111, p. 3.

104 European Council, Conclusions of the Presidency, Lisbon 23 and 24 March 2000, punt 5 en punt 13.

105 High Level Group, Facing the challenge. The Lisbon strategy for growth and employment, Luxembourg: November 2004.

106 Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 14, Nota naar aanleiding van het verslag, p. 40 en p. 48.

107 Council of the European Union, Report to the Council from the Code of Conduct Group (Business Taxation), 12 June 2017, 10047/17, p. 9 (punt 37).

108 Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 85, Brief van de staatssecretaris van Financiën van 28 juni 2017, p. 1.

3.2.3 Achtergrond: Waarom is de wetgeving de afgelopen jaren gewijzigd?

De innovatiebox is vanaf 1 januari 2007 van toepassing, en werd destijds octrooibox genoemd. Behalve de naamswijziging van octrooibox naar innovatiebox is de faciliteit in de loop der jaren op een aantal punten aangepast. De wijzigingen betroffen:

 openstelling van de innovatiebox voor S&O-activa, waarvoor een S&O-verklaring is afgegeven, tot een maximum van € 400.000 (2008)

 het schrappen van de plafonds voor zowel octrooi-activa109 als S&O-activa110 (2010)

 het verlagen van het effectieve tarief van 10% naar 5% (2010)

 aftrek van exploitatieverliezen tegen het normale tarief in plaats van tegen het gereduceerde box tarief (2010)

 het opnemen van pre-octrooibaten in de innovatiebox (2011)

 de introductie van een optionele forfaitaire winstbepalingsregeling (2013)

 het opnemen van een antimisbruikbepaling bij vaste inrichting-situaties (2016)

De meeste van deze wijzigingen hielden verband met het doel van de regeling: innovatie bevorderen.

Echter, het laatste punt ging over het bestrijden van misbruik. Dit ‘tegengaan van misbruik’ is ook primair de aanleiding geweest tot de aanpassingen van de innovatiebox wetgeving vanaf 1 januari 2017, welke aanpassingen zijn ingegeven door één van de OESO-rapporten in het kader van ‘Base Erosion & Profit Shifting’ (BEPS). Het betreft het rapport inzake actiepunt 5, genaamd ‘Countering Harmful Tax Practices More Effectively, Taking into Account Transparency and Substance’.111

Zoals de naam van het vijfde actiepunt aangeeft, ziet dit punt onder andere op de invulling van het vereiste van substantiële activiteiten, en dan met name bij preferentiële regimes voor intellectuele eigendom (zoals innovatie- en octrooiboxen). De belangrijkste onderdelen van het rapport zien op

I. de invulling van het substance-criterium door middel van de zogenoemde nexusbenadering, II. de criteria voor toegang tot preferentiële regimes voor intellectuele eigendom en

III. bepalingen over transparantie.112

Het eerste en tweede punt zijn nadrukkelijk verder uitgewerkt in de nieuwe innovatieboxwetgeving.

De wetgever heeft aangegeven dat het laatste punt, de uitwisseling van informatie, reeds voldoende basis vindt in de door Nederland afgesloten belastingverdragen en in het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken (WABB-verdrag).113 Daarnaast is hier per 1 januari 2017 verder uitvoering aan gegeven door EU-richtlijn 2015/2376114 te implementeren in de Nederlandse wet.115 In de praktijk vertaalt zich dit in het Exchange Tax Ruling-formulier. Een invulformulier dat

109 Door de belastingplichtige voortgebracht immaterieel activum ter zake waarvan aan hem een octrooi is verleend.

110 Door de belastingplichtige voortgebracht immaterieel activum dat is voortgevloeid uit S&O-werk waarvoor aan hem een S&O-verklaring is afgegeven als bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor volksverzekeringen.

111 OESO, Countering Harmful Tax Practices More Effectively, Taking into Account Transparency and Substance, 2015.

112 Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 3, Memorie van Toelichting, p. 15.

113 Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 3, Memorie van Toelichting, p. 15.

114 Richtlijn 2015/2376/EU van de Raad van 8 december 2015 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU wat betreft verplichte automatische uitwisseling van inlichtingen op belastinggebied (PbEU 2015, L 332/5).

115 Kamerstukken II 2015/2016, 34 527, nr. 3, Memorie van Toelichting, Wijziging van de Wet op de internationale

de fiscus stuurt aan de (belastingadviseur van de) belastingplichtige ten behoeve van de informatie-uitwisseling met derde landen.

Naast de OESO-afspraken is bij de uitwerking van de nieuwe regelgeving ook rekening gehouden met de belangrijkste conclusie uit de evaluatie van de innovatiebox 2010-2012116 en het CPB-rapport Kansrijk Innovatiebeleid.117 Deze conclusie betreft het verplicht stellen van de S&O-verklaring als toegangskaartje,118 wat tevens aansluit bij het hierboven genoemde onderdeel II.

3.2.4 Wijzigingen per 1 januari 2017 op hoofdlijnen

Aangezien er per 1 januari 2017 een behoorlijk aantal wijzigingen zijn doorgevoerd in de innovatieboxwetgeving, waardoor overzicht houden en inzicht krijgen soms moeilijk is, wordt in deze paragraaf de kapstok uitgewerkt waaraan de wijzigingen op te hangen zijn. De grootste wijzigingen van de innovatiebox wetgeving zijn ingegeven door substance-eisen, welke eisen er feitelijk op neer komen dat er aantoonbaar substantiële activiteiten verricht dienen te worden in de jurisdictie die de faciliteit verleent. Als we de wetswijzigingen praktisch uitwerken, dan zitten de veranderingen voornamelijk in de toegang tot de innovatiebox en in de toerekening van de voordelen. Daarnaast zijn er administratieverplichtingen wettelijk vastgelegd. Deze verplichtingen hangen samen met het vastleggen van het bewijs van de toegang tot het boxregime en de toerekening van de voordelen aan de innovatiebox. Het kabinet omschrijft overigens de wijzigingen zelf als volgt: “de OESO-afspraken zijn vormgegeven in de nieuwe wetgeving door te verstrakken waar dat moet (nexusbenadering/

toerekening) en te versoepelen waar dat kan (uitbreiding juridische tickets/toegang) met instandhouding van de bestaande systematiek en uitgangspunten.119 In de subparagrafen hierna worden in vogelvlucht en voor een eerste begrip de belangrijkste wijzigingen behandeld.

3.2.4.1 Wijzigingen in de toegang (art. 12b, 12ba en 12be Wet VPB 1969)

In OESO-verband zijn afspraken gemaakt over – grenzen aan – de toegang tot preferentiële regimes voor intellectuele eigendom.120 Dit is met name tot uiting gebracht in art. 12ba Wet VPB 1969, waarin de verplichte S&O-verklaring is opgenomen, die de binding van de kwalificerende activiteiten met Nederland versterkt en het innovatieve karakter van de regeling waarborgt.121 De zogenoemde grotere belastingplichtigen dienen naast een S&O-verklaring een tweede toegangsticket te hebben, te weten:

een octrooi of kwekersrecht, een aangevraagd octrooi of kwekersrecht (art. 12be Wet VPB 1969 geeft regels bij intrekking of afwijzing), programmatuur, een vergunning voor het in de handel brengen van een (wees)geneesmiddel122 of een diergeneesmiddel, een beschermingscertificaat van

bijstandsverlening bij de heffing van belastingen in verband met de automatische uitwisseling van inlichtingen over grensoverschrijdende rulings en verrekenprijsafspraken (Wet uitwisseling inlichtingen over rulings).

116 Kamerstukken II 2015/2016, 34 302, nr. 111, Brief van de Staatssecretaris. Evaluatierapport innovatiebox.

117 CPB, Kansrijk Innovatiebeleid, 2016, p. 92.

118 Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 14, Nota naar aanleiding van het verslag, p. 35.

119 Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 14, Nota naar aanleiding van het verslag, p. 35.

120 Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 3, Memorie van Toelichting, p. 17.

121 Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 14, Nota naar aanleiding van het verslag, p. 37.

122 In de Europese Unie is een weesgeneesmiddel een geneesmiddel waarvan aannemelijk gemaakt kan worden dat het bestemd is voor de diagnose, preventie of behandeling van een ernstige zeldzame aandoening. Als criterium voor ‘zeldzaam’

geldt dat niet meer dan 5 op de 10.000 personen in de Europese Unie aan de ziekte lijden. Het gaat hierbij om geneesmiddelen waarvoor nog geen andere medicamenten bestaan.

Octrooicentrum Nederland, een geregistreerd gebruiksmodel (niet zijnde een modelrecht), een S&O-activum dat samenhangt met een hiervoor genoemd S&O-activum, een exclusieve licentie om een juridisch ticket als hiervoor genoemd te gebruiken op een bepaalde wijze, in een bepaald gebied of voor een bepaalde tijd.123

Van een grotere belastingplichtige is sprake

 als de kwalificerende voordelen, vermeerderd met de kosten ter verwerving van die voordelen, in het jaar en de vier voorafgaande jaren tezamen meer bedragen dan € 37,5 miljoen (voordeelcriterium), of

 als de (groep van de) belastingplichtige in het jaar en de vier voorafgaande jaren tezamen een netto-omzet heeft van ten hoogste € 250 miljoen (omzetcriterium).

In het kader van het substance-criterium heeft de wetgever verder expliciet opgeschreven dat het immateriële activum waarop de innovatiebox van toepassing is door de belastingplichtige zelf voortgebracht behoort te zijn. Het woord ‘zelf’ is daarvoor toegevoegd aan art. 12b Wet VPB 1969.

De wetgever heeft hiermee overigens geen inhoudelijke wijziging beoogd.124

3.2.4.2 Wijzigingen in de toerekening (art. 12bb en 12bc Wet VPB 1969)

Een wijziging in het kader van de toerekening van de voordelen betreft de nexusbenadering, welke is vormgegeven in art. 12bb, lid 1 jo. lid 5 t/m lid 8, Wet VPB 1969. De nexusbenadering houdt in dat, indien een gedeelte van de uitgaven van een belastingplichtige verband houdt met het uitbesteden van speur- en ontwikkelingswerk (S&O) aan met de belastingplichtige verbonden lichamen, een navenant deel van de voordelen niet in aanmerking komt voor de innovatiebox.125 Naast de nexus approach heeft de wetgever in art. 12bb Wet VPB 1969 het aggregatieniveau voor het bepalen van de voordelen gecodificeerd (lid 3),126 als ook de wijze van het bepalen van de voordelen (lid 2)127 en het bepalen van de voordelen uit exclusieve licenties (lid 4).128

Art. 12bc Wet VPB 1969 geeft verder een expliciete regeling voor de voortbrengingskosten (conform art. 12b, lid 5 t/m 7, Wet VPB 1969 oud), waarbij een wezenlijke wijziging is doorgevoerd in verband met de nexusbenadering en het aggregatieniveau. De nexusbenadering moet namelijk in beginsel per kwalificerend immaterieel activum worden toegepast op de voordelen na vermindering met de drempel. De drempel behoort daarom in beginsel ook te worden bepaald en toegepast per kwalificerend immaterieel activum.

123 Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 3, Memorie van Toelichting, p. 65 en p. 66.

124 Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 3, Memorie van Toelichting, p. 59.

125 Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 14, Nota naar aanleiding van het verslag, p. 36.

126 Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 3, Memorie van Toelichting, p. 20.

127 Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 3, Memorie van Toelichting, p. 21.

128 Kamerstukken II 2016/2017, 34 552, nr. 3, Memorie van Toelichting, p. 69.

3.2.4.3 Documentatie- en administratieverplichtingen (art. 12bg Wet VPB 1969)

De wetgever heeft een bijzondere administratieverplichting geïntroduceerd in art. 12bg Wet VPB 1969, welke geldt naast de algemene administratieverplichting opgenomen in de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (AWR). Het wetsartikel bevat een niet-limitatieve opsomming van de documentatie die de belastingplichtige in elk geval in zijn administratie behoort op te nemen. Deze additionele verplichting geldt slechts voor gegevens die betrekking hebben op boekjaren die zijn aangevangen op of na 1 januari 2017.129

3.3 Algemene bepaling (art. 12b Wet VPB 1969)

In document INNOVATIEBOX ANNO 2017 (pagina 27-32)