• No results found

Ontwikkelingen in de verbruikssectoren

In document Nationale Energieverkenning 2015 (pagina 154-159)

5.1 Gebouwde omgeving

De gebouwde omgeving beslaat zowel huishouden als de dien- stensector. De ontwikkeling van de energievraag wordt eerst voor beide deelsectoren apart beschreven. In paragraaf 5.1.4 worden deze ontwikkelingen geaggregeerd tot de totale energievraag in de gebouwde omgeving; ook de CO2-emissies komen daarin aan bod. In paragraaf 5.1.2 wordt een raming gegeven van de ontwikkelingen tot 2020 in de energierekening van huishoudens.

5.1.1 Huishoudens

Vastgesteld en voorgenomen beleid gericht op huishoudens In het vastgestelde beleid zijn in de huishoudens de huidige EPC-eisen aan nieuwbouw en de huidige energie efficiëntie-eisen aan apparaten en verlichting in het kader van de EU-Ecodesign richtlijn meegenomen. Tevens is een aantal afspraken uit het Energieakkoord verwerkt, zoals de afspraken die gericht zijn op de woonconsument en de afspraken rond de huursector. In het voorgenomen beleid wordt daarnaast ook nog gerekend met een verdere uitrol na 2016 van nul-op-de-meter woningen in de Stroomversnelling, de herziening van energie-effi- ciëntie-eisen voor apparaten in het kader van EU-Ecodesign en de aanscherping van de EPC-eisen naar bijna energieneutraal vanaf 2020. Aardgas blijft voorlopig de meest toegepaste energiedrager voor ruimteverwarming

Op dit moment verwarmt 93 procent van de huishoudens hun woning

met gas. Door toename van warmtelevering en de toepassing van elektrische warmtepompen zal dit dalen naar circa 90 procent in 2020 en 85-87 procent in 2030 (zie Tabel 5.1). Het aandeel woningen dat aangesloten is op een warmtenet zal stijgen van 4,5 procent naar ruim 5 procent in 2020. De grootste relatieve groei zit bij elektrische warmtepompen. Nu wordt circa 2 procent van de woningen verwarmd met warmtepompen; dit zal stijgen naar 5 à 6 procent in 2020. Tabel 5.1 Aandeel van woningen met aardgas, warmte en elektriciteit als hoofd- energiedrager voor ruimteverwarming in de totale woningvoorraad

(V = vastgesteld beleid, VV = voorgenomen beleid).

2013 2020 2030 Hoofdenergiedrager voor ruimteverwarming V VV V VV Aardgas 93% 90% 89% 87% 85% Warmte 4% 5% 5% 6% 6% Elektriciteit 2% 5% 6% 6% 8%

Vraag naar aardgas daalt verder

Door energiebesparing in bestaande en nieuwe woningen is het gemiddelde gasverbruik per woning met ruimteverwarming op gas gedaald van circa 2150 kubieke meter in 1995 naar circa 1500 kubieke meter in 2013.

Door energiebesparing daalt dit verder naar circa 1350 kubieke meter per woning in 2020 en circa 1250 kubieke meter in 2030 (zie figuur 5.1).

Figuur 5.1 Ontwikkeling gemiddeld gasverbruik per woning met ruimteverwarming op gas.

Door energiebesparing en de overstap naar andere energiedragers voor ruimteverwarming daalt het gasverbruik van huishoudens bij vastgesteld beleid van 327 petajoule in 2013 naar 292 petajoule in 2020 en 276 petajoule in 2030. Bij voorgenomen beleid daalt het gasverbruik naar 288 petajoule in 2020 en 268 petajoule in 2030 (Figuur 5.2).

Figuur 5.2 Ontwikkeling van het aardgasverbruik door huishoudens, klimaatgecorrigeerd.

Europese normen zorgen voor afnemend elektriciteitsverbruik In de periode 2000-2010 steeg het elektriciteitsverbruik per woning met 6 procent. Door stijging van het aantal woningen steeg het totale elektriciteitsverbruik van huishoudens in deze periode met 15 procent. Vanaf ongeveer 2010 is de stijging van het elektriciteits- verbruik per woning omgeslagen in een stabilisatie, of zelfs een lichte daling. Dit komt door Europese energie-efficiëntie eisen aan apparaten in het kader van de Ecodesign-richtlijn. Die eisen gelden voor bijna alle huishoudelijke apparaten: wasmachines, vaatwassers, 1000 1100 1200 1300 1400 1500 1600 1700 1800 1900 2000 2000 2005 2010 2015 2020 2025 2030 (m3) Realisatie Gasverbruik per woning

Projectie vastgesteld beleid Projectie voorgenomen beleid

200 220 240 260 280 300 320 340 360 380 400 2000 2005 2010 2015 2020 2025 2030 (petajoule) Realisatie

Projectie vastgesteld beleid Projectie voorgenomen beleid Totaal gasverbruik woningen

koelkasten, vriezers, televisies, verlichting, standby-verbruik, stofzuigers, decoders, airco’s, ventilatie-units, verwarmings- en warmwatertoestellen, ovens en afzuigkappen en koffiemachines. Het elektriciteitsverbruik is daardoor gedaald van circa 3.300 kilowattuur per woning per jaar gemiddeld in 2010 naar circa 3.250 kilowattuur per woning in 2013.

In het vastgestelde beleid wordt uitgegaan van de huidige effici- entie-eisen en aangekondigde aanscherping van die eisen. Het gemiddelde jaarlijkse elektriciteitsverbruik daalt daardoor verder naar 2.750 kilowattuur per woning in 2020 en 2500 kilowattuur in 2030. De totale elektriciteitsvraag van huishoudens daalt van 84 petajoule in 2013 naar 76 petajoule in 2020 en 74 petajoule in 2030. De campagne van Milieu Centraal om in het kader van het Energieakkoord koelkasten van 7 jaar of ouder te vervangen heeft ruim 2 miljoen kilowattuur per jaar (0,007 petajoule elektriciteit) aan energiebesparing opgeleverd (Milieu Centraal 2015).

In het voorgenomen beleid nemen we ook de verwachte herziening van de efficiëntie-eisen uit de Ecodesign richtlijn mee, die na 2019 zal leiden tot verder aanscherping van die eisen. Dat geldt bijvoorbeeld voor koelkasten, vriezers, wasdrogers, vaatwassers, wasmachines en televisies. Het gemiddelde elektriciteitsverbruik daalt dan naar 2.700 kilowattuur in 2020 en naar 2.400 kilowattuur in 2030. De totale elektriciteitsvraag van huishoudens daalt van 84 petajoule in 2013 naar 75 petajoule in 2020 en 71 petajoule in 2030. De additionele besparing van de herziening van de efficiencyeisen bedraagt dus ongeveer 1,5 petajoule in 2020 en 4 petajoule in 2030.

Door het Stroomversnellingsprogramma, waarin corporaties 111.000 huurwoningen willen renoveren naar nul-op-de-meter, en door aanscherping van de energieprestatie-eisen voor nieuwbouw neemt het aantal warmtepompen in woningen toe. Na 2015 vlakt de daling van het elektriciteitsverbruik daardoor af. Huishoudens zullen een steeds groter deel van hun vraag naar elektriciteit zelf opwekken met zonnepanelen. Dit is in Figuur 5.3 te zien aan het verschil tussen elektriciteitsverbruik door huishoudens en de levering door energie- bedrijven. In 2020 betreft dit bij vastgesteld beleid naar verwachting 8 tot 9 petajoule en in 2030 meer dan 21 petajoule.

Figuur 5.3 Ontwikkeling van het elektriciteitsverbruik door huishoudens en de levering door energiebedrijven. V = vastgesteld beleid, VV = voorgenomen beleid.

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 2000 2005 2010 2015 2020 2025 2030 Elektriciteit (petajoule) Realisatie elektriciteitsverbruik Projectie elektriciteitsverbruik - VV Realisatie elektriciteitslevering Projectie elektriciteitslevering - V Projectie elektriciteitsverbruik - V Projectie elektriciteitslevering - VV

Grootschalige uitrol slimme meters zorgt voor extra energiebesparing

Netwerkbedrijven willen eind 2020 in 80 procent van de woningen in Nederland een slimme meter hebben geïnstalleerd. Uit evalua- tieonderzoek blijkt dat een dergelijke meter 0,9 procent besparing op het huishoudelijk gasverbruik oplevert en 0,8 procent op het elektriciteitsverbruik (Van Elburg 2014). Omdat het om nagenoeg alle woningen in Nederland gaat, is dit landelijk een aanzienlijke besparing van 3 petajoule. Dit effect kan nog vergroot worden als via een display in bijvoorbeeld de woonkamer effectief feedback gegeven wordt aan de bewoners. Als 50 procent van de huishoudens goede feedback krijgt zou dat maximaal 3 petajoule extra besparing op kunnen leveren.

Energieakkoordpartijen werken acties gericht op bewustwording, financiering en ontzorging verder uit

Gemeenten, bouwpartijen, ministeries, NGO’s, brancheorganisaties zijn aan de slag gegaan met de acties in het Energieakkoord, welke naar verwachting op termijn effect sorteren op het energiever- bruik in koopwoningen. De op de koopsector gerichte aanpak van het energieakkoord bestaat uit drie onderdelen: bewustwording, financiële ondersteuning en ontzorging. De introductie van het voorlopig label, een landelijke voorlichtingscampagne en de smart meter moeten eigenaar-bewoners bewust maken van energiebespa- ringsmogelijkheden in hun woning. Financiële ondersteuning is er via leningen uit het Nationaal energiebespaarfonds en verruiming van de mogelijkheden voor een hogere hypotheek bij investeringen in energiebesparing. Gemeenten ontzorgen eigenaar-bewoners op

lokaal niveau via energieloketten. Dienstverleners zoals energiele- veranciers, installatie- en bouwbedrijven bieden een totaalaanbod met diensten om energie te besparen en geven garantie op de ‘energieprestatie’.

Hoewel de focus tot nu toe vooral ligt op het ontwikkelen van het aanbod van instrumenten, is het stimuleren van de vraag naar energiebesparing minstens zo belangrijk. Om samenhang aan te brengen in de op eigenaar-bewoners gerichte aanpak is een werkgroep opgericht onder regie van het ministerie van BZK, met daarin Energie Nederland, Bouwend Nederland, Uneto-VNI, VNG, Milieu Centraal, Klimaatverbond Nederland, Stichting Natuur en Milieu en het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Deze partijen hebben afgesproken zich gezamenlijk in te zetten voor een betere afstemming van de acties uit het Energieakkoord (Rijksoverheid 2015).

Tekstbox 5-I

Effectiviteit van op eigenaar-bewoners gerichte lokale

In document Nationale Energieverkenning 2015 (pagina 154-159)