• No results found

Nadere beschouwing van overige broeikasgassen Deze paragraaf gaat nader in op de emissies van broeikasgassen

In document Nationale Energieverkenning 2015 (pagina 101-104)

makkelijker kunnen we het niet maken

3.4 Emissies van broeikasgassen

3.4.4 Nadere beschouwing van overige broeikasgassen Deze paragraaf gaat nader in op de emissies van broeikasgassen

anders dan CO2. Deze overige broeikasgassen zijn methaan (CH4), lachgas (N2O) en de gefluoreerde broeikasgassen (F-gassen). Tabel 3.5 geeft voor de landbouw (exclusief WKK) en de overige sectoren een overzicht van de emissies van de overige broeikas- gassen over de periode 1990-2030. De cijfers worden na de tabel toegelicht (Tabel 3.5). Over het geheel genomen zijn de emissies van de overige broeikasgassen sinds 1990 aanzienlijk afgenomen, met name bij de industrie. Die daling zet zich tot 2030, naar verwachting in een lager tempo, door.

In de landbouw stijgt de emissie van methaan terwijl die van andere gassen stabiliseert of daalt

Tussen 1990 en 2005 is de emissie van methaan uit de landbouw met circa 21 procent afgenomen, van 15 naar 12 megaton CO2-equivalenten. Vanaf 2005 is de emissie weer gestegen tot 12,5 megaton

CO2-equivalenten in 2013. Naar verwachting zal de emissie zowel bij vastgesteld als bij voorgenomen beleid tot 2020 licht verder stijgen tot 13 megaton CO2-equivalenten. De methaanemissies stijgen door toename van de melkproductie met circa 25% vanaf 2015 als gevolg van de afschaffing van het melkquotum. Merendeels gebeurt dit door toename van de melkproductie per koe; daarnaast is ook sprake van een toename van het aantal melkkoeien met bijna 5%. De wet Verantwoorde groei melkveehouderij tempert de groei enigszins.

Tabel 3.5 Emissies van overige broeikasgassen in de periode 1990-2030 (in megaton CO2-equivalenten). (V = vastgesteld beleid, VV = voorgenomen beleid). 1990 2000 2005 2010 2012 2013 2020 V 2020 VV 2030 V 2030 VV Landbouw (excl. WKK) CH4 15,0 13,0 11,8 12,3 12,2 12.5 13,0 13,0 13,0 13,0 N2O 10,1 8,2 6,9 6,1 5,7 5,7 5,7 5,7 5,6 5,6 Totaal 25,1 21,1 18,7 18,4 17,9 18,2 18,8 18,8 18,6 18,6 Overige sectoren CH4 17,9 12,6 8,6 7,8 7,1 6,8 5,4 5,5 4,1 4,3 N2O 7,5 7,5 7,0 1,8 1,9 2,1 2,1 2,1 2,2 2,2 F-gassen 8,5 6,9 2,2 3,0 2,6 2,6 2,3 2,3 1,1 1,1 Totaal 33,9 26,9 17,8 12,6 11,7 11,4 9,7 9,8 7,4 7,6 Totaal 59,0 48,1 36,5 31,1 29,6 29,6 28,5 28,6 26,0 26,2

waarvan vallend onder ETS 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3

De stijging van de methaanemissie door melkkoeien wordt deels teniet gedaan doordat het aantal stuks jongvee afneemt vanwege een hogere levensduur van melkkoeien. De omvang van de

co-vergisting van mest voor biogasproductie blijft de komende jaren ongeveer op het huidige niveau (circa 2 procent van de stalmest), en laat rond 2020 een tijdelijke daling zien doordat er oude installaties uit productie worden genomen. Door mestvergisting wordt de

methaanemissie vanuit de mestopslag lager, omdat geen langdurige opslag plaatsvindt. Na 2020 zal de methaanemissie uit de landbouw stabiliseren. Weliswaar zal de melkproductie verder stijgen, maar het aantal stuks jongvee zal verder dalen en de co-vergisting van mest zal door de SDE+-regeling zowel bij vastgesteld als voorgenomen beleid na 2020 toenemen tot circa 4 procent van de stalmest.

In 1990 werd door de landbouw 10,1 megaton CO2-equivalenten aan lachgas uitgestoten. In 2013 was dat gedaald tot 5,7 megaton CO2-equivalenten. De afname komt vooral door een daling van het kunstmestgebruik onder invloed van het mestbeleid en van een verminderde weidegang door melkkoeien. Tot 2020 stabiliseert de uitstoot op 5,7 megaton CO2-equivalenten. Daarna ramen we een geringe daling van de lachgasemissie tot 5,6 megaton CO2-equivalenten in 2030 door een verdere afname van de weidegang.

Forse reductie van emissies van overige broeikasgassen uit de overige sectoren

Ten opzichte van de NEV 2014 zijn er met betrekking tot de overige sectoren geen wijzigingen in het vastgestelde en voorgenomen beleid opgetreden. Sinds 1990 zijn de emissies van overige broei- kasgassen in de overige sectoren fors gedaald: van 33,9 megaton CO2-equivalenten naar 26,9 megaton CO2-equivalenten in 2000, naar 11,4 megaton CO2-equivalenten in 2013. Tussen 2013 en 2030 nemen deze emissies nog wel af, maar niet meer in hetzelfde tempo. De emissies in 2020 en 2030 bedragen respectievelijk 9,7 en 7,4 megaton CO2-equivalenten bij vastgesteld beleid en 9,8 en 7,6 megaton CO2-equivalenten bij voorgenomen beleid. Het verschil tussen vastgesteld en voorgenomen beleid wordt veroorzaakt door methaanemissies uit WKK’s. Bij de andere bronnen is er geen verschil tussen vastgesteld en voorgenomen beleid.

Voor de belangrijkste bronnen zijn de historische en geraamde ontwikkelingen:

Methaanemissies uit stortplaatsen

De emissies van methaan door afvalverwijdering (stortplaatsen) zijn in het verleden sterk afgenomen, van 14,3 in 1990 tot 3,4 megaton CO2-equivalenten in 2013. Naar verwachting dalen deze emissies naar 1,2 megaton CO2-equivalenten in 2030. Deze afname komt doordat de emissies van in het verleden gestort afval afnemen, er minder afval wordt gestort en de biogene fractie daarin steeds kleiner wordt.

Methaanemissies uit WKK’s

Door een forse toename van de inzet van WKK’s in de glastuinbouw na 2005 is de emissie van methaan gestegen van 0,4 megaton CO2-equivalenten in 2005 naar 1,1 megaton CO2-equivalenten in 2013. Door het afnemen van de inzet van WKK’s in de glastuinbouw (zie 5.3) zal de emissie tussen 2013 en 2030 dalen tot 0,8 megaton CO2-equivalenten bij vastgesteld beleid en tot 1,0 megaton CO2-equivalenten bij voorgenomen beleid.

Lachgasemissies uit de industrie

Lachgasemissies uit de industrie ontstaan bij de productie van caprolactam (0,9 megaton CO2-equivalenten in 2013) en salpeterzuur (0,3 megaton CO2-equivalenten in 2013). De lachgasemissie bij de salpeterzuurproductie valt sinds 2008 onder ETS. In 2007 zijn er reduc- tiemaatregelen bij de salpeterzuurfabrieken genomen. Hierdoor is in 2008 een reductie van 5 megaton CO2-equivalenten ten opzichte van 2006 bereikt. Doordat de productie van caprolactam en salpeterzuur in de periode 2013-2030 naar verwachting iets zal toenemen en er geen verdere reductiemaatregelen worden verwacht zal de lachgasemissie uit de industrie licht stijgen tot 1,4 megaton CO2-equivalenten in 2030.

Emissie van F-gassen

Emissies van F-gassen ontstaan als nevenproduct bij een aantal industriële productieprocessen - met name de productie van HCFK22 (emissie van HFK23) en de primaire aluminiumproductie (emissie van PFK’s) - en tijdens het gebruik van deze stoffen. Bij het gebruik gaat het met name om de toepassing van HFK’s als koudemiddel, PFK’s in de halfgeleiderindustrie en SF6 in de sterkstroomsector.

De emissies van de F-gassen van de belangrijkste industriële processen zijn na een stijging tussen 1990 en 1998 (van 8,2 naar 12,4 megaton CO2-equivalenten) fors gedaald tot 0,3 megaton CO2-equivalenten in 2013. Deze afname is het gevolg van reductie- maatregelen die getroffen zijn in het kader van het Reductieplan Overige Broeikasgassen. De emissies door het gebruik van F-gassen zijn echter tussen 1990 en 2013 gestegen van 0,2 naar 2,2 megaton CO2-equivalenten. De stijging komt vooral doordat het gebruik van HFK’s door het uitfaseren van ozononvriendelijke stoffen (met name HCFK’s) sinds 1995 fors is toegenomen. Per saldo zijn de emissies van de F-gassen tussen 1990 en 2013 gedaald van 8,5 naar 2,6 megaton CO2-equivalenten.

Naar verwachting daalt de totale emissie (gebruiks- en proces- emissies) van F-gassen tot 2,3 megaton CO2-equivalenten in 2020 en 1,1 megaton CO2-equivalenten in 2030. Deze daling zal vooral plaatsvinden bij het gebruik van HFK’s. Als gevolg van de nieuwe EU-verordening die op 1 januari 2015 in werking is getreden moet het gebruik van HFK’s (gerekend in CO2-equivalenten) tussen 2015 en 2030 met 79% dalen. Daardoor zal de emissie door het gebruik

van HFK’s in 2020 en 2030 afnemen tot respectievelijk 2,0 en 0,8 megaton CO2-equivalenten. De procesemissies van de F-gassen van de belangrijkste industriële processen blijven in 2020 en 2030 op hetzelfde niveau als in 2013, namelijk 0,3 megaton CO2-equivalenten.

In document Nationale Energieverkenning 2015 (pagina 101-104)