• No results found

Olie en motorbrandstoffen

In document Nationale Energieverkenning 2015 (pagina 138-142)

Langetermijnontwikkeling elektriciteitsmarkt en subsidies hernieuwbaar

4.4 Olie en motorbrandstoffen

De Nederlandse oliesector importeert veel aardoliegrondstoffen, hoofdzakelijk ruwe aardolie, voor binnenlandse raffinage, maar ook voor wederuitvoer. Er is een beperkt aantal grote raffinaderijen die uit deze aardoliegrondstoffen veel meer olieproducten maken dan in Nederland zelf wordt verbruikt en daarom ook veel olieproducten uitvoeren. In de afgelopen twee decennia schommelde de jaarlijkse hoeveelheid verwerkte aardoliegrondstoffen tussen de 57 en 62 miljoen ton; de wederuitvoer schommelde in dezelfde periode tussen de 40 en 50 miljoen ton aardoliegrondstoffen. De Nederlandse zeehavens vormen belangrijke hubs voor opslag en doorvoer van zowel aardoliegrondstoffen als olieproducten.

Slechts een zeer gering deel van de ruwe aardoliegrondstoffen wordt in Nederland zelf gewonnen, namelijk 4 procent van de totale hoeveelheid verwerkte ruwe aardolie en aardgascondensaat. Het overgrote deel van de oliegrondstoffen wordt dus geïmporteerd. Rusland is de belangrijkste leverancier van aardoliegrondstoffen (zie Figuur 4.13, deze geeft zowel invoer voor verwerking in Nederland als doorvoer weer), hoewel er in 2014 duidelijk minder olie uit Rusland is geïmporteerd en er vooral meer olie uit Noorwegen is geïmporteerd ten opzichte van de voorgaande jaren.

Figuur 4.13 Verdeling van aangevoerde aardoliegrondstoffen in Nederland naar gewicht per herkomstland in 2014.

Nigeria Afrika - overig Noorwegen Verenigd Koninkrijk EU overig Rusland Saoedi-Arabië Koeweit Irak Midden-Oosten - overig Overig

Vraag naar transportbrandstoffen neemt af

De meest recente CBS statistieken laten een zekere krimp zien van de afzet van vloeibare brandstoffen in Nederland, in het bijzonder voor wegvervoer. Deze krimp zet zich naar verwachting trendmatig voort in de toekomst, zoals dit ook wordt beschreven in paragraaf 5.2. Een dergelijke prognose wordt ondersteund door bijvoorbeeld (BP 2015a) en (IEA 2014) voor geheel OECD Europa, wat de meest relevante afzetmarkt is voor de Nederlandse raffinaderijen. Tenslotte is de verhouding diesel/benzine vraag langzaam verschoven richting diesel en de verhouding diesel/stookolie vraag eveneens verschoven richting diesel in Europa (BP 2014). Deze trend zet zich naar verwachting voort (BP 2015a).

Doorzet grondstoffen raffinaderijen in de Nederlandse delta in laatste decennium gedaald

In Europa wordt er momenteel een afname van de raffinagecapaci- teit gezien, door de sluiting van een aantal Europese raffinaderijen. Tegelijkertijd is er nieuwe raffinagecapaciteit gerealiseerd in Azië (met name China en India), het Midden-Oosten en in mindere mate West-Afrika (BP 2014; IEA 2013). De verwachting is dat met name de raffinaderijen in het Midden-Oosten, blijvend druk uit zullen oefenen op de Europese raffinagemarge, omdat zij relatief goed in staat zullen zijn hun producten op de Europese markt te brengen (BP 2014; IEA 2013). Hoewel de olieprijs in de tweede helft 2014 sterk is gedaald en naar verwachting niet sterk zal stijgen, zal de druk op de raffinage- marge waarschijnlijk verder toenemen in de toekomst.

Het exacte gevolg voor de Nederlandse raffinagesector is onzeker. Vanouds is de ARA-regio (Antwerpen-Rotterdam-Amsterdam) een zeer competitieve regio door de sterke integratie van raffinage met de chemie en transportvoordelen door de diepzeehavens. Tegenover deze voordelen staat echter dat, ondanks dat de raffinage-marge niet extreem laag is geweest (BP, NWE Light Sweet Cracking, sinds 2002 hoger dan 2 dollar per vat wat hoger is dan de periode ervoor), er Europese raffinagecapaciteit is gesloten, zoals hiervoor beschreven (BP 2015a; IEA 2013b). Ook in de ARA-regio is de doorzet van grondstoffen door de raffinaderijen met circa 10 procent gedaald van 2005 naar 2013 (CBS Statline, Eurostat). Dit doet vermoeden dat ook de raffinaderijen in de ARA regio last hebben van de afgenomen vraag naar olieproducten in Europa en toegenomen concurrentie van buiten Europa.

Hoewel er vrij recent investeringen zijn gepleegd in de Nederlandse raffinagesector en er nog altijd nieuwe investeringsplannen worden gemaakt (AD, 27 februari 2015), worden sommige investeringsbe- slissingen ook voorlopig uitgesteld (NRC, 28 april 2014). Dit duidt op onzekerheid in de sector. De jaarlijkse doorzet van ruwe aardolie voor verwerking laat, naast wat fluctuaties door bijvoorbeeld onder- houdstops, een krimp zien in het laatste decennium (CBS Statline). Er is dan ook een daling van de doorzet voor de Nederlandse raffina- derijen verondersteld. Deze beperkte daling is gelijk verondersteld onder zowel vastgesteld als voorgenomen beleid, omdat het verschil tussen deze beleidsvarianten niet noodzakelijk resulteert in een evenredig dalende raffinageproductie in Nederland.

Wijzigingen in het productportfolio

Voor het scenario dat het productportfolio beschrijft, wordt ervan uitgegaan dat er relatief meer diesel zal worden geproduceerd, ten koste van benzine en stookolie. Daarnaast is er aangenomen dat een toenemend deel van de stookolie die als bunkerbrandstof wordt gebruikt, ontzwaveld zal worden om aan de zwavel-eisen conform IMO te voldoen. Een zekere productie van hoogzwavelige bunker wordt dus ook voor de toekomst verondersteld, welke afgezet kan worden aan bijvoorbeeld zeevaart uitgerust met rookgasontzwave- ling. Ook deze productmix is identiek verondersteld voor vastgesteld en voorgenomen beleid. Tenslotte wordt er een jaarlijkse energie- besparing van ruim 1 procent ten opzichte van het voorgaande jaar verondersteld onder zowel vastgesteld als voorgenomen beleid. In de Energieakkoordreferentie is een energiebesparing van ruim 0,5 procent ten opzichte van het voorgaande jaar verondersteld. Dit verschil wordt veroorzaakt door de beleidsinspanningen inzake energiebesparing.

De CO2-emissie en het energieverbruik van de raffinagesector zijn relatief constant over de zichtjaren: voor de periode 2020-2025 wordt een lichte toename voor beide indicatoren gezien, maar daarna dalen beide indicatoren licht. Dit patroon wordt, ondanks een verwachte daling van de totale crude-doorzet, veroorzaakt door de wijzigende productmix die resulteert in extra energiever- bruik. Dit extra energieverbruik is in de toekomst nodig voor zowel opwerking van zwaardere producten naar lichtere producten als voor ontzwaveling.

Nederland derde positie in biobrandstoffen productie binnen Europa Nederland heeft sinds enkele jaren de derde positie binnen Europa qua hoeveelheid biobrandstofproductie (na Duitsland en Frankrijk, BP 2015b). Groei is vooral waar te nemen in de biodieselproductie, maar ook biobenzine (bio-ethanol) vormt een relevante biobrand- stofhoeveelheid welke in Nederland wordt geproduceerd. Overigens wordt het grootste deel van de productie ook weer geëxporteerd (CBS Statline, Biobrandstoffen voor het wegverkeer).

Naast deze statistieken wordt ook door de Nederlandse

Emissieautoriteit (NEa) jaarlijks rapportages uitgebracht omtrent in Nederland verbruikte biobrandstoffen. Dit omdat de NEa de jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer handhaaft. Deze jaar- verplichting wordt voornamelijk met biobrandstoffen ingevuld. Uit (NEa 2012) blijkt dat er diverse bedrijven actief zijn op het gebied van biobrandstoffen in Nederland: grote producenten van brandstoffen voor wegvervoer en opslagbedrijven tot relatief kleine en plaatselijke biobrandstofproducenten. Deze brede waaier aan bedrijven wordt bevestigd door de GAVE database van RVO, waarin een overzicht staat van lopende en geplande initiatieven op het gebied van biobrandstoffen.

Voor 2011 zijn de belangrijkste verbruikte biobrandstoffen: ethanol en FAME (fatty acid methyl ester, wat wordt gebruikt als biodiesel) (NEa 2012). Relatief nieuw is de productie van HVO (hydrogenated vegetable oil).

Grondstoffen voor biobrandstofproductie vooral afkomstig uit Noordwest-Europa

Voor 2013 waren de belangrijkste grondstoffen voor in Nederland verbruikte biodiesel: dierlijk vet en gebruikt frituurvet (NEa 2014). In 2012 was het aandeel koolzaad-/raapzaadolie hoger voor biodiesel, dat is dus in 2013 afgenomen. Voor 2013 is biodiesel uit plantaardige vetten uit landbouwgewassen, zoals koolzaad/raapzaadolie relatief beperkt geweest ten opzichte van het totaal en laat ook een krimp zien ten opzichte van 2012 (NEa 2013; NEa 2014).

De NEa-rapporten over 2011, 2012 en 2013 laten zien dat relatief veel grondstoffen voor biobrandstoffen uit de Noordwest-Europese regio komen, waaronder ook Nederland zelf. Daarnaast komt een deel van de grondstoffen voor biobrandstoffen uit andere continenten, bijv. maïs uit de VS en rietsuiker uit Brazilië en in 2013 een opvallende nieuwkomer: gebruikt frituurvet uit Zuid-Korea (NEa 2012; NEa 2013; NEa 2014).

Gezien het aanzienlijke gebruik van grondstoffen uit de Noordwest- Europese regio, lijkt er vooralsnog een stevige rol te zijn weggelegd voor verwerkers van deze grondstoffen in Noordwest-Europa. Er worden veel grondstoffen uit de agrarische sector gebruikt (dit kan zowel primaire agrarische producten als bijproducten omvatten), zodat er dus een nieuwe afzetmarkt lijkt te zijn ontstaan voor de agrarische sector. Dit geldt in het bijzonder voor grondstoffen voor de bio-ethanol-markt. De grondstoffen voor biodiesel worden juist veel meer intercontinentaal geïmporteerd. Overigens zijn de meeste bedrijven door het ISCC-duurzaamheidssysteem gecertificeerd.

Jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer belangrijkste beleids- maatregel biobrandstoffen

Het beleid voor biobrandstoffen wordt vrijwel volledig bepaald door de invulling jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer. Voor 2015 is het verplichte aandeel hernieuwbare energie in vervoer vastgesteld op 6,25 procent van de energie-inhoud. Het verplichte aandeel moet in de jaren erna geleidelijk oplopen naar 10 procent in 2020. De aparte verplichtingen van 3,5 procent voor het benzine- en dieselaandeel zijn vanaf 2015 komen te vervallen. Er wordt hier ook nog opgemerkt dat het gebruik van afvalstromen en residuen, zoals gebruikt frituurvet, een voordeel kent door de dubbeltellingen. Dit betekent overigens ook dat de fysieke hoeveelheid biobrandstof lager ligt dan de administratieve hoeveelheid biobrandstoffen.

De productie van biobrandstoffen in Nederland is de laatste jaren aanzienlijk gegroeid. Overigens is het groeipad niet eenvoudig gebleken: meerdere bedrijven zijn failliet gegaan en ook in 2013 waren de economische resultaten van de diverse bedrijven nog zeer wisselend. Tot en met 2020 zullen de vastgestelde bijmengpercentages zekerheid geven omtrent de vraag naar biobrandstoffen. De periode daarna is nog onzeker. In paragraaf 5.2 wordt de toepassing van biobrandstoffen in de transportsector beschreven; de mogelijke invloed van de Fuels Quality Directive en de mogelijke ontwikkeling na 2020 is aldaar beschreven. De herziening van de EU-richtlijn hernieuwbare energie limiteert de bijdrage van biobrandstoffen uit landbouwgewassen op maximaal 7 procent, waarbij lidstaten de mogelijkheid hebben een lager percentage vast te stellen. Mogelijk betekent dit een beperking voor de productie van bio-ethanol uit (Noord-West Europese) grondstoffen.

Tabel 4.1 Jaarverplichting hernieuwbare energie in vervoer.

Bron: Besluit hernieuwbare energie vervoer 2015, § 2, artikel 2.1).

 Jaar 2015 2016 2017 2018 2019 2020

Aandeel hernieuwbare

energie  6,25% 7% 7,75% 8,5% 9,25% 10%

In document Nationale Energieverkenning 2015 (pagina 138-142)