• No results found

Collectieve warmtevoorziening

In document Nationale Energieverkenning 2015 (pagina 129-133)

Langetermijnontwikkeling elektriciteitsmarkt en subsidies hernieuwbaar

4.2.1 Collectieve warmtevoorziening

Collectieve warmtevoorziening – warmtenetten - voorziet vooral in lage temperatuur warmtevraag van huishoudens en utiliteitsbouw. Het aandeel in de totale warmtevoorziening van Nederland is – anders dan in veel andere Europese landen - beperkt, met in 2013 circa 2 procent. In 2013 ging ongeveer de helft van de warmte uit de warmtenetten naar huishoudens, 20 procent naar de dienstensector, 15 procent naar de landbouw, 15 procent was distributieverlies en kleine aandelen gingen naar industrie en en afval- en waterbedrijven. Groei vooral bij bestaande warmtenetten

Het aantal woningen dat op stadsverwarming is aangesloten, zal toenemen van een kleine 350 duizend in 2013 naar zo’n 400 duizend in 2020 en 500 duizend woningen in 2030 (Figuur 4.9). Op basis van een inventarisatie van plannen voor collectieve warmtevoorziening per gemeente blijkt dat het vooral bestaande warmtenetten zijn die groeien, en dan vooral bij nieuwbouwwoningen.

Figuur 4.8 Bronnen voor en afnemers van warmte uit collectieve warmtenetten.

Vooral de grote stedelijke agglomeraties kennen veel nieuwbouw die wordt aangesloten op bestaande warmtenetten. Omdat de warmtevraag per nieuwbouwwoning veel lager ligt dan bij bestaande woningen, blijft de groei van het aandeel collectieve warmte iets achter bij de groei van het aantal woningen. Bij huishoudens is het aandeel van collectieve systemen in de warmtevoorziening in 2013 4,5 procent; dit groeit naar 6,3 procent in 2030. De projectie voor bedrijfsgebouwen in de diensten- sector gaat uit van een vergelijkbare groei als bij de huishoudens.

Afvalverbrandingsinstallaties (AVI) Elektriciteits sector Biomassa Huishoudens Diensten Industrie Afval- en waterbedrijven Landbouw Verliezen C oll ec tie ve w arm te ne tte n

Tekstbox 4-III

Warmtevisie

De warmtevisie van het ministerie van Economische Zaken is in 2015 een van de belangrijkste gebeurtenissen op het gebied van energiebeleid. Dit tekstkader geeft een overzicht in vogelvlucht van belangrijke elementen uit de warmtevisie, en begint met een beschrijving van de rol die de warmtevisie voor deze NEV speelt. Warmtevisie: nog geen nieuw beleid in de NEV

Deze NEV houdt – met een enkele uitzondering - nog geen rekening met nieuw concreet beleid dat voortkomt uit de warmtevisie: dit is er namelijk nog niet. De vertaalslag naar concreet beleid moet nog plaatsvinden, en ongetwijfeld gaat dat beleid in komende NEVs een belangrijke rol spelen. De warmtevisie identificeert vooral zoekrichtingen om de warmtevraag te verminderen en het aanbod te verduurzamen, en inventariseert de knelpunten daarvoor. De warmtevisie benoemd wel diverse keren concreet bestaand beleid om aan te geven hoe dit past bij de doelen uit de warmtevisie. Eind aan de gasverslaving

De minister van EZ legt in de warmtevisie het accent sterk op de noodzaak om minder gas te gebruiken. Het verminderen en verduurzamen van de warmtevraag staat uiteraard in het teken van de transitie naar een volledig duurzame energiehuishouding in 2050, maar dit des te urgenter vanwege het verminderen van gaswinning en gasvoorraden in Nederland. Het kabinet wil zo veel

mogelijk voorkomen dat Nederland afhankelijk wordt van gas uit instabiele regio’s. Ook de concurrentiepositie van de energie-in- tensieve industrie is een belangrijke reden om de warmtevraag te verminderen en te verduurzamen.

Zoekrichtingen en knelpunten

De warmtevisie zet in op een breed scala aan mogelijkheden om de warmtevoorziening te verduurzamen. Ze geeft daarbij ook expliciet aan dat dit betekent dat de warmtevoorziening diverser moet worden, vanwege de regionale diversiteit in vraag en aanbod. De warmtevisie legt daarbij accenten op besparing, het benutten van restwarmte in regionale clusters en hernieuwbare warmte. Ook warmtekrachtkoppeling komt aan bod, maar met de expliciete constatering dat ondanks de afgenomen rentabiliteit van WKK extra ondersteuning – bovenop de bestaande fiscale vrijstellingen – niet wenselijk is.

De grootste uitdagingen: marktmodel en infrastructuur De warmtevisie beschouwt het marktmodel en de infrastructuur voor warmte als de grootste uitdagingen. Op dit moment geldt gas op allerlei manieren als de referentie voor alternatieve manieren om in de warmtevraag te voorzien. Maar anders dan bij gas is er bij warmtelevering zelden sprake van een markt, maar van een monopolie bij productie en levering. Daarom ligt bescherming van warmteafnemers voor de hand. Bij een afnemende rol van gas ligt gas in de toekomst minder voor de hand als referentie, en de regelgeving anticipeert daar al op door de aansluitplicht op gasinfrastructuur minder absoluut te maken.

Vervolg? De Uitvoeringsagenda

De warmtevisie besluit met een uitvoeringsagenda, met de

aankondiging van een aantal onderzoeken, en verkenning van concrete beleidsrichtingen.

Herziening van de warmtewet

De warmtevisie kondigt een herziening van de warmtewet aan, met daaraan voorafgaand onderzoek naar o.a. het potentieel voor elektri- ficatie en warmtelevering, de ontwikkeling van een rekenmodel voor de integrale business case van warmteprojecten en de uitvoering van een rendementsmonitor naar warmteleveranciers onder het huidige marktmodel.

Facilitering regionale (rest)warmteprojecten

De warmtevisie wil warmteprojecten ondersteunen door o.a. een bijdrage aan de regie in warmteclusters met veel potentieel, en door andere praktische ondersteuning. Financiële ondersteuning vanuit de overheid komt niet aan de orde, wel ondersteuning bij het ontsluiten van andere financieringsbronnen.

Aanvullende stimulans hernieuwbare warmte

De warmtevisie refereert aan de openstelling van een nieuwe categorie in de SDE+ in 2015 (meegenomen in de NEV) voor stoomproductie met biomassa, gericht op de industrie. Ook wil de minister de mogelijkheden verkennen om belemmeringen voor kleinschalige hernieuwbare warmte weg te nemen. De warmtevisie zet ook in op innovatie, onder andere in de TKI’s en in de vorm van een pilot voor ultradiepe geothermie. In 2015 zal bovendien de Demonstratieregeling Energie Innovatie weer open gaan.

Figuur 4.9 Ontwikkeling van het aantal woningen op stadsverwarming per gemeente in de periode 2013-2030.

Grote nieuwe netten en het aansluiten van grote hoeveelheid bestaande gebouwen is bij het huidige beleid niet te verwachten Bij het huidige beleid zal het aantal warmtenetten niet fors groeien, en het aansluiten van bestaande woningen zal hoofdzakelijk beperkt Aantal woningen Woningen 2020-2030 Woningen 2013-2020 Woningen 2013 0 20.000 40.000 60.000 80.000 100.000 120.000

blijven tot flats die nu al een collectieve warmtevoorziening hebben. Het is namelijk meestal niet aantrekkelijk om bestaande woningen die nu individuele CV-ketels hebben aan te sluiten: dit is veel duurder dan bij nieuwbouw. Voor bestaande woning-eigenaren, verhuurders en huurders is bij het huidige beleid aansluiting op een warmtenet meestal niet financieel aantrekkelijk. Voor grotere utiliteitsge- bouwen is collectieve warmtevoorziening meestal goedkoper dan voor woningen, maar hier staat meestal ook een lagere aardgasprijs tegenover.

De combinatie van een dalende energievraag per woning en de hoge vaste kosten van warmtenetten maken het lastiger de warmtenetten rendabel te bedrijven, daartegenover staat wel een stijgende eindge- bruikersprijs van aardgas door de oplopende opslag voor duurzame energie. Dit maakt collectieve warmte weer wat aantrekkelijker. De ambities van gemeentes en provincies op het gebied van warmtenetten gaan vaak verder: zij zien voor hun toekomstige verduurzaming een grotere rol voor warmtenetten. Zo is er het plan om in de regio Zuid-Holland een warmterotonde aan te leggen, een regionaal warmtenet dat Delft, Den Haag, Rotterdam en het Westland verbindt en waaraan verschillende bronnen, onder andere restwarmte uit het havengebied, geothermie en andere duurzame bronnen, de benodigde warmte zullen leveren. Deze plannen zijn niet meegenomen in deze NEV omdat de warmtebedrijven er onder de huidige omstandigheden geen business case in zien.

Groeiende rol van afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) en hernieuwbare warmte als warmtebron

In het recente verleden is een aantal elektriciteitscentrales en WKK’s gesloten omdat ze of aan vervanging toe waren of bij de lage elek- triciteitsprijs niet meer rendabel waren. De warmteproductie is in een deel van deze gevallen overgenomen door (deels) hernieuwbare warmtebronnen. Dit zijn o.a.:

• Vanaf 2013: AVI Rozenburg levert ongeveer 80 procent van de collectieve warmtevraag in Rotterdam

• Eind 2014: koppeling warmtenetten Arnhem en Duiven Westervoort. Ook Arnhem betrekt nu de warmte uit de AVI van Duiven

Westervoort

• 2014: Purmerend vervangt de gas gestookte WKK door een biomassaketel

Afvalverbrandingsinstallaties leverden in 2013 ongeveer 3 petajoule aan de warmtenetten, goed voor ruim 10 procent van alle warmte. Toekomstige groei van het aandeel hernieuwbare warmte zal vooral voortkomen uit de voorziene groei van het aantal woningen met stads- verwarming in Amsterdam en Rotterdam die beide hun warmte voor een groot deel uit restwarmte van AVI’s halen.

Beperkte toepassing restwarmte en geothermie in warmtenetten Hoewel er in bepaalde regio’s een aanzienlijk potentieel aan restwarmte uit de industrie aanwezig is, blijft de rol voor de warmte- voorziening beperkt. De huidige warmtebronnen hebben voldoende capaciteit om aan de voorziene toekomstige groei in warmte te voldoen. Daarbij komt dat extra investeringen om nieuwe netten aan

te leggen of restwarmtebronnen aan bestaande netten aan te sluiten grote risico’s vormen voor warmtebedrijven als ze geen garantie krijgen voor lange termijn levering van deze warmte. Daarnaast moet het tijdstip, de locatie en de temperatuur van het warmteaanbod aansluiten bij de warmtevraag. Ook is de inzet van geothermie vooralsnog beperkt. Aardwarmte is met relatief lage temperatuur (circa 70oC) nog niet geschikt voor huidige hogere temperatuur warmtenetten voor huishoudens en de utiliteitsector.

4.2.2 Andere ontwikkelingen in de warmtevoorziening

In document Nationale Energieverkenning 2015 (pagina 129-133)