• No results found

De ontwikkeling van de discussie omtrent de invoering van commerciële televisie

In document De TROS is los (pagina 35-47)

Hoofdstuk 2 Stormloop op het omroepbestel

2.3 De ontwikkeling van de discussie omtrent de invoering van commerciële televisie

De discussie over het wel of niet invoeren van reclame op de Nederlandse televisie verhevigde sinds 1955. Het Britse parlement besloot in dat jaar namelijk commerciële televisie toe te laten en Duitsland besloot in een deel van de zendtijd reclame in te voeren.173

Volgens Pieter Gros is de politiek inzake reclametelevisie de voornaamste rol gaan spelen. Cals zou in maart 1955 hebben gezegd dat de regering niet stond te springen om reclame toe te laten, maar mocht daar een beslissing over moeten worden genomen, de regering overleg zou plegen met de Tweede Kamer. De omroepen waren zowel tegen een nieuwe financieringsmethode die commerciële televisie zou vereisen als tegen de programmatische veranderingen die invoering met zich mee zou brengen. Volgens Gros was commerciële televisie op dat moment een speelbal van de politiek geworden, omdat de bestaande omroepverenigingen tegen een volkomen andere vorm van televisie zouden zijn.174

De bestaande omroepen waren niet alleen tegen; ze waren woedend. In de brochure ‘Voor vrijheid in de ether’ verzetten ze zich tegen elke poging van de overheid om ons volk

170

Http://www.kranten.com/krant.html/volkskrant (Bezocht op woensdag 28 april 2010 om 16.15 uur).

171

Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw, 99.

172

Jo Heymans, ‘Amusement voor de nieuwe massa’ in: Kruispunt (februari 1976) in: De Bruyn, Vertrossing en

verlossing, 127. 173

van bovenaf een omroep op te leggen, die het in zijn geheel niet begeert en die niet in overeenstemming is met het vrijheidsbeginsel.175 Volgens de omroepen had de Nederlandse televisie geen inkomsten uit reclame nodig en waren er grote bezwaren tegen in te brengen. In de discussie werd gesproken over de verwarrende begrippen ‘reclame in de televisie’, ‘commerciële televisie’ en ‘reclametelevisie’. ‘Reclame in de televisie’ is een aanduiding van televisiesystemen, waarbij de advertenties door een ander lichaam dan de bestaande programma’s worden uitgezonden.176 De Westduitse omroep hanteerde dit systeem en het wordt daarom ook wel aangeduid als het ‘Beierse systeem’.

Met ‘commerciële televisie’ wordt een systeem bedoeld waarbij één onderneming zowel programma’s als reclameboodschappen verzorgt, zoals in Engeland en de Verenigde Staten al gebeurde. ‘Reclametelevisie’ is de verzamelnaam voor elke vorm van televisie, waarbij een element van commerciële reclame optreedt. ‘Reclame in de televisie’ en ‘commerciële televisie’ vallen daar dus allebei onder. De omroepen benadrukten in de brochure dat het vraagstuk van de programmaverzorging belangrijker was dan de vraag of er wel of geen televisiereclame moest komen.

Dat de omroepen niets moesten hebben van de commerciële organisaties, was overduidelijk: Zal de programmaverzorging worden toevertrouwd aan vrije, uit het volk

voortgekomen organisaties die geen winst beogen, doch uitsluitend het dienen van het geestelijke en culturele welzijn van ons volk? Of zal de programmaverzorging van het tweede net in handen komen van ondernemingen, die het maken van winst tot doel hebben?177 Volgens De Goede was de NTS tegen het toelaten van reclame en (sterker nog) tegen de commerciële omroep, omdat daarmee afbreuk zou worden gedaan aan de functie van televisie als cultuurscheppend en cultuurspreidend medium.178

Commerciële televisie ging volgens de omroepen onvermijdelijk gepaard met een ‘peilverlaging van het programma’.179 Commerciële televisie in Engeland zou al hebben

175

Voor vrijheid in de ether. Federatie van omroepverenigingen, 3.

176

Ibidem, 5.

177

Voor vrijheid in de ether. Federatie van omroepverenigingen, 5.

178

Rapport van de Federatie van Omroepverenigingen, Rapport betreffende de nota van de staatssecretaris van

Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en van de staatssecretaris van Economische Zaken inzake reclametelevisie (Hilversum 1961) in: De Goede, Omroepbeleid met en tegen de tijd, 69.

179

laten zien dat ‘seks, geweld, misdaad en voortdurend licht amusement de middelen blijken te zijn waarmee de kijkers naar de toestellen worden gelokt ten behoeve van de reclame.’180 Het enige positieve punt aan het voorbeeld van de introductie van commercie in het Engelse omroepbestel was, zo gaven de omroepen schoorvoetend toe, dat een bepaalde mate van saaiheid verminderd werd.

Daarnaast was de financieringsmethode die de publieke omroepen hanteerden (namelijk een uitkering verkregen uit de kijkgelden per te vullen zenduur) een gezonde methode, in tegenstelling tot de financiering van een commerciële omroep: Niemand zou

het in z’n hoofd halen om deze uitkering uit de kijkgelden afhankelijk te maken van de uitslag van een onderzoek naar de kijkdichtheid voor elk programma. Een dergelijke financieringswijze zou funest zijn voor de aard van de programma’s, omdat men voortdurend gedwongen zou worden zich te richten naar “hetgeen de grote massa der kijkers het meest waardeert”.181

Elseviers Weekblad zette de argumenten van de VARA tegen commerciële televisie

op een rijtje: teveel populaire programma’s zouden ten koste gaan van de ernstige, culturele uitzendingen, alleen kapitaalkrachtige ondernemingen konden meedoen en commerciële televisie zou het peil van de tv niet kunnen verheffen omdat ‘de markt van de uitzendingen door de beschikbare talenten toch al zeer beperkt is’.182

In juli 1955 werd de Stichting Onafhankelijke Nationale Televisie (ONTV) opgericht en in februari 1956 de Televisie Exploitatie Maatschappij (TEM). In 1957 werden de twee samengevoegd tot de Onafhankelijke Televisie Exploitatie Maatschappij (OTEM).183 De OTEM wilde een ‘onafhankelijk’ programma verzorgen, volledig te betalen uit advertentie-inkomsten. Deelnemers waren Philips, Unilever, AKU, Heineken, C&A, V&D, de Amsterdamse en de Rotterdamse bank en vijf grote dagbladen.184

Geïnspireerd op het Britse model had de OTEM naast een commercieel motief ook nog andere redenen tot oprichting. Zo wilde de maatschappij met haar oprichting bijdragen aan een bredere ontplooiing van de mogelijkheden van de Nederlandse televisie en wilde ze

180 Ibidem, 20. 181 Ibidem, 20. 182

Lunshof e.a., ‘TV: schaduw en zon over de wereld.’

183

De Goede, Omroepbeleid met en tegen de tijd, 68.

184

aan de bestaande televisie een competitief element toevoegen.185 De OTEM wilde gevarieerde programma’s maken, die ‘mede cultureel en artistiek verantwoord’ waren.186 Bardoel is van mening dat de OTEM met de concessieaanvraag de nieuwe omroepstrijd inluidde.187 Volgens Pieter Idenburg namen de vijf grote dagbladen deel aan de onderneming om zichzelf te beschermen tegen de eventuele concurrentie van de televisiereclame. Naast de OTEM vroeg ook de Nederlandse Televisie Maatschappij (NTM) een zendmachtiging aan voor commerciële televisie. 188

Van juni 1959 tot juli 1963 was Ynso Scholten staatssecretaris van de CHU van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen.189 Samen met KVP-staatssecretaris Gerard Veldkamp van Economische Zaken bepleitte hij in 1961 ‘een systeem van zelfstandige exploitatie van een geheel programma via een afzonderlijk zendernet’.190 In de Nota inzake Reclametelevisie wilden de staatssecretarissen een ‘totaal andere vorm van televisie op het tweede net, waarbij geen beroep zou behoeven te worden gedaan op luister- en kijkgelden, maar waar de kosten zouden komen uit de opbrengst van de reclame in handen gegeven van een onafhankelijke concessionaris’.191

Idenburg meldt dat er een belangrijke clausule in de nota werd aangebracht: de nieuwe zendgemachtigde zou worden verplicht tot samenwerking met andere omroeporganisaties.192 Dit gebeurde om het bestaande omroepbestel te beschermen. De protestants-christelijke en een deel van de katholieke pers waren huiverig voor verandering, zo bleek uit een stuk in De Tijd/Maasbode van 23 februari 1961: “Waarom in ‘s hemelsnaam

het programma toevertrouwd aan een ‘kleine, min of meer toevallige groep’, terwijl in ons land levensbeschouwelijke organisaties bestaan met miljoenen sympathisanten, welke het

185

Idenburg , Commerciële omroep in Nederland, 21.

186

De Goede, Omroepbeleid met en tegen de tijd, 69.

187

Bardoel, “Om Hilversum valt geen hek te plaatsen”, in: Wijfjes, Omroep in Nederland, 341.

188

De Goede, Omroepbeleid met en tegen de tijd, 71.

189

Http://www.parlement.com/9353000/1f/j9vvhy5i95k8zxl/vg09llilwhsy (Bezocht op woensdag 28 juli 2010 om 17.02 uur).

190

De Goede, Omroepbeleid met en tegen de tijd, 71.

191

pionierswerk reeds hebben gedaan.”193

Hoewel dit voorbeeld het bewijs lijkt te zijn van het verzuilde karakter van de omroepen, maakt Gros hier een belangrijke kanttekening. Volgens hem is het onduidelijk of we bij het Nederlandse omroepbestel alleen met zuilen te maken hebben gehad of met het verschijnsel verzuiling: of de gunstige kant van de verscheidenheid domineert dan wel de

ongunstige aspecten van de gescheidenheid, waardoor verzuiling optreedt. De beantwoording van de vraag wordt bepaald door de wijze waarop de functies worden uitgeoefend.194

De functies die Gros noemt waren functies die de zuilen konden uitoefenen. Ze bestonden uit sociale controle, leerschool voor de achterban, een scheppende taak (bijvoorbeeld invloed op het christelijk onderwijs), voorlichting, propaganda en de functie van zeef. Tot sociale controle behoorden niet alleen de controle van individuen, maar ook de geslotenheid van de organisatie of groep, waarbij contact met soortgelijke organisaties ontbrak. De zeeffunctie moest ervoor zorgen dat opvattingen die niet overeenstemden met de organisatie, niet tot de leden van de groep zouden doordringen.195

Op het gebied van sociale controle voldeden de omroepverenigingen al in de tijd van de radio in geen enkel opzicht aan het criterium van de geslotenheid van de groep. Hoewel de verenigingen een levensbeschouwelijk karakter hadden, waren ze met betrekking tot de werkzaamheden even open als elke andere vereniging. De radio stond immers bekend om zijn openbaarheid en het streven om zoveel mogelijk luisteraars te bereiken. Het bleek dat de omroepactiviteiten zich feitelijk tot alle luisteraars richtten.196 Sociale controle over de aangesloten leden was dan ook niet het geval, volgens Gros.197 Ook de betekenis van de zeef verviel. Luisteraars konden zelf de keuze maken voor programma’s die niet pasten bij de omroep.

De functies van voorlichting en propaganda speelden echter wel een belangrijke rol bij de zuilvorming. Via voorlichtende programma’s konden leden van de zuil kennis nemen

193

Idenburg, Commerciële omroep in Nederland, 24.

191

Ibidem, 25.

194

Gros, Televisie: Parlement, pers en publiek, 68.

195 Ibidem, 64. 196 Ibidem, 69. 197 Ibidem, 69.

van problemen binnen de eigen groep. Die specifieke programma’s lagen buiten de directe belangensfeer van de individuele luisteraar. Dit was ook het geval wanneer de omroep de luisteraar tot een bepaald standpunt wilde overhalen, oftewel propaganda maakte.

De staatssecretarissen vonden de nationale economische noodzaak van commerciële televisie het belangrijkste argument om het in te voeren. Het Nederlandse bedrijfsleven moest in de gelegenheid worden gesteld om reclameboodschappen te brengen via de omroep.198 Vijf organisaties hadden op dat moment een aanvraag voor een vergunning ter exploitatie van commerciële televisie bij de regering ingediend. De OTEM zou het meest in de richting komen van het voorgestelde systeem.

Ook vonden de staatssecretarissen het toestaan van commerciële televisie een eis van de democratie.199 Volgens De Goede hadden de staatssecretarissen zich daarbij laten beïnvloeden door de OTEM, die een jaar daarvoor in een brochure al had ontvouwd dat het toestaan van commerciële televisie een min of meer democratische eis was.200

Op 4 maart 1963 deed een nieuwe organisatie een aanvraag voor commerciële televisie. De Stichting Televisie Nederland (TVN) en de Maatschappij voor Televisiereclame (TER) vormden samen de combinatie TVN/TER. De TVN was nauw gelieerd met Televizier. Het weekblad voerde volgens Gros een zeer agressieve koers tegen de omroepen.201 Enkele jaren voor de indiening van de Nota inzake Reclametelevisie had de TVN al van zich laten horen.

Begin 1963 had de stichting het plan om televisieprogramma´s uit te zenden van instructieve, informatieve en verstrooiende aard ter bevrediging van de culturele en maatschappelijke behoeften van het Nederlandse volk.202 Een potentiële bedreiging voor het bestaande bestel werd het echter niet bevonden.203 TVN werd geleid door Gerard van Walsum, nota bene burgemeester van Rotterdam. Volgens Gros was zijn betrokkenheid bij de TVN/TER combinatie te verklaren uit zijn oude ambitie om ooit een nationale omroep te

198

Van Pelt, De omroep in revisie, 90.

199

De Goede, Omroepbeleid met en tegen de tijd, 71.

200

Ibidem, 72.

201

Gros, Grijsboek Televisie, 68.

202

Van Pelt, De omroep in revisie, 91.

203

creëren.204

Volgens Schaafsma was de combinatie een gevaarlijke tegenspeler voor de dagbladen die ook een aanvraag hadden gedaan. Schaafsma stelt vast dat Gros in zijn boek Grijsboek

Televisie waarschijnlijk terecht constateert dat de combinatie niet geheel buiten medeweten

van de twee staatssecretarissen plaatsvond.205 Gros is zelfs van mening dat de ´tweeling´ TVN/TER vanuit departementale kringen gestimuleerd werd, omdat de combinatie in tegenstelling tot de OTEM een duidelijke scheiding wilde tussen de programmaverzorgende instantie en de reclame-exploitatiedienst.206

Ook de zekere weerstand die staatssecretaris Scholten had tegen OTEM-voorzitter J.R.M. van de Brink, speelde hier volgens Gros in mee. Van de Brink zou Scholten overtreffen wat betreft politieke feeling, kennis van politieke verhoudingen en tactiek in het te voeren beleid. De TVN/TER zou een agressief beleid kunnen voeren, dat Scholten steun zou kunnen geven bij het Kamerdebat in maart.207

De TVN/TER was een merkwaardige combinatie van ideële en zakelijke belangen, ontstaan uit het samengaan van voorstanders van een nationale omroep en behartigers van de belangen van de slimme financier R. Zwolsman.208 Zwolsman was een zakenman pur sang. Hij was na de oorlog actief als grootschalig projectontwikkelaar en zou later één van de stichters van het REM-eiland worden. Volgens Idenburg was Zwolsman een voor het grote publiek geheimzinnige man, die scheen te kunnen toveren met onroerend goed.209

In de oprichting van de TER zaten vijf banken en De NRC, Het Algemeen Handelsblad,

Het Parool, De Telegraaf en De Volkskrant. Idenburg benadrukt dat de TVN/TER op

aanzienlijke steun in hoge, politieke kringen kon rekenen. Enkele Kamerleden uit de fracties van de VVD, de KVP en de CHU maakten zelfs deel uit van het bestuur.

Het debat waarin de Nota inzake Reclametelevisie behandeld werd, eindigde teleurstellend voor de voorstanders van commerciële televisie. De economische argumenten van de staatssecretarissen werden door een meerderheid van de Tweede Kamer van de

204

Ibidem, 92.

205

Schaafsma, Geschiedenis van de omroep, 109.

206

Gros, Grijsboek televisie, 89.

207

Ibidem, 90.

208

Schaafsma, Geschiedenis van de omroep, 110.

209

hand gewezen.210 De motie die VVD-er Haya van Someren-Downer op 19 maart 1963 indiende werd op 26 maart verworpen door de socialisten en een deel van de confessionelen.211

Volgens Van Someren was het niet toelaten van commerciële televisie een vorm van geestelijke dwang en ondemocratisch.212 Het kabinet-De Quay (1959-1963) verbond geen politieke consequenties aan het verwerpen van de motie. De Goede is van mening dat het onjuist is te concluderen dat de discussie over de commerciële televisie nu was teruggekeerd naar het nulpunt. Volgens de auteur was het wel duidelijk geworden dat reclame als aanvullende inkomstenbron, een open bestel en meer samenwerking in het omroepbestel wél op een steun van een politieke meerderheid kon rekenen.213

Een van de oorzaken van het mislukken van de TVN/TER was, zo denkt Gros, het feit dat Zwolsman, en daarmee de TER, niets begreep van de politieke achtergrond van de omroepstrijd. Zwolsman wilde bovenal flinke winst maken met de commerciële exploitatie van televisie. Volgens de auteur streefden Zwolsman en Van Walsum niet oprecht naar vernieuwing.

Op 4 juli 1963 werd het zogenoemde Accoord van Wassenaar gesloten door het kabinet-Marijnen. Daarin werd besloten om de inrichting van het tweede televisienet voorlopig aan de NTS en de omroeporganisaties over te laten.214 Tevens voorzag het in de instelling van een ‘Pacificatiecommissie’. De commissie moest zich voor 1 juli 1965 uitspreken over de definitieve invulling van het tweede televisienet en over het nieuwe omroepbestel.215 In de twee jaar na de oprichting van het akkoord kwam de discussie over het omroepbeleid in een stroomversnelling terecht, met de val van het kabinet-Marijnen als dieptepunt.

Begin 1964 trok de Pacificatiecommissie vrij plotseling de aandacht. De commissie kon haar werk niet voortzetten als de regering geen duidelijke mededeling zou doen over

210

De Goede, Omroepbeleid met en tegen de tijd, 73.

211

Http://www.vvd-nh.nl/Cursussen/Haya/ (Bezocht op dinsdag 6 april 2010 om 14.11 uur).

212

De Goede, Omroepbeleid met en tegen de tijd, 73.

213

Ibidem, 74.

214

Bardoel, “Om Hilversum valt geen hek te plaatsen”, in: Wijfjes, Omroep in Nederland, 342.

215

Http://www.europa-nu.nl/id/vh8lnhrouwxg/kabinetscrisis_1965_de_omroepcrisis (Bezocht op 7 april 2010 om 15.04 uur).

maatregelen tegen de voortijdig uitgelekte plannen van de Radio Exploitatie Maatschappij (REM). De REM wilde buiten de territoriale wateren een kunstmatig televisie-eiland in de Noordzee bouwen om daarop een commercieel radio- en televisiestation te exploiteren zonder de daarvoor door de Nederlandse wet vereiste vergunning.216

Volgens Idenburg leken de ideeën van de REM te zijn ontstaan in navolging van radiopiraat Veronica. Vanaf 1960 verzorgde deze zender radio-uitzendingen vanaf een schip dat buiten de territoriale wateren op de Noordzee voor anker lag. De uitzendingen waren royaal van reclame voorzien.217 De overheid was not amused en leek in oktober 1963 aanstalten te maken om op te treden tegen piratenzenders buiten Nederlands gebied.

Diezelfde maand maakte de REM bekend om in het voorjaar van 1964 reclametelevisie te willen uitzenden vanaf een platform in de Noordzee.218 Volgens Ger Teitler, hoogleraar militaire geschiedenis aan de UvA, verwachtte de REM-directie geen moeilijkheden van de zijde van de regering. Het kabinet moest inzien, dat het commerciële tij niet te keren was. Adverteerders konden het REM-avontuur instappen voor twaalf tot vijftien gulden per seconde, met een minimale duur van tien seconden per reclameboodschap.219

Jo Brandel werd directeur van de REM. De zakenman had in Europa zijn eigen productiebureau, Television Program Service, opgericht. In De Telegraaf van 12 januari 1964 deelde Brandel mee dat er al voor vele miljoenen aan zendtijd gereserveerd was. Zo zouden er onder andere series en films uit Nederland en het buitenland komen.220 Brandel verwachtte verder geen problemen met de overheid te krijgen en hoopte na een jaar ongeveer 1 miljoen vaste kijkers te hebben.

Theo Bot, minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, was het middelpunt van het conflict over de omroepkwestie.221 Hoewel Brandel geen problemen met de overheid verwachtte te krijgen, maakte Bot op 7 februari 1964 bekend volstrekt afwijzend te

216

Van Pelt, De omroep in revisie, 110.

217

Idenburg, Commerciële omroep in Nederland, 49.

218

G. Teitler, Overheid versus REM. Volkenrechtelijke en operationele aspecten (Amsterdam 1996) 3.

219

Teitler, Overheid versus REM, 3.

220

Idenburg, Commerciële omroep in Nederland, 52.

221

staan tegenover de REM.222 De regering wilde spoed zetten achter de besluitvorming over het al dan niet toelaten van reclame op de televisie. Op instigatie van minister Bot bracht de Pacificatiecommissie dan ook in oktober 1964 een interim-rapport uit. De commissie was voor toelating van reclame. De reclameboodschappen zouden worden verdeeld over korte blokken en voor en na regelmatig terugkerende programmaonderdelen worden uitgezonden.223

Een paar maanden voor het interim-rapport zou worden uitgebracht, werd in mei 1964 de ‘Wet installaties continentaal plat’ ingediend.224 Het was de eerste concrete maatregel van de Nederlandse overheid om constructies als de REM te verbieden. Volgens Gros droeg het ontwerp veel te veel het karakter van gelegenheidswetgeving. Het resulteerde uiteindelijk in een anti-REM-wet die op 17 september door de Tweede Kamer werd aangenomen met 114 stemmen voor en 19 stemmen tegen.225

Het einde van de REM betekende het begin van de Televisie Radio Omroep Stichting (de TROS), die met sympathisanten van de REM op 4 november 1964 werd opgericht. In paragraaf 2.4 zal ik hier uitgebreid op ingaan. Tezamen met de TVN van Van Walsum en het Open Bestel (die uit lezerskringen van de Televizier was voortgekomen) vormde de TROS de zogenoemde Coördinatiecommissie.226

TVN, Open Bestel en de TROS werkten samen onder de naam Onafhankelijke

In document De TROS is los (pagina 35-47)