• No results found

5.13 Evaluatie van de habitatgeschiktheid in de Vleterbeek

6.4.5 Onderzoek voortplantingssucces

In mei-juni 2008 werden in 6 zijbeken van de Grote Nete en in de hoofdloop t.h.v. de Topmolen telkens 2 tot 3 trajecten elektrisch bevist. Er werden geen juveniele kwabalen aangetroffen. Wellicht was de voortplanting in de winter van 2007-2008 niet succesvol, wegens te lage densiteiten geslachtsrijpe dieren en/of suboptimaal voortplantings- en opgroeihabitat (Van den Neucker et al., 2009). In juni 2009 werden weerom 6 zijbeken van de Grote Nete bevist. Daarnaast werden de Kleine beek, Witbeek en Itterbeek elektrisch bevist (stroomgebied van de Abeek-Bosbeek-Itterbeek). Ook in de winter van 2008-2009 hebben de kwabalen zich waarschijnlijk niet voortgeplant in de Vlaamse waterlopen, want opnieuw werden geen juveniele exemplaren gevangen.

www.inbo.be Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma’s kopvoorn, serpeling, kwabaal en beekforel in 2009.

159

6.5 Beekforel

6.5.1 Evaluatie waterlopen ten behoeve van herintroductie

In 2008 werd de habitatgeschiktheid van één traject van 500m in de Sassegembeek en één traject van 500m in de Terkleppebeek geëvalueerd (Van den Neucker et al., 2009).

In 2010 werden habitatgegevens verzameld in één traject in de Dorenbosbeek (één traject van 500m), Sassegembeek (één traject van 200m) en de Terkleppebeek (twee trajecten van elk 300m).

6.5.2 Uitgevoerde herintroducties

In september 2008 en april 2009 werden beekforellen uitgezet in de Terkleppebeek in het kader van soortherstel (Dillen & Meulebrouck, 2009).

6.5.3 Evaluatie herintroducties

Een eerste evaluatiebevissing in de Terkleppebeek werd uitgevoerd in juli 2009. Er werd een goede overleving vastgesteld (Dillen & Meulebrouck, 2009). In september 2009 werd een tweede evaluatiebevissing uitgevoerd door het INBO (Tabel 132). Weerom werd een goede overleving vastgesteld van beekforellen die in april 2009 werden uitgezet. Slechts één exemplaar afkomstig van de uitzetting in 2008 werd teruggevangen.

Tabel 132. Overzicht evaluatiebevissingen beekforel, uitgevoerd door het INBO.

Waterloop Datum Aantal Lengte Vangst

trajecten trajecten (m) beekforel

160 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma’s kopvoorn, serpeling, kwabaal en beekforel in 2009.

www.inbo.be

6.6 Bespreking

In meeste waterlopen wordt overleving vastgesteld van uitgezette kopvoorns, serpelingen, kwabalen en beekforellen. De verwachte aantallen worden vaak echter nog niet bereikt. Waar de soorten al verschillende jaren worden uitgezet, worden meestal wel meerdere leeftijdsklassen aangetroffen, zodat er een reële kans is dat de herintroducties op termijn zullen slagen. In de Grote Nete is de herintroductie van kopvoorn al volledig geslaagd. Kopvoorn wordt er sinds 1989 uitgezet en intussen houdt de populatie zichzelf in stand via natuurlijke reproductie. Ook in de Zwalm en de Itterbeek werd natuurlijke reproductie van kopvoorn vastgesteld. In de meeste waterlopen waar kopvoorn werd uitgezet, bereikten de dieren echter nog niet de leeftijd waarop ze zich kunnen voortplanten. Het is dus van belang dat de herintroductiecampagnes worden voortgezet. Reproductie van serpeling werd vastgesteld in de Grote Nete (waar een geheel natuurlijke populatie aanwezig is), in de Abeek (waar een natuurlijke populatie werd aangevuld met gekweekte vissen) en in 2009 voor het eerst in de Bosbeek. Geherintroduceerde kwabalen en beekforellen plantten zich nog niet voort in de Vlaamse waterlopen. Voor beekforel was dit ook niet te verwachten, omdat de herintroductiecampagne in de Terkleppebeek nog niet lang genoeg loopt. Ook voor serpeling, kwabaal en beekforel moeten de herintroductiecampagnes dus nog meerdere jaren volgehouden worden.

In de Vleterbeek, de Maarkebeek en de Pauwelsbeek werd geen overleving van uitgezette vissen vastgesteld. Wellicht is het habitat en/of de waterkwaliteit niet optimaal in deze waterlopen. De Vleterbeek en de Maarkebeek zijn bovendien onderhevig aan piekdebieten (www.hydronet.be), waardoor uitgezette vissen makkelijk uitspoelen, zeker als er weinig luwere zones of schuilplaatsen zoals holle oevers aanwezig zijn. Eens ze stroomafwaarts een migratiebarrière gedwongen worden, is er geen mogelijkheid meer om de stroomopwaartse zones opnieuw te bereiken.

De grootste beperking voor het slagen van de herintroducties, ook in de waterlopen waar een goede overleving van subadulte en adulte individuen wordt vastgesteld, is wellicht de beschikbaarheid van geschikt voortplantingshabitat. Uit de bevindingen van het voorliggende rapport blijkt de schaarste van geschikte paairiffles voor kopvoorn en serpeling. De weinige geschikte paaiplaatsen zijn dan vaak ook nog niet voor de hele uitgezette populatie bereikbaar, door de aanwezige migratiebarrières. In de waterlopen waar voortplanting van kopvoorn en serpeling werd vastgesteld, blijft de vangst van juveniele (0+) individuen vaak beperkt tot één of enkele trajecten. In de Zwalm is het geschikte paaihabitat voor kopvoorn mogelijk beperkt tot één enkele schanskorf stroomafwaarts van de Zwalmmolen. In de Abeek werden uitsluitend stroomafwaarts van de Reppelmolen juveniele serpelingen aangetroffen. Het creëren van extra paairiffles door het inbrengen van stenen is daarom wellicht de enige manier om de duurzaamheid van de populaties te garanderen. Er blijken ook weinig zijbeken voor handen die kunnen dienen als paai- en opgroeihabitat voor kwabaal. Bovendien zijn de geschikte zijbeken niet altijd voor de hele kwabaalpopulatie bereikbaar, door de aanwezigheid van migratiebarrières. Het verwijderen van alle migratieknelpunten is daarom van zeer groot belang.

www.inbo.be Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma’s kopvoorn, serpeling, kwabaal en beekforel in 2009.

161

7 Conclusies

Evaluatie herintroducties kopvoorn, serpeling, kwabaal en beekforel

In vijf van de zes geëvalueerde waterlopen waar kopvoorn werd geherintroduceerd, was de soort nog aanwezig. Enkel in de Grote Nete werd natuurlijke reproductie vastgesteld. In de Vleterbeek werd geen succes geboekt. Hier speelde de nog ontoereikende water- en habitatkwaliteit wellicht een belangrijke rol. Daarnaast is de Vleterbeek onderhevig aan grote piekdebieten, waardoor uitgezette vissen kunnen afspoelen naar stroomafwaarts gelegen delen. Bijkomende herintroducties kunnen daarom voorlopig best vermeden worden in de Vleterbeek. In de Abeek, de Bosbeek, de Laan en de IJse is er nog ruimte voor bijkomende uitzettingen van de soort. Er werd nog geen natuurlijke reproductie verwacht in de Abeek en de Bosbeek, omdat de herintroductiecampagne er nog niet lang genoeg loopt. In de Laan en de IJse zouden de oudste individuen wel al een leeftijd bereikt kunnen hebben waarop voortplanting mogelijk is. Door de nog kleine aantallen volwassen exemplaren is natuurlijke voortplanting vermoedelijk nog uitgebleven. In de Grote Nete dienen geen uitzettingen van kopvoorn meer te gebeuren, aangezien er een goede, zichzelf instandhoudende populatie voorkomt.

Overleving van serpelingen werd vastgesteld in alle vier de geëvalueerde waterlopen waar de soort werd uitgezet. In de Grote Nete, waar nog een geheel natuurlijke populatie aanwezig is en waar nooit serpelingen uitgezet werden, kon het voorkomen van natuurlijke reproductie bevestigd worden. Het uitzetten van serpeling in de Grote Nete wordt dan ook afgeraden. Daarnaast kon in de Abeek, waar een natuurlijke populatie werd aangevuld met gekweekte dieren, en voor het eerst ook in de Bosbeek met zekerheid natuurlijke reproductie vastgesteld worden. Er is wel nog ruimte voor bijkomende uitzettingen. De aantallen in alle onderzochte waterlopen blijven namelijk nog beneden de verwachtingen. Natuurlijke reproductie in de Abeek blijft bovendien beperkt tot het traject ter hoogte van de Reppelmolen. In de Bosbeek was slechts één individu met zekerheid afkomstig van natuurlijke reproductie. Het is daarom aangewezen om de serpelingpopulaties gedurende de volgende jaren nauwgezet op te volgen, ook omdat nog steeds migratieknelpunten aanwezig zijn in de onderzochte waterlopen en het aantal geschikte paairiffles beperkt is.

Zoals eerder al vastgesteld door Van den Neucker et al. (2009), lijken de herintroducties van kwabaal aan te slaan in de Abeek, Bosbeek, Grote Nete en IJse. De waterkwaliteit, het habitat en de voedselbeschikbaarheid in deze waterlopen voldoen dus zeker voor adulte individuen. In de Pauwelsbeek werd geen succes geboekt. Wat deze laatste waterloop betreft, is dit mogelijk terug te brengen tot de nog beperkte herintroductie-inspanning. Het habitat in deze waterloop werd echter nog niet geëvalueerd. Van den Neucker et al. (2009) stelden voor om de herintroducties gedurende enkele jaren te beperken tot één of twee waterlopen, afhankelijk van het aanbod aan juveniele kwabalen. Om jaarlijks een maximaal aantal éénzomerige kwabalen te kunnen uitzetten in een beperkt aantal waterlopen, moet gezocht worden naar mogelijkheden om het aanbod te verhogen. Rekening houdend met een klein overlevingspercentage, zou ernaar gestreefd moeten worden om minimaal een 2000-tal éénzomerige kwabalen per campagne uit te zetten in elke waterloop. Uitgaande van een overleving van 5 à 10%, lijkt dit aantal een minimum vereiste om ervoor te zorgen dat twee of drie jaar na uitzetting voldoende paairijpe individuen kunnen deelnemen aan de paaimigratie. De herintroducties zouden in de eerste plaats moeten volgehouden worden in de Grote Nete. Dit kan gemotiveerd worden door het feit dat hier met zekerheid paaimigratiegedrag werd vastgesteld en omdat de herintroductiecampagne hier al het langst loopt. De jonge kwabalen moeten voldoende ver stroomopwaarts uitgezet worden, zodat geschikt paaihabitat in de Hanske Selsloop en de Asbeek bereikbaar is voor tenminste een deel van de geherintroduceerde populatie. Het verwijderen van alle migratieknelpunten die

162 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma’s kopvoorn, serpeling, kwabaal en beekforel in 2009.

www.inbo.be

een vrije toegang tot deze zijbeken belemmeren blijft evenwel absoluut noodzakelijk. Ook de Abeek en de Bosbeek komen in aanmerking voor een voortgezette herintroductiecampagne van kwabaal. In de Bosbeek loopt de herintroductiecampagne al even lang als in de Grote Nete en is er een goede overleving. In de IJse werd een zeer goede overleving en sterke groei vastgesteld. De gevangen aantallen waren bijna dubbel zo groot dan verwacht. De herintroductie van kwabaal in de IJse kan daarom tijdelijk stopgezet worden. Het feit dat de herintroductiecampagne in de IJse nog niet zo lang loopt als in de eerstgenoemde waterlopen, vormt een bijkomend argument om de herintroductiecampagne tijdelijk stop te zetten in deze waterloop. De jonge kwabalen die normaal bestemd waren voor uitzetting in de IJse kunnen uitgezet worden in de Grote Nete, de Abeek of de Bosbeek.

In het traject Trimpont in de Terkleppebeek waren 0+ beekforellen zeer talrijk aanwezig in de diepere poeltjes. De vangst van slechts één individu behorende tot de 1+ leeftijdsklasse, kan erop wijzen dat dieren die zich na verloop van tijd stroomafwaarts verplaatsen niet meer in staat zijn om het geëvalueerde traject nabij de bron te bereiken. Er zijn twee kunstmatige en minstens twee natuurlijke barrières aanwezig die een stroomopwaartse migratie kunnen belemmeren. Het valt aan te raden om deze knelpunten te verwijderen, zodat potentieel geschikt leef- en paaihabitat nabij de bron bereikbaar wordt.

Groei kopvoorn, serpeling en kwabaal

De groei van de doelsoorten werd onderzocht met het programma FiSAT II. Dit programma kon echter niet altijd toegepast worden, omdat de pieken in de lengtefrequentieverdeling voldoende discreet moeten zijn. Soms ontbraken ook lengte- en/of leeftijdsgegevens van uitgezette vissen, waardoor de groei niet kon worden ingeschat. In de IJse groeien kopvoorn, serpeling en kwabaal in ieder geval zeer snel wanneer vergeleken wordt met de groei in de Grote Nete, de Abeek en de Bosbeek. Voor serpeling werd wel nog een snellere groei vastgesteld in de Laan. De gegevens lieten niet toe om de groei van kopvoorn in de Laan te vergelijken met die in de IJse. Kwabaal werd nooit uitgezet in de Laan. Kopvoorns en kwabalen groeiden sneller in de Abeek dan in de Bosbeek. De grotere gemiddelde lengte van de 1+ kwabalen in de IJse in vergelijking met die in de Grote Nete heeft wellicht niet alleen te maken met omgevingsfactoren, zoals het voedselaanbod of de watertemperatuur, maar ook met de lengte van de uitgezette individuen. Sommige 0+ kwabalen die in 2007 in de IJse werden uitgezet, hadden al een lengte van 250mm bereikt. De kleinere gemiddelde lengte van 0+ serpelingen in de Grote Nete was mogelijk een gevolg van de iets vroegere bevissingsdatum.

Conditie kopvoorn, serpeling en kwabaal

Serpeling en kwabaal vertoonden de beste conditie in de IJse en kopvoorn in de Abeek. In de Bosbeek was de gemiddelde conditiefactor voor alle doelsoorten het laagst. De verschillen tussen de waterlopen kunnen onder meer te wijten zijn aan een verschillend voedselaanbod. Ook de bevissingsdatum kan een rol spelen. Een late bevissingsdatum kan voor een lagere conditiefactor zorgen, door afgenomen watertemperaturen en een beperkter voedselaanbod. De lagere conditiefactor in de Bosbeek, waar één traject in november bevist werd, is hier wellicht een weerspiegeling van. De zeer lage gemiddelde conditiefactor in de Bosbeek voor kopvoorn kan ook deels verklaard worden door de aanwezigheid van uitsluitend kleine dieren (Froese, 2006).

www.inbo.be Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma’s kopvoorn, serpeling, kwabaal en beekforel in 2009.

163

Voortplantingssucces kwabaal in de Grote Nete (2009)

Er waren geen aanwijzingen dat de kwabalen zich succesvol hebben voortgeplant in de winter van 2008-2009. Mogelijk kwam dit door de nog lage densiteiten aan volgroeide dieren en suboptimaal paaihabitat. De lage densiteiten volgroeide kwabalen vormen een extra motivatie om de herintroductie-inspanning in de Grote Nete verder te zetten en het aantal uitgezette dieren sterk te verhogen. Alle migratieknelpunten moeten verwijderd worden, zodat alle volwassen kwabalen toegang krijgen tot geschikt paaihabitat. De Hanske Selsloop en de Asbeek lijken hiervoor het best geschikt. Het valt ook aan te bevelen om, in onderling overleg met de waterbeheerder, kruidruimingen af te stemmen op de levenscyclus van de kwabaal. In het beste geval worden kruidruimingen geheel achterwege gelaten, omdat er eigenlijk geen optimale periode is om te maaien. Kwabalen paaien in de winter en de juvenielen brengen hun eerste levensjaar in de zijbeken door.

Voortplantingsmigratie kwabaal in de Grote Nete (winter 2009-2010)

Het kleine aantal actief migrerende kwabalen, 8 exemplaren, in de winter van 2009-2010 was opvallend. In de winter van 2007-2008 werden nog 32 kwabalen gevangen (Van den Neucker et al., 2009). De kleine herintroductie-inspanning (in 2007 en 2008 telkens slechts 300 individuen) is hier wellicht de oorzaak van. Het valt daarom aan te bevelen om het aantal uitgezette eenzomerige kwabalen sterk te verhogen en alle migratieknelpunten te verwijderen, zodat alle volwassen individuen een voortplantingsmigratie kunnen ondernemen. De meeste migrerende kwabalen werden gevangen in de laatste week van december 2009. Mogelijk vormde een verhoogde waterstand en –afvoer de prikkel die de migratie op gang bracht. Het grootste aantal migrerende kwabalen werd in de Heiloop gevangen. Eind januari 2010 werd in de Heiloop een mestlozing vastgesteld door het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB). De kans is daarom groot dat de eieren en larven hier niet tot ontwikkeling kwamen.

Habitatgeschiktheid kopvoorn, serpeling, kwabaal en beekforel

De habitatgeschiktheid voor kopvoorn, serpeling, kwabaal en/of beekforel van 16 trajecten in 11 waterlopen werd nagegaan door toepassing van habitatgeschiktheidsmodellen.

De waterkwaliteit in de Molenbeek-Dormaalse beek, Vloedgracht, Dorenbosbeek, Heidebeek en Vleterbeek was ontoereikend voor kopvoorn en kwabaal. Voor serpeling was de waterkwaliteit onvoldoende in de Vloedgracht, Dorenbosbeek, Heidebeek en Vleterbeek. De procentuele zuurstofverzadiging in de Molenbeek-Dormaalse beek was voldoende voor serpeling, maar toch valt het aan te bevelen om de waterkwaliteit beter te bestuderen alvorens de soort wordt uitgezet. De ondergedoken vegetatie bestond namelijk uitsluitend uit draadalgen en in het meest stroomopwaartse traject was een duidelijke rioolgeur waarneembaar. Van de drie waterlopen met trajecten waarin de habitatgeschiktheid voor beekforel werd geëvalueerd, volstond de waterkwaliteit niet in de Dorenbosbeek. Op dit vlak zijn dus nog extra inspanningen noodzakelijk. Het was opvallend dat de waterkwaliteit ter hoogte van het meest stroomafwaarts gelegen meetpunt in de Heidebeek geschikt was voor kopvoorn, serpeling en kwabaal en het meetpunt stroomopwaarts van het geëvalueerde traject niet. Mogelijk ontvangt de Heidebeek nutriënten vanuit Frankrijk, zodat niet duidelijk is of er maatregelen mogelijk zijn om de waterkwaliteit te verbeteren.

164 Wetenschappelijke ondersteuning herstelprogramma’s kopvoorn, serpeling, kwabaal en beekforel in 2009.

www.inbo.be

Geen van de geëvalueerde trajecten was goed geschikt voor kopvoorn. Meestal waren ze zelfs ongeschikt voor één of beide leeftijdsklassen. Voor serpeling bleken de meeste van de geëvalueerde trajecten in de hoofdloop matig geschikt en enkele werden goed bevonden voor 0+ en/of 1+ en oudere exemplaren. Veruit de meeste onderzochte trajecten waren ongeschikt voor 1+ en oudere kwabaal, door een gebrek aan holle oevers. De oorzaken van de vaak beperkte habitatgeschiktheid kunnen meestal teruggebracht worden tot een gebrek aan stroomdiversiteit. Ingrepen die de stroomdiversiteit verhogen, zoals het inbrengen van groot dood hout en het aanbrengen van vernauwingen, kunnen ervoor zorgen dat meer geulen, ribbels, stroomkommen en holle oevers ontstaan. Hierdoor komen mogelijk meer plaatsen tot stand waar de verschillende leeftijdsklassen zich kunnen handhaven. Het habitat in de Heidebeek en de Vleterbeek, die onderhevig zijn aan piekdebieten (www.hydronet.be), kan wellicht alleen verbeterd worden door deze waterlopen meer ruimte te geven. Ingrepen die het contact tussen de waterloop en haar vallei herstellen en zorgen voor een betere waterretentie, zoals de geplande werken in het Viersels Gebroekt (Baeyens et al., 2010), hebben enkel zin als het natuurlijk functioneren van de waterloop dit toelaat.

Het gebrek aan geschikt voortplantingshabitat is misschien wel de belangrijkste beperking voor de slaagkans van herintroducties in de onderzochte waterlopen. Enkel in de Itterbeek en de Molenbeek-Dormaalse beek werd een goed geschikte paairiffle voor kopvoorn en serpeling aangetroffen in of nabij de geëvalueerde trajecten. In de onmiddellijke omgeving van de geëvalueerde trajecten in de Demer, Heidebeek en Vleterbeek werden zelfs helemaal geen riffles aangetroffen. De belangrijkste oorzaak van het gebrek aan geschikte paairiffles is het ontbreken van stenig substraat in de meestal slibrijke tot zandige waterlopen. Het inbrengen van stenen blijkt vaak de enige mogelijkheid om dit probleem op te lossen. Om te beletten dat fijn materiaal wordt afgezet, kunnen vernauwingen net stroomopwaarts van de ingebrachte stenen worden aangebracht. Op die manier kan de stroomsnelheid plaatselijk toenemen, waardoor fijnkorrelig materiaal niet kan bezinken. Ook het probleem van de soms te geringe waterdiepte kan door deze ingreep worden verholpen. Vernauwingen kunnen gerealiseerd worden door het inbrengen van groot dood hout of het plaatsen van keerkribben. Het is onbekend of de riffles in de Terkleppebeek en de Dorenbosbeek geschikt paaihabitat vormen voor beekforel. Er is geen model beschikbaar voor de evaluatie van paairiffles voor beekforel. Het habitat in de Terkleppebeek lijkt in ieder geval sterk op dat in de Sassegembeek, zodat de kans groot is dat ook hier geschikte paairiffles aanwezig zijn. Enkele kunstmatige en natuurlijke barrières kunnen de bereikbaarheid echter verhinderen voor beekforellen die afspoelen of zich verplaatsen naar stroomafwaarts gelegen delen van de Terkleppebeek. Migratieknelpunten blijven ook een probleem in alle andere onderzochte waterlopen. Het is van groot belang dat migratieknelpunten verwijderd worden, zodat kopvoorns, serpelingen en beekforellen toegang krijgen tot geschikte paairiffles die al dan niet ver van de geëvalueerde trajecten gelegen zijn. Ook kwabalen hebben baat bij het wegnemen van barrières, aangezien ze een echte paaimigratie ondernemen naar de zijbeken. In de omgeving van de onderzochte trajecten in de hoofdlopen werden opvallend weinig zijbeken gevonden die kunnen dienen als paai- en opgroeihabitat voor kwabaal. Enkel de Asbeek, die nabij de Hoolstmolen in de Grote Nete uitmondt, bleek hiervoor geschikt. De andere zijbeken waren te weinig watervoerend of bevatten te weinig waterplanten. In vele gevallen zijn de zijbeken niet voor verbetering vatbaar, omdat ze vrijwel droog staan of in bebost gebied liggen, waardoor waterplanten geen kans krijgen. In een aantal zijbeken zijn ook barrières aanwezig. In de zijbeken die wel voor verbetering vatbaar zijn, moeten waterplanten de kans krijgen zich te ontwikkelen. Daarom moeten kruid- en slibruimingen steeds vermeden worden. De Steenvoordebeek, een zijbeek van de Heidebeek, stroomt niet door bebost gebied, maar ook hier werden weinig waterplanten aangetroffen. Het is niet duidelijk wat hiervan de oorzaak is. Mogelijk is het water te troebel door het afspoelen van