langs haar beenen omlaag, de losse pen rolt hem na met een zacht getink, de
pluizig-gespannen draad trekt de kluw uit haar schoot op den grond, ontspant zich
en zinkt als met een zucht ineen. Slap en wee, als werd je heelemaal los en vochtig,
voelt de tegenzin, maar woede is anders, die kookt in je hoofd, die is heet en rap....
die stuipt als een bliksem door je lijf.... en ze zit plotseling weer rechtop, de heete
handen tusschen haar knieën tezamen. Waar staat dan toch ook geschreven, verdorie,
dat alle kousen voor alle jongens van de wereld door hun zusjes moeten worden
gebreid.... verdorie.... verdorie.... verdorie.... wie heeft nu eigenlijk die gemeene wet
gemaakt? Ze spelen toch ook maar allemaal baas over je, en ze plakken je in je stoel
en duwen je dat rasperige, vieze tuig in je handen.... acht naadjes boven je teekje en
als het mooi is, zelfs wel eens tien! En ga je je haasten, dan snijdt de draad in je nagel,
en je rilt over je heele lijf als hoorde je zagen scherpen of een rechtgehouden griffel
grissen over een lei.... of je begint van het reppen zoo te beven dat je bij het omslaan
drie, vier keer de punt van de breipen mist.... en het benauwde zweet breekt je uit....
en de steken glippen tusschen je vingers weg.... knoester je die dan maar weer zoo'n
beetje in, dan vallen er knoedels en kuilen, heele
‘Jacobs-ladders’ in je kous, dat mag dan ook weer niet blijven.... neen, je kunt je met
breien niet overhaasten, je kunt onmogelijk je breitaak maar afraffelen, je moet
breien.... hoe zegt juffrouw De Boer ook weer.... vlug en kalm en met volle attentie....
Pas op het heffen en op het minderen Brei met lust en zing met vlijt Vroolijkheid voegt aan de kinderen Als de arbeid er niet door lijdt. Wie maar steek op steek laat vallen En met smart haar taak voltooit Zou des levens zoet vergallen En komt aan het einde nooit.
Dat zingen ze, onder het breien.... en moeder kent het ook al. En het eindigt: ‘Wie
geen goede kous kan breien, wordt nooit een knappe burgervrouw’ Knappe
burgervrouw.... knappe burgervrouw.... Neen, gerust, daar zou je het om doen....
neen, maar daar doe je veel voor om een knappe burgervrouw te worden.... knappe
burgervrouw.... zeker eentje met zoo'n zwarte wollen balletjes-muts. Knappe....
knappe.... knappe.... knap-koek.... die kosten een cent en ze glimmen en hebben
overal kapotte blaren en in het midden zit een amandel.... maar het smaakt meer naar
een schijfje kurk of een plakje hout.
Hè, nu is ze wel weer lekker afgekoeld en gekalmeerd.... en ze kijkt eens over den
rechten hoek van haar knieën, want haar voeten staan op een hooge stoof, ze ziet op
den grond de kous, het lange rechte stuk dat een kous worden moet.... aan het zilveren
driehoek-figuurtje met uitstekende punten.... hij lijkt wel in het water gevallen en
verdronken.... hij lijkt wel van het dak gevallen en
morsdood.... hei, zeg, leef je nog.... leef je nog, slappe Tinus....? Als een heele dunne
kettingbrug rijst de draad omhoog en hangt als met haren haakjes een eindweegs aan
haar rok gehecht en daalt weer naar de kluw.... geef je er een rukje aan, dan.... het
zeg, slappe Tinus.... hij schrikt zich dood.... maar je schrikt ook zelf.... alsof een dood
beest vlak voor je voeten weer leven ging.... haar hart ging er heelemaal van kloppen.
‘De drenkeling werd op het droge gehaald....’ dat lees je in de krant.... één keer heeft
ze het bijna zelfs gezien.... achter het politie-bureau.... je palmt met twee handen je
touw.... daar komt hij.... hij sleept door het water, hij gaat de hoogte in.... hij zweeft
bungelend tusschen hemel en aarde.... en je hebt hem op schoot.... ah bah.... ah bah....
het is die misselijke breikous maar....
Vier, bijna vijf naadjes boven het teekje heeft ze al, had ze al, toen ze er ineens
zoo verschrikkelijk genoeg van kreeg, dat ze niet meer kon.... drie naadjes nog en
ze is klaar, maar haar lijf zit vol hekel, tot hoog in haar keel.... kijk nu toch ook eens
even wat een keep schuin-onder over je wijsvinger, en de glooiing naar je duim
heelemaal zwart.... en door de smalle kier van het venster kruipt zoetjes een zoele
wind naar je toe en aait je wangen en lijkt je naar buiten te roepen.... en buiten schijnt
nu de zon, ofschoon het al October is.... en het is zoo stil.... je zoudt gewoon niet
gelooven dat het Woensdagmiddag was.... Geen jongen op het pad.... ze zijn verweg
en zij mag hier zitten breien.... ze zijn naar de haven, haar broertje ook.... en zij mag
zijn kousen breien.... ze zijn naar de haven, want van morgen op school vertelde
Meindert Kools, en die weet het, want zijn vader is balkenvlotter, dat alle kinderen
die maar willen op de ‘Haydarabad’ mogen -, die ontzaglijke Indische boot, die
eergister-avond laat in donker, toen iedereen al sliep, vol ongepelde rijst de haven
is binnengeloopen.... De jolletjes, waarmee de bruine mannen over het blauwe water
naar den oever komen, nemen de jongens bij troepen mee terug en die mogen overal
vrij rondloopen, die mogen alles zien.... en ze krijgen de brokken scheepsbeschuit
bij handen vol.... Meindert Kools bracht van morgen een heele mee, dik en glad van
boven en met gaatjes als matsos.... die met de boot uit Indië is gekomen.... en dan
brengt een jol ze weer terug.... en soms staan ze met de bruine mannen, en vlak naast
de bruine mannen, in hetzelfde schuitje....
Daar zijn ze nu allemaal heen en zij moet breien, en moest ze niet breien, dan
mocht het toch nog niet, omdat het voor meisjes geen pas geeft.... En dat zou ze nu
toch eindelijk ook wel eens willen weten.... waar dàt geschreven staat en wie die wet
maakte, dat jongens maar alles mogen en meisjes niet.... verdorie.... verdorie.... en
waarom zij dan.... verdorie.... juist een meisje moest zijn.... om kousen te breien en
niet op de Indische boot te mogen.
Als je denkt dat iets strak gespannen zit.... kun je het toch nog makkelijk tot een
boogje rekken.... een bruggetje wordt het teekje, nu ze het oplicht met haar pen....
het zit flink stevig.... moeder heeft het erin vastgebreid.... ai.... het komt eruit.... het
is er uit.... het ligt als een klein groen slangetje boven-op de kous.... je kunt het laten
omvallen en rondkronkelen.... Zou nu iemand in staat zijn om te zien wat ze vandaag
heeft gebreid en wat gisteren en de vorige dagen....? Wel neen, want het teekje is
immers weg.... Die ribbel.... maar dat lijkt zoo, omdat zij
het weet.... zulke ribbels zijn overal.... Hoe krijg je je teekje er weer in.... hoe doet
moeder dat eigenlijk? Het rolde heelemaal naar onderen af.... tot bij de geribde boord,
verbeeld je eens even dat ze dat heele stuk vanmiddag had gebreid.... de pen is een
zware, lange, zilveren staaf.... die reikt ze naar de groene slang.... asjeblieft hier,
groene slang.... het is een giftige zie je, je kunt niet te voorzichtig zijn.... neen stil....
het is een teekje... en hier zat het.... en ze heeft, laat eens tellen.... ze heeft acht naadjes
gebreid vanmiddag.... precies haar taak.... Vast wurmen met de pen, alleen maar voor
de grap.... dat het net zoo stevig zit als moeder het insloeg.... geen zweem, geen pluis,
geen gaping meer waar het wezenlijk gezeten heeft.... en, zóó dicht bij de hiel, geen
merkbaar verschil in de lengte van het overige deel.... Wie nu niet beter wist.... haar
heele taak lijkt af.... Stil zitten laten....? Stil zitten laten en lekker wegloopen....?
Moeder is bij overbuurvrouw Spoel op kraamvisite.... en ze mocht buiten gaan spelen
als ze klaar was. Zoo kom je gauw en makkelijk klaar.... je hoeft niet steek voor steek
en toer voor toer te breien.... je verlegt eenvoudig je teekje naar onderen.... Je kunt
het natuurlijk niet altijd zoo doen, nu ja, je wilt het ook niet altijd zoo doen.
De wind blaast van den havenkant, koeler en schrieler dan toen ze binnen zat, hij
In document
Carry van Bruggen, Avontuurtjes · dbnl
(pagina 156-160)