geleerde heeren zijn kleinen donkeren winkel binnendalen, twee trapjes af, en oude
boeken koopen, die, vreemd genoeg, soms duurder dan nieuwe boeken zijn.... zelf
is hij bijna een heer en zelf is hij bijna een geleerde, maar zijn vrouw is ziek en zijn
dochter is gebrekkig en zijn zoon is dood, en zijn kleinzoon
wil hij laten leeren.... dat weet ze van Vader, want Vader kent hem goed en zoekt
hem elke week bij zijn stalletje op.
Als met vingers, onzichtbaar en voorzichtig tippend, bladert de wind in de
openliggende boeken dat ze ritselen.... met geluidjes van droog loof, en tot trillende
waaiertjes staan de dunne blaadjes uit, rechtstandig naar boven, naar rechts, naar
links en voegen zich tot bosjes en vallen toe en vallen af en aan, naar rechts of naar
links.... en ritsen sidderend weer op.... en zoo hangt het dus feitelijk van den wind
af, welke blaadjes bloot en boven komen en wat je zonder koopen kunt te weten
komen, van elk boek! Ze heeft zich in het kijken daarnaar en in het denken daarover
zoo verdiept dat ze niets hoorde van wat Vader en oude Mousje Fles tezamen spraken,
maar ze voelt ineens zich als gewekt nu ze zwijgen en ze merkt dat ze naar haar
kijken.
Een helle blauwe flits, die vloog als een vogel omhoog uit de kist, die komt over
de boeken naar haar toe en ze strekt de handen uit.... het ruikt wat duf, maar heelemaal
niet naar, het voelt wat klam en de bladen zitten stijf als geplakt.... ‘De Aarde en hare
Volkeren’. Volkeren is toch een mooi, een warm, mollig woord.... Hare Volkeren....
de Volkeren die rondom op de Aarde wonen en die dus Hare Volkeren zijn. Maar
hier leest ze ineens iets dat nog mooier klinkt: ‘De Kleine Steden in Toscane en hare
Kunstschatten’.... Ook weer: hare.... hare is mooi! Het boek is groot en zwaar, ze
houdt het met één hand tegen den buik en slaat met de andere blaadjes om. Er tintelen
zilverigheidjes tusschen het fijne, zwarte gestreep van de prentjes, als je er lang op
kijkt.... Hier menschjes klein en zwart in schaduw
van een machtig-hooge donkere poort.... eronder: Bas-relief.... en nog weer, hier
paleizen, oude poorten, hoog welvend en er onder telkens: Bas-relief.... Niet vragen....
rustig bergen bij de dingen die je niet begrijpt....! ‘De Kleine Steden in Toscane en
hare Kunstschatten’. Het klinkt heel mooi en diep en wonderlijk.... ‘Reizen door
Sumatra’. Dat is ineens veel verder dan Toscane, je zoudt het zien, al wist je het
niet.... 't is Indië, de menschen zijn er zwart en gaan er naakt. ‘Meisje uit
Soeroelangoen’ Soeroelangoen heeft een mooien klank.... Tos-cane ook....
Soeroelangoen is anders.... Toscane komt ineens weer dichter bij.... Het meisje heeft
een rond, groot hoofd, een dik gezicht.... wat staat ze rank en recht, wat is haar lichaam
dun.... ‘Meisje’.... zoo vreemd.... zoo ver.... zoo'n heel ander wezen, en dat toch als
zij en grooteren, zoo maar gewoon-weg ‘Meisje’ heet. Je zoudt er een anderen naam
voor willen kiezen, maar wat?
O.... dit is mooi....! ‘De Batang-Hari en de monding van de Potar’.... staat er onder
en je ziet heelemaal niets dan water, water dat breed zich breidt, water dat lang-uit
zich strekt, water dat doodstil uitligt, wijd en vlak en blank, dat overal over uitligt,
dat zich spreidt, naar weerszij verder gaat en niet beweegt, den heelen hemel vat en
wederkaatst, water zonder rimpeling.... water, eenzaam en groot, water, machtig en
verlaten, want nergens varen schepen en van menschen geen spoor. Noch bruggen,
noch huizen.... alleen, ver-weg, tegen een diepe lucht van zilverig tintelgestreep twee
palmen, klein, bij elkaar, één recht en één scheef, tezamen aan het water dat langs
ze stroomt en waarin ze zich spiegelen. Hoe komen ze zoo ver, en zoo alleen, als uit
een tuin
verdwaald, als uit een bosch verjaagd.... staan ze daar jaren aan dat water, en staren
naar dat water, dat jaren staart naar hen.... zoo is dus daarginds op Sumatra de
Batang-Hari en de monding van de Potar....
Leegte in haar handen, leegte in haar oogen, naakte verlatenheid in de kilte, het
blijde geweld van zooeven een schril rumoer onder bleek, valsch wolkenlicht.... oude
Mousje Fles trok haar lachend het boek van tusschen de vingers en borg het in zijn
kist. Het leven hokt.... de schuit zit aan den grond, ze zou niet willen en niet kunnen
voortloopen naast Vader, als niet vanzelf haar beenen zich verzetten, links voor rechts
en rechts voor links en als je eraan denkt, is het gek, maar tegelijk.... nu ze er aan
denkt, wordt weer stil-aan die zwaarte van haar weggetild en ergens binnen-in flapt
een luikje open, licht en lichtheid stroomen in.... maar spijt en heimwee blijven op
den achtergrond, naar de Batang-Hari en de monding van de Potar, die ze even bezat
en ineens verloor.
De sigarenwinkelier op den hoek verkoopt behalve sigaren, ook suiker, koffie en
In document
Carry van Bruggen, Avontuurtjes · dbnl
(pagina 177-180)