• No results found

De groote menschen zeggen wel dat het een aanwensel is, maar ze zeggen verkeerd

In document Carry van Bruggen, Avontuurtjes · dbnl (pagina 187-190)

Want van een aanwensel weet je precies hoe je er aan komt, van wie je het overnam,

en gebruik je dat woord, dan zie je dat gezicht en je hoort die stem. Is het een

beweging of een manier van doen, dan herinner je je heel goed den eersten keer en

trouwens, je voelt het wel als iets niet is van je-zelf en maar boven-op je zit geplakt!

Maar dit is nooit begonnen, het is er, zoolang ze weet, als van meet af geweest, dit

heeft ze ook niet van iemand overgenomen, of zelfs maar ooit gezien, maar altijd uit

zichzelf gedaan, dus is het geen ‘aanwensel’. Ze noemen het ook maar zoo, om te

kunnen verlangen dat ze het laat en om kwaad te kunnen worden, zoolang ze het

doet.

's Zomers aan den kant van een slootje... je staat onder een boom, zoodat het boven

je en rondom je en achter je zachtjes ruischt, geur komt uit het land, zon trilt door

de bladeren heen en sproeit in fijne straaltjes over je nek, menschen zijn nergens,

bijen dichtbij en leeuwerikken ver is al wat je hoort en jij alleen in een groote blauwe

ruimte, met je voeten diep in het gras en je kijkt in het slootje.... de zon doorschijnt

het tot den bodem, de planten lijken bronzig goud, ze deinen zacht, de zwarte

watertorren schieten uit zwarte schaduwkuilen voor den dag in het licht, en worden

zelf tot licht, de kleine beestjes trekken zilvren lijnen, kris-kras, wir-war, rechtsom,

linksom, precies zooals ze gaan, en bliksem-vlug, en duizel-veel, het heele slootvlak

in scherpgehoekte

veren figuren, als het maar bleef, maar het is weer dadelijk weg, je tracht je die

figuren voor te stellen.... dan komt het.... Of je staat naast iemand, die je lief vindt,

die jou ook lief vindt, bijvoorbeeld samen over een boek of voor een winkelraam en

zacht te praten en elkaar te wijzen.... dan komt het ook.... maar toch, dat is het echte

‘staren’ niet, en niet wat ze bedoelen, want je raakt niet weg, je raakt je zelf niet

kwijt, juist niet, je voelt je zoet, een kieteling van uit je teenen tot je keel.... een

zweving om je hoofd en je oogen lijken toe te vallen. Bij het echte staren ben je bijna

weg, en toch staan je oogen dan juist wijd-open, net omgekeerd van wat je denken

zou! En het gaat zoo: er klinkt iets op en verder is het stil, er klinkt iets uit de smederij,

er klinkt iets klaar en vol - je zit in school, de smederij is verder tegenover - je licht

je hoofd op om te luisteren, je kijkt uit het raam en merkt een tak, die zwiert langs

witte lucht, boven de daken uit, je voelt de ruimten, waar die tak in zwiert, als zwollen

ze in je zelf, je luistert, kijkt en voelt.... ineens niets meer.... want je bent weg, maar

toch niet zóó of je voelt dat je nek zit vastgeschroefd en dat je je hoofd niet zou

kunnen bewegen en je voelt ook je oogen strak openstaan, en toch is het of je slaapt,

zoo'n diepe rust word je gewaar door je heele lijf, je slaapt en weet het zelf! Het duurt

nooit lang, maar het moet zijn eigen beloop hebben, als een gaap. Maak je wel iets

zoo woedend als een moedwillig door anderen verstoorde gaap? Tijden blijft het je

bij, loop je ermee rond, als met iets dat je wou zeggen en dat je ontschoot of waar

een ander tusschen kwam of waar je zelf overheen hebt gesproken, zoodat je het niet

meer terugvinden kunt, een benauwde, wriemelige pranging

binnen in.... Denk je erover na, dan lijkt een staar nog in meer op een gaap dan enkel

in dat ze allebei hun beloop moeten hebben: ze klimmen ook allebei de hoogte in en

hebben een top-van-volkomen-rust, en dalen dan weer en je komt langzaam tot

je-zelf.... tenminste als de anderen zoo goed zijn je dat te gunnen! Want Vader roept

woedend: staar niet, staar niet, hou op.... en Moeder schudt aan de tafel, en de jongens

trekken haar heen en weer bij den arm en dikke, kleine meester Kips komt.... maar

dat is niet waar, hij kwam....! kwam zachtjes op de teenen naar haar toe, zijn hand

maakte kringen in de lucht, al kleiner, dichter bij.... hij mikte en zette zijn vinger

midden op haar neus en schateren klaterde uit de klas! Nu zal hij dat nooit meer doen:

hij is weg! Hij is van meester bovenmeester geworden en dus ineens heel deftig en

voornaam: een School-Hoofd! Hier ver vandaan: in Groningen. Jekunt hem gerust

dien Groningschen kinderen gunnen, maar op het eind viel hij toch nog mee, want

den laatsten middag is de deur open gegaan en dat vergeet ze nooit, al wordt ze

honderd jaar: gladde, bruine doozen vol taartjes, drie voor elk, één hoog met

abrikozen-gelei, één hoog met pruimen-gelei, één laag met dikken room. En terwijl

ze aten - zelf at de meester ook - moest ze gedurig naar hem kijken: hij had een ander

gezicht.

De nieuwe meester is.... zijn eigen broer! Dat wisten ze vooruit en ze heeft zich

dus nooit anders gedacht dan een tweede meester Kips, misschien wat jonger en

allicht wat minder dik en nu is hij heel lang en heel dun en heel anders en veel jonger

dan zijn broer, en heel anders dan welke meester ze ooit in haar leven zag, je kunt

niet eens precies zeggen waar het in zit, vriendelijk en zelfs vroolijk - ze heeft nooit

geweten dat zoo'n jolige meester kon bestaan en hij zingt met zijn mond rond en zijn

In document Carry van Bruggen, Avontuurtjes · dbnl (pagina 187-190)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN