de glibberige ronde steenen van den schuinen hoogen wal bloeit nog het paarse
kaarsjeskruid, met zijn slappe, zachte blaadjes, je vindt het nergens dan daar, je kunt
het plukken als je met je buik over de steenen ligt, je hoofd hangt dan naar beneden
en een ander houdt je bij je beenen vast... Gauw over de sluis, eer hij open gaat....
den hoek om, de laagte in, daar is de steiger, nu ruik je het water pas goed en telkens
even komt uit de verte de houtlucht van de haven naar je toe, maar je moet het niet
opzettelijk willen.... Kom je pardoes alsof je er moet zijn, met groote stappen den
steiger opgeloopen, dan kan je je gemakkelijk verbeelden, dat je met de boot gaat,
dat je uitgaat. Met de boot van zessen, hè? En vanavond met de boot van tienen terug!
Och, waarom dan maar niet meteen met de laatste boot, met de boot van elven, als
je het voor het zeggen hebt? O, het zal wel eens eenmaal werkelijk gebeuren, dat ze
's avonds in donker over het water komen, in de verlichte boot! Als je je bukt, zie je
door de naden tusschen de planken het water, zilver krioelt over zwart, je hoort het
zachtjes smakken tegen de paaltjes aan. Zit daar aan den overkant niet juffrouw Krant
boven den winkel voor het raam? Ze hebben ineens medelijden met oude juffrouw
Krant. Sinds haar mans dood is ze alleen en dan nog bovendien woont ze het verst
van de andere Joden af, er woont er geen een op dezen weg en de overigen allemaal
dicht bij elkaar, bijna in een kring.... het is haast alsof ze er niet bij hoort, alsof ze
buiten de kilte woont....
De boot! Rook kwam boven de verre boomen uit.... nu vaart hij den hoek om, en is
nog onzichtbaar, nog even.... nog even.... en je ziet hem.... kijk.... dwars-uit komt hij
naar het midden geschoten.... rakelings dat sleepbootje voorbij.... het gaf een schreeuw
van angst. Hij vaart voor de zon uit en lijkt zwart, hij keert de voorsteven naar den
steiger en lijkt ineens wel niemendal, zoo kort en smal, hij neemt een zwenk en wordt
weer langer en breeder.... hij gaat daar nu dadelijk fluiten.... dan worden ze den steiger
afgejaagd.... dan komen de hekken ervoor, de mannen houden ze al klaar en kijken
wel al leelijk over hun witte pijpen, maar zeggen nog niets....
Zag je dat? Eerst kwam de rook uit de pijp en toen hoorde je het pas! Eraf.... eraf....
ja, hoor, we gaan al, we zijn al weg.... een man rolt zwarte vaten aan, het rommelt
als donder, en twee kantelen groote witte kisten om en om, dat het stof uit de planken
vliegt, pas zelf op je voeten, zulke mannen kijken niet uit.... Je ziet de menschen al
aan het dek, je hoort de boot stampen en stoomen.... nu ineens niet meer.... nu moet
de kapitein iets door de spreekbuis naar beneden geroepen hebben.... hij drijft zonder
het minste geluid.... hij drijft zoetjes naar den steiger toe.... alles aan hem wordt elke
seconde grooter en duidelijker.... hij doet nu geen moeite meer.... uit is de reis.... en
een klein half uur mag hij rusten, wordt in dien tijd leeggehaald.... wordt weer
volgeladen.... en is dan de boot van zessen geworden....!
Dag Vader.... dag Vader! Draagt Vader het koffertje zwaar? Och, hoe wil je dat
nu zien! Al zat het ook vol met lood, kon je het nog aan Vader niet merken, zoo'n
sterke man... De menschen gaan de loopplank over en komen tusschen de hekken
door. Vader
geeft zijn kaartje aan den oudsten man, gelukkig, al drie achter elkaar hebben het
hunne aan den dikkop gegeven.... Dag Vader.... dag Vader! Wie mag Vaders koffertje
dragen? Beurt om beurt, maar manvolk gaat vóór. Hij pakt het blij en gauw van
Vader aan en achter Vader om vragen haar oogen en antwoorden de zijne.... ja, het
is zwaar, het is kolossaal zwaar....! Dus.... dus.... dus....!! Maar ze mogen niets vragen,
zelfs niets blijken laten. De dikke prop van vanmiddag zit er plotseling weer, alsof
ze alles nog eens moet over-vragen, aan Vader.... Vader weet alles precies.... Vader
heeft toch zelf het boek geschreven....
Ze zegt niets, kijkt enkel in de schuinte omhoog naar Vaders gezicht.... Dat is
Vader, die een boek geschreven heeft.... die zich in den ouden tijd en in een verre
stad heeft verplaatst... En denk eens aan Vaders verschillende beroepen.... o, wat is
Vader knap!
Tot den grutter op den hoek mocht hij het koffertje dragen, daar blijven ze nu staan
en hij geeft het haar over. Was het erg zwaar? Ja, als Vader het zelf vráágt.... ze
krijgen allebei een kleur en schieten allebei in den lach.... Vader lacht ook.... en ze
loopen verder. En of het zwaar is, het hangt aan haar hand.... heerlijk, zoo alle drie
naar huis, naar Moeder te gaan, tusschen de vreemde menschen door.... En Vader
weet toch niet precies wat zij weten, maar zij weten ook niet, wat Vader weet, dat
zij weten....
Nu gaan ze de glooiïng in de smalte tusschen de tuinschuttingen af, nu zijn ze in
de kalmte van hun straatje en bijna thuis. Doodstil ligt het water in de slootjes, aan
weerszijden van het bruggetje, doodstil en groen en lijkt wel zoo dik als erwtensoep.
Moeder staat op het stoepje en tuurt.... en tuurt.... maar ziet ze niet en zij zien Moeder
allang, ze is ook
een beetje kippig. Dag Moeder.... dag Moeder.... ha, nu wuifde ze eindelijk terug.
Even naar Vader gekeken.... en dan met een pijnlijk gezicht, want zóó vreeselijk
zwaar speelt ze nu maar dat het is, het koffertje een eindje de hoogte in. En of Moeder
het begrijpt.... o, ze lacht.... ze lacht....
Nu hoef je niet te denken, dat Vader er dadelijk over begint, zoodra ze in huis
zullen zijn. O neen.... bij Vader gaat alles zijn geregelde gang. Hoed en jas op de
kapstok en Moeder krijgt een zoen. En dan is altijd de eerste vraag: ‘Brieven of
Boodschappen?’ Je hoort het Vader al vragen, als je er maar alleen aan denkt.... Heeft
Vader het ditmaal gevraagd? Ze zou er op letten en heeft het toch niet gedaan. Vader
heeft het koffertje op tafel gezet en ze staan erom heen.... en Moeder kijkt Vader aan
en vraagt met haar oogen.... aan Vaders gezicht kun je niets zien.... het zou ineens
evengoed naar als blij kunnen zijn, wat Vader te zeggen heeft.... alleen.... het koffertje
was toch zoo zwaar! Ze zien Moeders gezicht duidelijk al angstiger worden, haar
mond gaat open.... En....?
‘Elf....’ Wat klinkt dat stroef en droog.... ze kijken naar elkaar, ze kijken naar
Vader, ze kijken naar Moeder.... hè, Moeder ziet heelemaal bleek....
‘Elf stuivers....?’ Moeder zegt het zoo zacht alsof ze het schier niet uitbrengen
kan. Ja, het zou ook wel heel weinig wezen.
‘Elf Gulden....’ het klinkt weer precies even effen.... maar ze beseffen het opeens.
Het is louter voor de grap, dat Vader zoo praat, dat Vader zoo doet! Want kijk maar
naar Moeders gezicht! En ja, nu lacht Vader zelf ook, en zij ook. Ja, Moeder, wij
wisten het al dadelijk, want voel ook eens even hoe zwaar dat koffertje is....
In document
Carry van Bruggen, Avontuurtjes · dbnl
(pagina 102-106)