• No results found

2.1. Algemeen

Op 28 augustus 1939 heeft de Nederlandse regering de mobilisatie van grote aantallen dienstplichtige militairen afgekondigd. Deze maatregel werd genomen drie dagen voor de Duitse aanval op Polen. De doctrine van de gewapende neutraliteit leidde ertoe, dat Nederland zijn strijdkrachten in een vroegtijdig stadium aan de grenzen en in de stellingen opriep om een

potentiële vijand af te schrikken. Deze vijand moest kunnen rekenen op daadwerkelijke tegenstand, wanneer hij de neutraliteit van Nederland zou schenden. Op diezelfde dag werd bij Koninklijk Besluit een

Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht (OLZ) benoemd, de 60-jarige generaal I. H. Reijnders. Die benoeming volgde uit het besluit tot mobilisatie. Toen er tussen Reijnders en de regering een meningsverschil ontstond over de te voeren verdediging tegen een invasie vanuit Duitsland, verzocht de

minister-president D.J. de Geer hem om zijn ontslag in te dienen. Reijnders gaf hieraan gevolg. Met ingang van 6 februari 1940 werd generaal H. G.

Winkelman zijn opvolger. Hij was op 17 augustus 1876 in Maastricht geboren. Als luitenant-generaal had hij in 1934 de actieve dienst verlaten. In 1939 werd hij commandant van de luchtverdedigingskring Utrecht-Soesterberg.

Winkelman was van mening dat de verdediging van ons land

geconcentreerd moest worden op het hart (het centrum en het westen) van Nederland. Derhalve waren de hoofdpunten van zijn verdedigingsplan:

A: hardnekkig verdedigd moesten worden: de Afsluitdijk, de Grebbelinie, de Waal-Linge-stelling, het zuidfront van de vesting Holland en de Zand-dijkstelling (in Zeeland);

B: de linie in De Peel langs het riviertje de Raam, de zogeheten Peel-Raamstelling zou niet serieus verdedigd worden. Op 6 april besloot de opperbevelhebber definitief dat het 3e Legerkorps en de Lichte Divisie voorlopig achter de Peel-Raamstelling geconcentreerd zouden blijven om door hun aanwezigheid de schijn van een hardnekkige verdediging te wekken; zij mochten daar niet in gevecht raken. In de nacht volgend op de eerste oorlogsdag zouden zij uit Noord-Brabant worden teruggetrokken. Winkelman had duidelijke redenen hiervoor. Hij achtte de Peel-Raamstelling te zwak voor een hardnekkige verdediging. De Lichte Divisie zou vertrekken naar de Vesting Holland. Het 3e Legerkorps zou zich verplaatsen naar het zuidfront van de Vesting Holland en de Waal-Linge-stelling. Ditt betekende dat deze stelling voor Winkelman duidelijk niet de waarde van een verdedi-gingsstelling, maar slechts van een voorpostenstelling had. Het gevolg was echter dat Oost-Brabant en heel Limburg bij een aanval uit het oosten in feite nauwelijks verdedigd zouden (kunnen) worden en zeer snel in handen van de vijand zouden vallen. De troepen die er gelegerd waren dienden zo veel mogelijk vertragende gevechten120 te voeren. Maar zelfs dat zou met de weinige manschappen die in Zuid-Limburg stonden opgesteld, nauwelijks mogelijk zijn, zoals op 10 mei 1940 zou blijken.

2.2. Zuid-Limburg

De commandant van de circa drieduizend militairen die in Zuid-Limburg stonden opgesteld, was de Territoriaal Bevelhebber in Zuid-Limburg (TBZL), luitenant-kolonel A. Govers. Hij stond rechtstreeks onder bevel van

Winkelman. Zijn stafkwartier, tevens commandopost, was gevestigd boven het Hoofdpostkantoor aan het Vrijthof in Maastricht. Zijn staf bestond uit slechts twee personen: majoor N. Tibo, chef-staf en kapitein H.A. Viseur, sous-chef. Zijn gebied werd in het zuiden, oosten en westen begrensd door de Rijksgrens met Duitsland en België en in het noorden door een lijn lopende langs de noordrand van Maasbracht in het westen naar de zuidrand van Montfoort tot aan grenspaal 349 in het oosten.

De onder zijn bevel staande troepen hadden als taken de grenzen te bewaken en in geval van een inval de opmars van de vijand zoveel mogelijk te belemmeren door vertragende gevechten te voeren. Als de

verdedigingstroepen erin zouden slagen de bruggen over de Maas en het Julianakanaal te vernielen, dan zou er een vertragend effect van betekenis voor de vijand kunnen ontstaan.

In Zuid-Limburg waren drie échelons opgesteld. Het eerste lag dicht bij de grens met Duitslandin stelling en had de taak om alarm te geven en tevens lokale vertragingsgevechten te voeren. Bij grensoverschrijding door vijande-lijke troepen moest het proberen terug te trekken op het tweede échelon.

Dit stond in een zeer ijle vertragingslijn vanaf een gehucht ten zuiden van Mechelen tot en met Geleen opgesteld. Ten noorden van deze gemeente, waar Nederland op zijn smalst is (4,2 km), was geen ruimte voor een dergelijke linie. Het had als taak de versperringen enige tijd te verdedigen om daardoor de vijandelijke opmars te vertragen.

Het derde échelon lag ten westen van het Julianakanaal en in en om Maastricht. Het had als opdracht weerstand te bieden en in ieder geval de bruggen tijdig te vernielen. Dit laatste had de hoogste prioriteit.121

2.3. Maastricht

In en rond Maastricht waren de troepen voor het grootste deel in een halve cirkel ten oosten van de stad in twee linies opgesteld: het buitenste en het binnenste bruggenhoofd. De hiervoor beschikbare troepenmacht

bestond uit vier en een halve compagnie. Daarmee moest niet alleen de stad aan de oostkant worden beveiligd, maar ook het meest zuidelijke deel van het Julianakanaal met de brug en het sluizencomplex te Borgharen. De Nederlandse neutraliteitspolitiek gebood de Belgische grens aan de westzijde van de Maastrichtse enclave te bewaken; dit laatste eiste al anderhalve compagnie op.

Het buitenste bruggenhoofd (kaart 6) liep in een grote boog om het stadsdeel Wyck: vanaf de brug over het Julianakanaal bij Borgharen in oostelijke richting naar Mariënwaard, vandaar in noordelijke richting naar Rothem; daar boog het in zuidelijke richting af naar het kruispunt in Heer

(knooppunt van de wegen Maastricht-Aken en Maastricht-Luik) en liep vervolgens in westelijke richting waar het bij Heugem de Maas bereikte. In deze lijn bevonden zich in totaal acht wachtposten.122 De manschappen van dit bruggenhoofd hadden als opdracht om bij een vijandelijke inval

voorbereide versperringen aan te brengen, die zij vanuit lichte veldstellingen korte tijd konden verdedigen. Zij beschikten overigens slechts over twee stukken pantserafweergeschut: één bij het kruispunt in Heer en één bij Mariënwaard op de rijksweg naar Meerssen en Sittard.

Het binnenste bruggenhoofd (kaart 7), dat het stadsdeel Wijck en de bruggen moest verdedigen, bestond uit dertien wachtposten. Acht hiervan (in totaal 71 man) sloten de straten naar de Sint Servaas- en Wilhelminabrug dicht bij de Maas af. Hiervan behoorden vijf posten tot het ‘Object Sint Servaasbrug’, drie tot het ‘Object Wilhelminabrug’. Op de twee

verkeersbruggen stonden eveneens wachtposten opgesteld.123

Er waren te weinig manschappen om de spoorbrug - aan de noordzijde waarvan tevens een voetgangersbrug was bevestigd - op dezelfde wijze als de twee verkeersbruggen te beschermen, namelijk door de erheen leidende straten met wachten af te sluiten. Daarom had men ter hoogte van de

spoorbrug op de oostelijke oever slechts één versperring op de belangrijkste toegangsweg, de Franciscus Romanusweg, aangebracht. Tevens was de brug aan de oostzijde voorzien van stalen versperringsdeuren, die bij een vijandelijke nadering gesloten konden worden. Er waren wel drie

wacht-posten, maar die waren op de westelijke oever geposteerd, op een zodanige wijze dat zij de toegangswegen op de oostelijke oever onder vuur konden nemen: de wachtposten 11, 12 en 13 (kaart 8).124 Ze behoorden tot het ‘Object spoorbrug/voetbrug’. De totale sterkte van de dertien wachtposten bedroeg 123 man, exclusief vier commandanten.125

Op ‘de Griend’, zoals een grasveld langs de Maas ten noordoosten van de Wilhelminabrug werd genoemd, stond het 4e Peloton

Luchtdoelmitrailleurs met vier stukken luchtdoelgeschut opgesteld. Dit was de verdediging van de bruggen tegen aanvallen uit de lucht.

De TBZL beschikte in Maastricht ook over een Detachement Torpedisten, onder commando van vaandrig P.M. van der Schalk. Het bestond uit zes gewapende motorvletten, vier ongewapende motorvletten en een vlot. Het detachement had verschillende taken. Een gewapende motorvlet lag benedenstrooms van de spoor- en voetbrug. Het zorgde voor vervoer van manschappen van en naar wacht 13, ten noorden van het Voedingskanaal gelegen, en diende tevens om een vijandelijke overgang te ‘onderkennen en beletten.’126 Een tweede gewapende motorvlet en een vlot lagen in de Maas ter hoogte van de fabriek de ENCI aan de westelijke oever tegenover Heugem. Het vlot diende om terugtrekkende manschappen van de wachten op de oostelijke oever over te zetten. De vlet moest daar bescherming bij bieden en tevens een vijandelijke overgang ‘onderkennen en beletten.’127 Boven de sluis van Klein Ternaaien lagen in het Albertkanaal drie ongewa-pende motorvletten die terugtrekkende manschappen uit Maastricht verder moesten vervoeren. Boven de sluis: immers zou deze onklaar raken, dan ‘hadden wij altijd nog drie vletten waarmee we verder konden trekken.’128

Vier gewapende motorvletten voeren patrouille tussen de sluis in het

Julianakanaal en de ENCI en hadden als taak: ‘Overzetten eigen troepen en het onderkennen en beletten van vijandelijke overgangen.’129

Vanwege de neutraliteit die de Nederlandse regering angstvallig in acht nam, mochten de verdedigingstroepen niet alleen front oost worden

opgesteld. Om die redenen waren westelijk rondom Maastricht opstellingen die deels front maakten naar de Belgische grens; ze bevonden zich tussen de Cannerweg en de Tongerseweg, tussen deze weg en de Bilserbaan en bij de bruggen over de Zuid Willemsvaart ten noorden van Maastricht. Een klein aantal reservetroepen werd in de Tapijnkazerne achter de hand gehouden. Voor contact met de OLZ beschikte de TBZL over telex-, telegrafische en telefonische verbindingen, tevens over een vast militair radiostation en, vanaf 8 mei 1940, over een tiental postduiven. Hij had telefonische verbindingen met de diverse commandanten in zijn gebied. Deze verbindingen liepen voor het grootste deel via het P.T.T.-net. Een zwak punt hiervan was echter dat verschillende telefoonlijnen over de bruggen liepen, met als gevolg dat na de vernieling daarvan de telefoonverbinding verbroken was.130

Hiermee zijn de gevechtsgroepen in en om Maastricht beschreven. Weer-stand bieden en voorkomen dat de bruggen onbeschadigd in de handen van de vijand zouden vallen, waren hun opdrachten. De laatste was

uitvoerbaar. Maar van weerstand bieden - n'importe tegen welke krijgsmacht - kon, reëel gezien, geen sprake zijn. Wat Maastricht betreft kan men spreken van een ‘symbolische verdediging.’131

Op 9 mei werd om 23.15 uur door de OLZ het bevel gegeven: ‘Volledige graad van strijdvaardigheid’ van 10 mei 3.00 uur af. Dit betekende dat ook in Maastricht de troepen in de vroege ochtend van 10 mei in staat van

paraatheid waren, zoals al onmiddellijk zou blijken bij de eerste speciale actie die de vijand ging uitvoeren: de poging om de Wilhelminabrug

3 HET VERLOOP VAN DE GEVECHTSHANDELINGEN IN EN OM MAASTRICHT