• No results found

2 HET PROVINCIEBESTUUR VAN LUIK

2.1.3. Georges Petit

Na het ontslag van Doyen was de vraag wie hem zou opvolgen. Binnen Rex had zich inmiddels een hele ontwikkeling voorgedaan met betrekking tot het in handen krijgen van bestuursposten. Behalve dat in 1940 de partij op sterven na dood was, speelde er een tweede nadelige factor voor de partij. In de Waalse geïndustrialiseerde regio’s – dus ook in het Luikse

industriebekken – telden de socialistische en communistische partij veel

aanhangers. Rex was daar zwak vertegenwoordigd. Economische exploitatie van de Belgische industrie was de voornaamste opdracht aan de

Militärverwaltung. In die gebieden waren orde en rust dus van essentieel belang.506 Vossen vond daarom bij het bestuur een gewillig oor als hij in dergelijke regio’s geen kandidaten uit de gelederen van Rex naar voren schoof. Dat kwam de handhaving van de openbare orde in die gebieden ten goede. Toen echter in de loop van 1941 binnen Rex de reorganisatie die in 1940 had plaatsgevonden om de partij weer nieuw leven in te blazen, haar vruchten begon af te werpen en de partij over een aantal ‘chefs de section’, afdelingsleiders, beschikte, kon zij aan een machtsgreep op lokaal niveau gaan denken. Op 13 maart 1941 gaf de partijleiding het bevel om voor alle door de zes dagen eerder afgekondigde leeftijdsverordening vrijgekomen ambten kandidaat-burgemeesters voor te stellen.

In augustus 1941 was de leider van Rex, Léon Degrelle, met het Waals Legioen naar het Oostfront vertrokken. Binnen de partij kwam toen de zeer sterk ideologisch-rexistisch bevlogen journalist José Streel naar voren. Hij wilde de partij voor bevolking en bezetter profileren als ‘valabele bekwame

bestuurspartij.’507 Hij wilde het vertrek van Degrelle gebruiken om de bestuurlijke machtsgreep van Rex in Wallonië te stimuleren. De

Militärverwaltung was van zins, gezien de veranderingen binnen de partij en de positie van Streel daarin, langzaam steun te gaan geven aan de politieke aspiraties van Rex.

Al ruimschoots voor het vertrek van Doyen, die immers al twee keer ontslag had gevraagd, was een strijd om diens opvolging losgebarsten. Meteen na zijn benoeming had Romsée zijn kabinet in een Waalse en een Vlaamse afdeling gesplitst. De Waalse kabinetschef, Ernest Delvaux, was voor Rex een belangrijke figuur in de provincie Luik. Degrelle wilde, en dat had hij Romsée duidelijk laten weten, zo snel mogelijk ‘alle Waalse provincies onder het bestuur van een Rex-gouverneur krijgen.’508 Het kwam tot een rechtstreeks

conflict tussen de partij en Delvaux bij de benoeming van een opvolger van Doyen. Delvaux had de ontslagaanvrage van Doyen niet aan zijn partij doorgegeven en zelf al, zonder overleg, mogelijke kandidaten naar voren geschoven.509 Streel echter stelde Georges Petit510 voor. Deze werd

uiteindelijk met terugwerkende kracht per 1 april 1942 benoemd.511

Petit benoemde waar hij kon, in eendrachtige samenwerking met Delvaux en Romsée, rexistische burgemeesters. Vergeleken met het VNV in

Vlaanderen had Rex in Wallonië een achterstand in te lopen, maar de partij slaagde daar niet volledig in. Eind 1943 was slechts één op de acht

Franstalige gemeenten in handen van een Rex-burgemeester,512 in

Vlaanderen was dat bijna één op twee.513 Petit droeg aan het inlopen van de achterstand duidelijk zijn steentje bij. Na diens benoeming verliep de machtsgreep van Rex in de provincie Luik aanzienlijk vlotter.

Op 1 september 1944 zat Petit de laatste vergadering van de Bestendige Deputatie tijdens de bezetting voor. De rexistisch Bestendig Afgevaardigden waren er al niet meer bij… Een week later, 7 en 8 september, vond de

bevrijding van Luik plaats. Petit had enkele dagen eerder zijn post verlaten. Na de oorlog werd tegen hem een juridische procedure aangespannen. Hij werd aangeklaagd naar aanleiding van zijn benoemingspolitiek van burgemeesters en zijn actieve politieke bemoeienissen betreffende de vorming van Groot-Luik. Hij werd tot vijf jaar gevangenisstraf veroordeeld.514

2.2. De Députation permanente (Bestendige Deputatie)515

Bij de verkiezingen voor de Conseil provincial (provincieraad)516 van 1936 vond er een verschuiving naar het Rexisme plaats. Vanuit het niets kwamen de rexisten op negentien zetels.517 En het Heimattreue Front, de partij uit de Oostkantons van België die deze streken liever weer ingevoegd zag in het Duitse Rijk, bemachtigde drie zetels.518

Er werd een Bestendige Deputatie – te vergelijken met de Gedeputeerde Staten in Nederland - van het type Front populaire gevormd: een coalitie van twee communisten en vier socialisten (bijlage 6).

Op de dag van de inval – de eerste Duitse militairen kwamen pas twee dagen later in Luik – vergaderde de Bestendige Deputatie van de provincie Luik onder voorzitterschap van Leclercq, die als oudste van het college waarnemend voorzitter was. Mathieu was daar niet bij aanwezig. Hij had op dat moment andere verplichtingen in verband met de

vluchtelingenproblematiek. Zoals vermeld ontving Mathieu de volgende dag de ministers Marcel-Henri Jaspar van Volksgezondheid en Antoine Delfosse van Verkeer. Beiden wilden zich op de hoogte stellen van de problematiek die door de vele vluchtelingen uit Oost-België was ontstaan. Daarnaast kwam ook de verplaatsing van de zetel van het provinciaal bestuur ter sprake. Nog diezelfde middag begonnen de Bestendig Afgevaardigden, leden van de Provincieraad en enkele hoge provinciale ambtenaren aan een reis in westelijke richting, die eerst in Waremme en in de late namiddag in Tienen eindigde. Zij besloten echter om nog tijdens de nacht naar Brussel door te

gaan en zich daar voorlopig te vestigen. Zij kwamen daar op de 12e, Eerste Pinksterdag, aan.

De dag daarna maakte een Luikse delegatie haar opwachting bij de secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken, Jean Vossen. En op dinsdag de 14e voerde ze nog een bespreking met Mathieu. Hij deelde hun mede dat hij met ingang van 11 mei zijn functie had neergelegd en gaf als zijn mening te kennen dat Leclercq voortaan als voorzitter van de Bestendige Deputatie moest fungeren.

Tijdens de volgende weken zou de communistische Bestendig

Afgevaardigde Grognard zich nadrukkelijk manifesteren. Omdat in de loop van de maand mei de vier socialistische Bestendig Afgevaardigden van de provincie Luik naar het uiterste westen van België en vervolgens naar Frankrijk uitweken, talmde Grognard niet de Bestendige Deputatie aan te vullen. Zo ontstond er een ander, deels niet gekozen college. Grognard en Thonet bleven zitten. Het college werd met vier leden uit de Provincieraad aangevuld: één katholiek, één liberaal en twee socialisten (bijlage 7). En Grognard was ook namens de provincie bij een vergadering die Vossen eind mei met vertegenwoordigers van provincies en gemeenten belegde.

In de loop van de maand juli deden zich binnen de Bestendige Deputatie nieuwe wijzigingen voor. De twee communistische Bestendig Afgevaardigden mochten op last van de Militärverwaltung met ingang van 13 juli hun functie niet meer uitoefenen.519 In hun plaats kwamen vier dagen later twee

socialistische, regulier gekozen, Bestendig Afgevaardigden terug (bijlage 8). Deze situatie duurde tot december 1941. Op grond van de

leeftijdsverordening moesten twee Bestendig Afgevaardigden (Lhomme en Moreau) in die maand hun ontslag indienen. Pas na ruim een half jaar, juli 1942, vulde Romsée op voordracht van de inmiddels in functie zijnde

rexistische gouverneur Petit beide vacatures in door de benoeming van twee overtuigde rexisten: Gaston Chavannes en André Richir (bijlage 9). In april 1943 moest de socialist Wentinck eveneens op grond van zijn leeftijd ontslag nemen. Ook hij werd door een rexist opgevolgd: Alfred Lisein. Door de komst van deze laatste bestond er vanaf dat ogenblik een rexistische meerderheid binnen de Bestendige Deputatie van de provincie Luik. De verhouding

rexisten niet-rexisten was nu immers vier tegen drie (bijlage 10). 2.3. De provincieraad

Wat de provincieraad van Luik betreft kunnen we kort zijn. De leden kwamen nog op 15 februari 1940 in vergadering bijeen. Op dat moment wisten zij niet dat dit hun laatste bijeenkomst vóór de bevrijding van Luik in september 1944 zou zijn. In een circulaire van 27 september 1940 – sinds 15 februari had er geen vergadering meer plaatsgevonden – deelde de

secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid mee dat op last van het Duitse bezettingsbestuur de werkzaamheden van de

provincieraden met onmiddellijke ingang tot nader order werden

een realiteit die al door de vestiging van de Militärverwaltung was gecreëerd: de politieke uitschakeling van de democratische organen. Het parlement was al eerder buiten werking gesteld. Nu waren het de provincieraden; de gemeenteraden zouden nog volgen (april 1941). Ook al bleven de

Bestendige Deputaties bestaan, politieke invloed hadden ze feitelijk niet. Wel konden ze nuttig zijn om bestuurlijke sabotageacties te voorkomen. Maar dan moesten de Nieuwe Orde partijen in de Bestendige Deputaties infiltreren. Dat proces verliep echter niet zo snel.

Ronsée nam 30 juni 1941, dus negen maanden na de opheffing van de provincieraden die uit hun midden de leden van de Bestendige Deputaties kozen, een besluit waardoor de secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid voortaan de leden van de Bestendige Deputaties zou kunnen benoemen en ontslaan. De benoeming van de rexist Petit tot gouverneur van de provincie Luik maakte het in combinatie met de benoemingenbevoegdheid van Romsée – Petit hoefde maar rexistische kandidaten aan hem voor te dragen – mogelijk dat er eindelijk schot kwam in de uitbreiding van de invloedssfeer van Rex binnen de Députation

permanente van Luik. Maar toen was het al april 1943. Invloed op de politiek van de Militärverwaltung had ze niet.

3 HET STADSBESTUUR VAN LUIK