• No results found

3.1. Luik Van 10 tot 12 mei 1940

Op10 mei 1940 schrokken veel inwoners van Luik vroeg wakker. Rond vijf uur vlogen circa 25 Duitse vliegtuigen op lage hoogte over de stad. Ze wierpen geen bommen af. De meeste inwoners wisten toen nog niet dat de Duitsers België hadden aangevallen. Ze dachten eerder aan een luchtaanval op Engeland. Maar om twintig voor twee in de nacht was de politiepost in het stadhuis al gewaarschuwd. De burgemeester, Joseph Bologne, had zich meteen daarheen begeven; hij had er met twee van de zes wethouders, de gemeenteontvanger en de hoofdcommissaris van politie een crisisberaad belegd. Enkele uren later liet hij op diverse plaatsen in de stad een

proclamatie aanplakken waarin hij liet weten dat ‘notre ennemi déloyal de 1914’214 het land was binnengevallen en de bevolking opriep tot rust en vertrouwen. De situatie was echter voor de inwoners zeer onduidelijk. In de loop van de ochtend kwamen veel vluchtelingen uit Oost-België in de stad aan. Sommigen waren zo uitgeput dat ze zich in de straten neervlijden om uit te rusten. Anderen hadden vee bij zich, dat losliep en dat de politie naar de weiden van het hoger gelegen stadsdeel Cointe dreef. Spoedig staken de meest wilde geruchten de kop op. Inmiddels namen ook veel Luikenaren de vlucht en trokken in westelijke richting. De hele dag viel er echter in de stad geen Duitse soldaat te bespeuren. De bewoners wisten uiteraard niet dat, volgens het Duitse aanvalsplan, de Duitse troepen om de VPL heen zouden gaan. Zo ging de 10e mei in de stad voorbij.

Aan Duitse zijde hadden zich de militaire operaties ten noorden van Luik niet volgens plan voltrokken, zoals reeds vermeld. De 4e Pantserdivisie stond nog aan de oostkant van de Maas bij Maastricht. De afsluiting van de VPL aan de noordkant was nog niet gerealiseerd. Alleen het fort Eben-Emael was tot zwijgen gebracht. Aan de zuidzijde was de fortengordel rond Luik evenmin afgesloten. Daar was het Duitse Vierde Leger niet verder gevorderd dan tot een dertigtal kilometer ten zuidoosten van de stad.215

De bevelhebber van het Belgische Derde Legerkorps had als opdracht de Albertkanaal-Maasstelling niet tot het uiterste te verdedigen en zich terug te trekken op de K.W.-linie. Als gevolg van de bres aan de noordzijde van de VPL (namelijk de uitschakeling van het fort Eben-Emael en de vorming van bruggenhoofden bij de bruggen van Veldwezelt en Vroenhoven) én van de Duitse opmars aan de zuidoostelijke kant, besloot hij rond zeven uur ’s avonds de VPL aan de oostzijde van de Maas onmiddellijk op te geven.216 Hij

verplaatste de 3e Infanteriedivisie naar de westelijke Maasoever en gaf de 2e Infanteriedivisie opdracht zich op de K.W.-linie terug te trekken. In de nacht van 10 op 11 mei kregen deze troepenverplaatsingen hun beslag. Dat verliep niet zonder problemen, met name bij de 2e Infanteriedivisie. Het zwaar

materieel werd per spoor vervoerd. Maar de spoorwegen hadden te lijden van Duitse luchtaanvallen. De divisie verloor twee derde van haar zware wapens en andere uitrusting, nadat de treinen in Ans, Landen en Tienen door

Duitse Stuka’s217 waren gebombardeerd.218 De dag daarna bereikte de 2e Infanteriedivisie haar bestemming en nam tezelfdertijd de 3e haar posities op de westelijke Maasoever in.

Op 11 mei zagen de Luikenaren nog steeds geen Duitse soldaten in hun stad verschijnen. Wel zagen zij dat troepen uit de Vooruitgeschoven Stelling door de stad naar de westelijke oever trokken. Zij juichten hen luid toe. Kort na elf uur vloog een brug over de Maas in de lucht. Het was de eerste van de zes Maasovergangen in die stad.219 Om half een ’s middags waren ze alle zes opgeblazen. Verkeer was verboden. De stad kreeg een vreemd aanzien. De stroom vluchtelingen, zowel naar de stad toe als de stad uit, bleef

aanhouden.

Tegen de avond kwamen bij het Hoofdkwartier van het Derde Legerkorps op de Citadelle tegenstrijdige berichten binnen, die tot verwarring en het ontstaan van de meest wilde geruchten aanleiding gaven. Sommige commandanten van legeronderdelen kwamen persoonlijk naar het

Hoofdkwartier om allerlei onheilstijdingen over te brengen. Zoals: ‘Vijandelijke tanks bevinden zich in de omgeving van Awans’,220 waar in geen velden of wegen een tank te bekennen was. De bevelhebber van een

artillerieregiment liet zijn commandopost, die één kilometer van het Hoofdkwartier lag, zo overhaast in de steek dat hij er niet aan dacht de centrale van zijn veldtelefoonnet onklaar te maken. Kortom tussen zes en acht uur ’s avonds ontstond een paniekerige situatie. Bij de bevolking was dat niet anders. Vanaf de hooggelegen Citadelle en de daaromheen liggende woonwijken kwam een grote stroom vluchtende burgers en militairen. De straten en verkeersaders naar het centrum raakten overvol.

’s Middags rond vier uur had het Algemeen Hoofdkwartier van de Belgische strijdkrachten aan De Krahe opdracht gegeven al zijn troepen terug te trekken naar het westen richting K.W.-linie, nadat de duisternis zou zijn ingetreden. Dat betrof met name de 3e Infanteriedivisie. De Krahe had het bevel doorgegeven. Hijzelf en zijn staf verlieten hun Hoofdkwartier omstreeks half negen ’s avonds.221

Diezelfde dag noteerde de opperbevelhebber van Heersgruppe B, Fedor von Bock, in zijn oorlogsdagboek: ‘Ich habe den Eindruck, daß der Gegner den aüsseren Fortgürdel von Lüttich nicht hartnäckig verteitigt.’222 Hij was duidelijk niet op de hoogte van het Belgische verdedigingsplan, maar zijn inschatting was wel juist. Die avond was de VPL aan de noord- en westzijde afgesloten door onder meer de Duitse 4ePantserdivisie, die al voorbij

Tongeren en op weg naar Waremme was; zij had een positie circa tien kilometer ten noordwesten van Luik ingenomen. Tevens bevonden zich elementen van de Duitse 269e Infanteriedivisie eveneens ten noordwesten van Luik.223 Aan de zuidoostelijke zijde bevonden onderdelen van de 251e Infanteriedivisie zich op vijftien kilometer afstand van het centrum van Luik.

3.2. De Duitse 296e Infanteriedivisie

De divisie had, zoals reeds gezegd, tot taak de forten uit te schakelen en de stad in te nemen. Op 11 mei was ze op weg naar Luik. Ze had zich een dag eerder, de dag van de inval, een weg gebaand door het zuidelijk deel van Zuid-Limburg. Komend vanaf Vaals had ze bij Lemiers de hoofdweg naar Maastricht, die immers aan de 4e Pantserdivisie was voorbehouden, verlaten om via allerlei smalle en heuvelachtige wegen uiteindelijk Eijsden aan de Maas te bereiken.224 De gemotoriseerde voorhoede kwam daar al om acht uur ’s ochtends aan. Het gros van de divisie, de infanterieregimenten, kwam er omstreeks het middaguur aan. Rond half tien waren genietroepen al begonnen met pogingen om een schipbug over de Maas aan te leggen. Andere zetten met bootjes twee compagnieën infanterie over. Zij kwamen op de andere Maasoever in het dorpje Groot-Ternaaien, trokken

daardoorheen en arriveerden toen bij het Albertkanaal waar ze op dat moment niet verder konden, omdat de brug er in de vroege ochtend was opgeblazen. Om kwart voor elf begonnen zware beschietingen door de kanonnen van het fort Pontisse. Hierdoor werden het oversteken met bootjes over de Maas, de aanleg van de schipbrug en de oversteek van het

Albertkanaal ernstig gehinderd. De poging om het kanaal over te steken werd tot de volgende dag uitgesteld.

Reeds om half vier in de ochtend van 11 mei probeerden infanteristen en genisten bij Groot-Ternaaien het kanaal over te gaan. Deze aanval werd afgeslagen. Om negen uur probeerden de aanvallers opnieuw. Maar ook deze poging liep op een mislukking uit. Op dat ogenblik bevonden de Duitse troepen aan de Maas en het kanaal zich in een netelige positie: veel

schipbrugmateriaal en rubberbootjes werden door de aanhoudende

beschietingen vernield. Het nam veel tijd in beslag om nieuw materieel aan te voeren. Pas tegen half acht ’s avonds slaagde de genie erin twee

bataljons infanterie en een pantserverkenningseenheid over het kanaal te zetten.

Als gevolg van de beperkte en tijdrovende mogelijkheden om bij Eijsden over de Maas te komen, besloot de divisiecommandant, generaal Hell, dat een gemotoriseerde eenheid via een van de twee Duitse schipbruggen in Maastricht naar de westzijde van Maas en Albertkanaal zou rijden. Deze colonne bestond onder meer uit de staf van de divisie en een groep tanks met antitankgeschut onder bevel van Major Budde. De groep Budde

vervoerde bovendien 300 à 350 infanteristen. Budde kreeg als opdracht zich naar twee oude forten van 1914-1918, die nu uiteraard niet meer in gebruik waren, te begeven. Het waren de forten van Loncin en Lantin, enkele

kilometers ten noordwesten en westen van Luik. Rond vier uur in de ochtend van 12 mei vertrok de colonne vanuit Eijsden naar Maastricht, een afstand van ongeveer tien kilometer. Daar heersten een enorme drukte en

verkeerschaos. Het gevolg was dat de colonne uit elkaar viel en er slechts twee onderdelen samen bleven: de staf en de groep Budde met zijn

infanteristen. Hij stak de Maas over in Maastricht en bereikte na enkele uren Luik. Daar begaf hij zich allereerst naar de Citadelle.

Inmiddels waren twee Duitse verkenners reeds doorgereden naar het centrum van Luik. Zij werden daar voor Nederlanders aangezien en daarom viel hen een hartelijke begroeting van de inwoners ten deel. De oorzaak van dit abusieve enthousiasme was dat de voorste Duitse legervoertuigen van een colonne oranje lappen op hun motorkap hadden. Hiermee hadden andere Duitse troepen in Nederland verwarring gezaaid. De reden voor deze uitrusting was dat de Duitse luchtmacht op die manier de eigen troepen kon herkennen.225 Na de capitulatie van Nederland werden deze lappen

vervangen door Duitse hakenkruisvlaggen. Achter deze twee verkenners kwam er een grotere eenheid naar het stadscentrum, die aan Budde meldde dat de stad ´feindfrei´226 was. Budde, die inmiddels hakenkruisvlaggen op de Citadelle had laten hijsen, reed naar de Place Saint Lambert in het hartje van Luik. Het was toen ongeveer vijf uur ’s middags.

3.3. De overgave van de stad

Deze gebeurtenissen waren volkomen tegenovergesteld aan het officiële communiqué dat het college van Burgemeester en Wethouders van Luik enkele uren eerder in de stad had laten aanplakken:

‘De burgemeester aan zijn medeburgers: onjuiste berichten zijn onder de

bevolking verspreid. Ze hebben een ongerechtvaardigde paniek teweeggebracht. Het gemeentebestuur – Burgemeester en Wethouders voorop – is zich bewust van zijn plicht en houdt zich intensief bezig met de belangen van het volk. Bovendien zijn de laatste berichten, die de functionerende draadloze telegrafietoestellen hebben ontvangen, bemoedigend. De vijand schijnt in de omgeving van zijn uitvalbases te worden tegengehouden. Het Belgische leger en onze dappere Franse en Engelse bondgenoten doen hun plicht in de omgeving van de stad. Orde en rust zijn noodzakelijk. Het is wenselijk dat de Luikenaren hun normale werkzaamheden hervatten, zelfs tijdens deze feestdagen. Met name bakkers en andere leveranciers van levensmiddelen worden verzocht hun winkels open te houden. Moed en vertrouwen.’227

Dit bulletin was dus wel heel erg bezijden de werkelijkheid. Er blijkt tevens uit dat de burgerlijke autoriteiten slecht waren geïnformeerd.

Na hun aankomst op de Place Saint Lambert omsingelden Duitse soldaten het nabijgelegen stadhuis. Ze legden op de hoeken van de aangrenzende straten zandzakken neer waarachter ze dekking zochten. Ze hielden hun wapens op het gebouw gericht toen, namens Budde, Leutnant Freiherr Von Forstner er naar binnen ging. In de burgemeesterskamer waren op dat ogenblik in vergadering bijeen: burgemeester Joseph Bologne, één van de zes wethouders, de gemeentesecretaris en de hoofdcommissaris van politie. Zij ontvingen Von Forstner zeer ijzig. Niemand stond op om hem te begroeten. Zij beschouwden hem als een indringer, een ongewenste gast, een ‘intrus’.228 Von Forstner deed zijn best om uit te leggen dat de Duitse troepen naar België waren gekomen om te verhinderen dat Engelsen en Fransen het land

zouden binnenvallen. Hij ging eraan voorbij dat die er al als bondgenoten en niet als agressors waren. De Duitsers wilden de bevolking tegen deze

eventuele indringers beschermen. Dat maakte de sfeer nog ijziger.

Vervolgens zette Von Forstner uiteen dat de bewoners de Duitse troepen niet moesten dwingen strenge maatregelen te nemen. Hij vroeg de medewerking van de stedelijke gezagsdragers, waarop Bologne antwoordde: ‘Ik wil u wel helpen op voorwaarde dat wat u me zult vragen niet in strijd is met mijn nationale gevoelens.’229 Hierop reageerde Von Forstner in het Frans met: ‘Naturellement.’ En liet vervolgens een luid ‘Heil Hitler’ horen.230

De gemeentesecretaris stelde een protocol op van de overgave van de stad. Alle aanwezigen ondertekenden het.231 Daarna maakte Budde zijn opwachting bij Bologne. De stad was officieel bezet.

De bezettingstroepen kwamen de 12e ’s middags op de Place Saint Lambert aan, maar verlieten deze rond kwart voor zeven om de verdere avond en nacht door te brengen in een kazerne op de Citadelle. Wel bezette rond half tien een Duitse officier, Leutnant Harder, met een kleine groep soldaten het stadhuis en bracht hij daar de nacht door. De volgende dag verlieten deze groep en Budde met zijn manschappen de stad. Zij gingen zich met de forten bezig houden.

Die waren nog allemaal in actie (behalve fort Eben-Emael). We hebben gezien hoe bij voorbeeld het kanonvuur van het fort van Pontisse het

oversteken van de Maas bij Eijsden bemoeilijkte. De eerste forten gaven zich over op 16 mei, het laatste op 29 mei, nota bene, één dag na de capitulatie van de Belgische strijdkrachten.232 Hieruit blijkt dat er van het “Blitz”-karakter van de Duitse aanval weinig zou zijn terechtgekomen, indien de Duitse

troepen eerst de forten zouden hebben willen uitschakelen. Het besluit om dit later te doen en om de stad Luik heen te trekken heeft in ieder geval de snelheid in de aanval gehouden. Vanzelfsprekend was het een gelukkige omstandigheid voor de agressor dat de Belgische strijdkrachten Luik niet verdedigden maar op 11 mei stad en omgeving verlieten. Het besluit van het Belgisch opperbevel om de verdedigingstroepen op de KW-linie terug te trekken hief het nadeel van het oponthoud dat de Duitse pantserdivisies in Maastrichtg hadden ondervonden, op. Waren de Belgische troepen uit Luik niet verplaatst, dan zou de hoofdaanval toch zijn snelheid behouden

hebben: de acties van de diverse pantserdivisies zouden gewoon doorgang hebben gevonden. Zij zorgden voor de aanvalssnelheid.

Voor de bewoners van de stad was het gunstig dat de Belgische troepen de VPL verlieten. Was dat niet het geval geweest, dan zouden er ongetwijfeld vanwege de gevechten in en bij de stad veel meer burgerslachtoffers

gevallen zijn. De beslissing om de stad te verlaten én de strijd op afstand om de forten uit te schakelen zijn er de oorzaak van dat de stad en haar

bevolking in mei 1940 betrekkelijk weinig geleden hebben.233 Uiteraard hadden de opstellers van het Belgische verdedigingsplan dit niet voorzien.

4 DE EERSTE WEKEN NA DE INVAL: BEZETTER EN BEVOLKING

4.1. De herinneringen aan augustus 1914

De inval van de Duitse troepen maakte herinneringen los aan een vorige Duitse invasie, ruim een kwart eeuw eerder en dus voor grote delen van de Luikse bevolking een levende herinnering. In augustus 1914 was over België de ‘Furor Teutonicus’ geraasd.234 In de steden en dorpen waar de invallers tegenstand ondervonden, namen zij op radicale en soms blinde wijze wraak. Burgers werden gegijzeld en geëxecuteerd. En de bevolking van de eerste grote stad die daar het slachtoffer van werd, was die van Luik.

De stad werd in die tijd beschouwd als waarschijnlijk het zwaarste

gepantserde fort van Europa. Vijfentwintig jaar eerder had Leopold II, tegen veel politieke scepsis in, een reeks van vestingwerken rondom de stad laten aanleggen: twaalf ondergrondse forten die een cirkel vormden op zeven kilometer van de stad. Ze dienden invallende legers het oversteken van de Maas te beletten en het wegenknooppunt te beschermen. Om strategische redenen wilde de Duitse legerleiding de stad zo spoedig mogelijk innemen. Duitse troepen naderden de stad in de namiddag van 5 augustus. Ze stelden zich in een driekwartcirkel van het noorden tot het zuidwesten op, niet ver van de in het landschap verzonken forten. Om tien uur ’s avonds barstte de aanval los. De Duitse officieren hadden zich weinig van de defensieve kracht van de forten voorgesteld. Daarin waren ze echter te optimistisch geweest. Van de zes brigades die de aanval hadden ingezet, bleek de volgende ochtend er slechts één door de fortengordel te zijn gebroken. Uit wraak besloot de Duitse legerleiding de stad door een Zeppelin te laten

bombarderen. Het was het eerste stedelijke luchtbombardement in de geschiedenis.235 Het was voor de invallers een bittere tegenslag. Het leek erop alsof de Duitse aanval was afgeslagen. Maar de Belgische

bevelvoerende commandant, die de Duitse overmacht juist inschatte, gaf nog diezelfde dag het bevel aan zijn leger zich terug te trekken. Hij gaf de stad prijs en de volgende dag, 7 augustus, viel Luik in Duitse handen. Wel bleven de forten nog tot 16 augustus in werking.

Onmiddellijk lieten de Duitse bevelhebbers zien hoe zij op militaire

tegenstand reageerden. In de stad werden de burgemeester en de bisschop gegijzeld. Enkele honderden Luikenaren werden naar Duitsland

gedeporteerd. In het overige deel van België en in het buitenland groeide het verzet dat de stad had geboden – al was het in feite maar twee dagen – uit tot een mythisch wapenfeit. Men jubelde. Het kleine Belgische leger had de Pruisische Goliath in zijn opmars gestuit, zo reageerden de burgers. Maar ook de geallieerde bondgenoten prezen de militaire heldenmoed van de Belgische troepen. In Engeland bracht het parlement hulde. De Franse regering verleende de stad Luik het Grootkruis van het Legioen van Eer. Een Elzasser parlementariër wees op het immense morele belang van de

weerstand van Luik, die hij de roemrijkste stad in de geschiedenis op dat moment noemde.236

Op 9 augustus arriveerde een verzoeningsvoorstel uit Berlijn dat de

Belgische regering vroeg om – nu het Belgische leger zijn moed had bewezen – zich alsnog bij de Duitse overmacht neer te leggen. Verontwaardigd wees de regering dit voorstel af. Duitsland had België’s neutraliteit immers

geschonden. Het Duitse opperbevel vergaf de Belgische regering de

weigering niet en ging zich nog meer op de bevolking wreken. Zo leidde het verzet van Luik, en met name dat van de forten, tot gewelddadige

represaillemaatregelen tegen de plattelandsbevolking van de streek. In de dorpen die onder de rook van de forten lagen, hielden de Duitse troepen op een gruwelijke manier huis. Zij brachten bij voorbeeld in een klein dorp, dat bij een van de forten lag, in vier dagen tijd meer dan honderd mensen om. Zij staken boerderijen in brand. Op de heuvels in Nederlands Zuid-Limburg dromden in die augustusdagen vele mensen samen om naar de brandende dorpen in de Maasvallei te kijken waar ‘het Duitse leger zich […]

voortbewoog “als een gifslang door een moestuin”, zoals de Maastrichtse