• No results found

Nationaal, gewestelijk en regionaal niveau

Schets 2. Mogelijke ontwikkelingen bij het voorgestelde minimaal natuurontwikkelingsscenario 22

II.3 G EBIEDSGERICHT NATUUR (- EN MILIEU ) BELEID

II.3.2 Nationaal, gewestelijk en regionaal niveau

II.3.2.1 Decreet Ruimtelijke Planning

Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) kreeg een wettelijke basis in het Decreet van 24/07/1996 houdende de ruimtelijke planning, en vervolgens in het Decreet van 18/05/1999. Hierin zijn de bepalingen vervat m.b.t. de ruimtelijke structuurplannen en de daarmee corresponderende verordeningen op 3 niveaus: het Vlaams Gewest, provincies en gemeenten. Tevens bevat het een overgangsregeling m.b.t. de bestaande gemeentelijke structuurplannen.

Het RSV geeft het integratiekader aan waarbinnen de verschillende sectoren (stedelijk gebied, buitengebied, economische centra, verkeers- en vervoersinfrastructuur) zich ruimtelijk verder kunnen ontwikkelen. De ruimtelijke structuur van het buitengebied wordt bepaald door de natuurlijke structuur, de agrarische structuur, de nederzettingsstructuur en de infrastructuur.

De natuurlijke structuur dient volgens het RSV te worden afgebakend en ontwikkeld. Deze natuurlijke structuur wordt omschreven als een samenhangend geheel van rivier- en beekvalleien, natuurgebieden, boscomplexen en andere gebieden waar de voor natuur structuurbepalende elementen en processen tot uiting komen. Aanvullend hierop staat de ecologische infrastructuur gevormd door vlak-, lijn- en puntvormige elementen, door geïsoleerde natuur- en bosgebieden en door parkgebieden. Bijgevolg bestaat de natuurlijke structuur uit gebieden waar de natuurfunctie in verschillende gradaties aanwezig is (bv. als hoofd-, neven- of basisfunctie). Om deze structuur goed te laten functioneren moeten voldoende omvangrijke en samenhangende gebieden gerealiseerd worden, waarbij deze voldoende worden gebufferd tegen externe invloeden en met elkaar verbonden worden. Een prioriteitenkaart natuur en bos werd opgemaakt door het Instituut voor Natuurbehoud in nauwe samenwerking met het Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer en de betrokken administraties. Deze kaart geeft op een gedetailleerde en goed onderbouwde wijze een ruimtelijk gedifferentieerde visie weer voor natuur en bos in Vlaanderen. Dit document moet na afweging met de gewenste agrarische structuur (GAS) leiden tot een evenwichtige inrichting en beheer van het buitengebied via de afbakening van het Vlaams Ecologisch netwerk (VEN en IVON, zie paragraaf II.2.3.3.3). Het moet ook toelaten dat weloverwogen prioriteiten kunnen worden vastgelegd voor de uitbreiding van het areaal planologisch beschermd natuurgebied met 38.000 ha en het areaal bos met 10.000 ha. Op Vlaams niveau worden het VEN en de verwevingsgebieden binnen het IVON afgebakend.

Op provinciaal niveau worden in het Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan de natuurverbindingsgebieden als onderdeel van het IVON en de ecologische infrastructuur van bovenlokaal belang aangeduid (natuur- en bosgebieden die niet tot het IVON/VEN behoren). De gedetailleerde afbakening van deze gebieden vormt een onderdeel van de provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen.

In deze verbindingsgebieden stelt de provincie volgende doelstellingen voorop:

- natuurverbindingsgebieden zijn gericht op het versterken van de bestaande natuurwaarden met het oog op hun verbindingsfunctie;

- de natuurfunctie wordt bepaald door kleine landschapselementen en kleinere natuurgebieden als verbinding;

- de natuurfunctie dient verbeterd te worden door de ontwikkeling (naast herstel en behoud) van de kleine landschapselementen en kleinere natuurgebieden die de verbinding realiseren tussen grote eenheden natuur, grote eenheden natuur in ontwikkeling en natuurverwevingsgebieden (de uitbouw van een netwerk van KLE’s);

- de uitbreiding van bossen en het behoud van de open ruimte; - het garanderen van de basismilieukwaliteit.

Bij de aanduiding van de ecologische infrastructuur zullen deze gebieden worden geselecteerd die gemeentegrensoverschrijdend zijn of bovenlokale invloed uitoefenen. Dit laatste doet zich onder andere voor wanneer een bepaald type landschappelijk en natuurlijk element zeldzaam is of de mate waarin het zich op een bepaalde plaats ontwikkeld heeft, zeldzaam is. Andere voorbeelden zijn planmatig ontworpen landschappen die door hun aangelegde natuurlijke elementen sterk herkenbaar zijn en een structuurbepalende invloed uitoefenen, zoals ontginningspatronen of dijken en houtwallen. Het kan ook zijn dat het netwerk van natuurlijke en landschappelijke elementen op een bepaalde plaats een zo hoge ecologische kwaliteit heeft, dat een grote natuurlijke rijkdom in het gebied kan voorkomen. Typische voorbeelden hiervan zijn de kleinere onbevaarbare waterlopen van tweede categorie, spoorwegbeddingen, kanaalbermen, belangrijke waterpartijen,....

Volgens het RSV zijn de riviervalleien, waaronder de Durme, en het sterk vertakt netwerk van beekvalleien, structuurbepalend voor het buitengebied. Het ruimtelijk beleid van rivieren en beken moet worden ontwikkeld in relatie tot de omgevende valleien. Dit betekent dat er ruimtelijke voorwaarden worden gecreëerd die het integraal waterbeheer ondersteunen en die de relaties tussen de waterloop en de omgevende vallei versterken. Aanvullend hierop staat de ecologische infrastructuur gevormd door vlakke, lijn- en puntvormige elementen, door geïsoleerde natuur- en bosgebieden en door parkgebieden. Bijgevolg bestaat de natuurlijke structuur uit gebieden waar de natuurfunctie in verschillende gradaties aanwezig is. Om deze goed te laten functioneren moeten voldoende omvangrijke en samenhangende gebieden gerealiseerd worden, waarbij deze voldoende worden gebufferd tegen externe invloeden en met elkaar verbonden worden.

II.3.2.2 Decreet op Ruimtelijke Ordening

Het decreet van 18/05/1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening (B.S., 08/06/99) is in werking getreden op 1/05/2000. Het decreet zal geleidelijk aan de vroegere stedenbouwwet van 1962 die in Vlaanderen gecoördineerd werd bij decreet van 22/10/96 vervangen. Van zodra een bestuur haar structuurplan heeft kan ze conform dit structuurplan bestemmingswijzigingen realiseren m.b.v. ruimtelijke uitvoeringsplannen.

Het nieuwe decreet bevat een grondige hervorming van het plannenstelsel: er wordt op de drie bestuursniveaus (gewest, provincie en gemeente) gewerkt worden met zowel ruimtelijke structuurplannen als ruimtelijke uitvoeringsplannen. Qua rechtskracht zullen ze er ook niet veel van verschillen: ze bevatten bindende stedenbouwkundige voorschriften en vormen het juridisch bindend beoordelingskader voor het verlenen van bouw- en verkavelingsvergunningen.

Het Besluit van de Vlaamse regering tot bepaling van de vergunningsplichtige functiewijzigingen en van de werken, handelingen en wijzigingen waarvoor geen vergunning nodig is (14 april 2000), bepaalt dat volgende handelingen niet vergunningsplichtig zijn, voor zover ze niet in ruimtelijk kwetsbare gebieden uitgevoerd worden:

- het verharden of het vervangen van de bestaande verharding op de rijweg;

- waterbeheersingswerken die niet zonder gevaar of schade kunnen worden uitgesteld, zoals het doorbreken, verstevigen of herstellen van dijken.

Ruimtelijk kwetsbare gebieden zijn de groengebieden, natuurgebieden, natuurgebieden met wetenschappelijke waarde, natuurreservaten, natuurontwikkelingsgebieden, parkgebieden, bosgebieden, valleigebieden, brongebieden, agrarische gebieden met ecologische waarde of belang, agrarische gebieden met bijzondere waarde, grote éénheden natuur, grote

éénheden natuur in ontwikkeling en de ermee vergelijkbare gebieden, aangeduid op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen.

In het kader van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) worden de gewestplannen momenteel systematisch herzien met het oog op bijkomend af te bakenen 38.000 ha natuur- en reservaatgebied en 10.000 ha bosuitbreidingsgebied. Ze dienen zoveel als mogelijk vastgesteld te worden binnen het af te bakenen buitengebied.

Kaart 3 geeft de grondbestemmingen voor het Moervaartgebied volgens het huidige gewestplan weer.

Meer dan 80 % van het studiegebied krijgt volgens het huidige gewestplan een bestemming als agrarisch gebied of groengebied (Tabel 1). Hiervan krijgt 60,2 % (4.307,13 ha) van het studiegebied een bestemming als agrarisch gebied, zij het agrarische gebieden, landschappelijk waardevolle agrarische gebieden en valleigebieden (of agrarische gebieden met landschappelijke waarde). Zones bestemd als groengebied (natuurgebieden, natuurgebieden met wetenschappelijke waarde of natuurreservaten, bosgebieden, groengebieden en parkgebieden) maken 21,2 % (1.515,78 ha) van het studiegebied uit. Het grootste aaneengesloten groengebied bevindt zich tussen Wachtebeke, Moerbeke, Eksaarde en Stenenbrug, met uitlopers langsheen de Moervaart richting Wachtebeke, ten zuiden van de Zuidlede voorbij Stenenbrug richting Puienbrug en langsheen de Moervaart tussen het Kanaal van Stekene en de Fondatiegracht (Heernisse, Vettemeers). Verder liggen er nog enkele verspreidde gebieden ter hoogte van Eksaarde, Daknam en Lokeren. Recreatiegebieden nemen 4,3 % van de oppervlakte (308,13 ha) in beslag. Het betreft voornamelijk het Provinciaal Domein Puyenbroeck tussen Puienbrug en Stenenbrug ten noorden van de Zuidlede. De industriegebieden en bedrijventerreinen (+uitbreidingsreserve) beslaan 5,3 % (379 ha) en situeren zich voornamelijk ter hoogte van het kanaal Gent-Terneuzen. Woongebieden (+uitbreiding) vormen 3,7 % van de oppervlakte (262 ha) en komen vooral voor aan de rand van het studiegebied met woonkernen ter hoogte van Wachtebeke, Eksaarde en Lokeren.

Tabel 1. Overzicht van de verschillende bodembestemmingen met hun oppervlakte en procentuele aandeel van het studiegebied

Indeling volgens het gewestplan Oppervlakte (ha)

%

agrarische gebieden 336,9 5

landschappelijk waardevolle agrarische gebieden 3.350,0 47 valleigebieden (of 'agrarische gebieden met landschappelijke

waarde')

620,2 9

natuurgebieden 917,2 13

natuurgebieden met wetenschappelijke waarde of natuurreservaten

175,4 2

bosgebieden 379,0 5

groengebieden 4,0 <1

parkgebieden 40,2 <1

gebieden voor dagrecreatie 26,3 <1

gebieden voor verblijfsrecreatie 281,8 4

gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut 14,8 <1

industriegebieden 57,5 <1

regionaal bedrijventerrein met openbaar karakter 137,3 2 gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven 154,7 2 reservegebieden voor industriële uitbreiding (industrieel +

uitbreiding havenactiviteiten)

Indeling volgens het gewestplan Oppervlakte (ha)

%

ambachtelijke bedrijven en kmo's 1,8 <1

ontginningsgebieden 300,2 4

bestaande waterwegen 68,5 1

woongebieden 123,1 2

woongebieden met cultureel, historische en/of esthetische waarde 2,7 <1

woongebieden met landelijk karakter 125,7 2

woonpark 0,6 <1

woonuitbreidingsgebieden 10,0 <1

Totaal 7.155,6

II.3.2.3 Decreet op Natuurbehoud