• No results found

Schets 2. Mogelijke ontwikkelingen bij het voorgestelde minimaal natuurontwikkelingsscenario 22

III. 2.2.2.2.1 Historische kaarten

Ten tijde van Ferraris vormde de Moervaart en de Zuidlede, samen met het gebied rond het kanaal van Stekene een brede alluviale vlakte bestaande voornamelijk uit moerassige graslanden. Landbouwpercelen kwamen er enkel voor op drogere donken ten westen van Wachtebeke. Voorts werd het landschap gekenmerkt door kleinschalige landbouwpercelen omgeven door hagen, houtkanten of bomenrijen. Op sommige plaatsen had men een mozaïek van dergelijke percelen met moerassige graslanden en bospercelen (Tabel 46). Tabel 46. Bodemgebruik in de Moervaartvallei volgens de Ferrariskaarten (1770-1777)

Lokatie Valleigebied Oevers

Oostdonk, Mendonk

en omgeving Het gebied wordt gedomineerd door moerassig grasland. Deze meersen strekken zich vanaf de rivieren vaak tot ver in de omgeving uit (tot meer dan 0,5 km). Verderop in de vallei, tot voorbij de Stekense Vaart, nemen deze moerassige graslanden steeds meer ruimte in beslag (tot meerdere kilometers ten zuiden van de Moervaart. Het is opvallend dat zowel in Oostdonk als in Mendonk de akkers zich op de centrale “donk” bevinden. Er komen eveneens geïsoleerde bospercelen voor.

De Moervaart vloeit voort uit de Sassevaart. De stroomrichting gebeurt richting Lokeren. De Moervaart vertoont een zwakke meandering en heeft op het grondgebied van Gent geen versterkte oevers. De Zuidlede ontspringt uit de Moervaart tussen Oostdonk en Mendonk. De Zuidlede vertoont een zeer zwakke

meandering, is niet meer bedijkt en heeft aan beide oevers een

bomenrij. Gebied tussen Zuidlede en Moervaart, van de Kalvebrug tot de Terwestbrug

Dit gebied bestaat hoofdzakelijk uit enorme oppervlaktes moerassig grasland, met ten zuiden van de Zuidlede een complex van bossen, moerassige graslanden en

landbouwpercelen. Midden deze moerassige graslanden, ten zuiden van Moerbeke en Wachtebeke, komen twee eendenkooien voor. Ten noorden van de Moervaart is het gebied voornamelijk in landbouwgebuik en grenzen de landbouwpercelen soms tot aan de Moervaart.

De Moervaart is over een belangrijk deel van de loop rechtgetrokken, bedijkt aan zuidelijke kant en met aan weerskanten een bomenrij. De Zuidlede vertoont een lichte

meandering met een bedijking op de linkeroever tussen de Puienbrug en de Stenenbrug. Ten zuiden van wat het huidig domein Puyenbroeck voorstelt, zijn er sluizen op de Zuidlede.

Lokatie Valleigebied Oevers Gebied tussen Zuidlede en Moervaart, van de Terwestbrug tot de Dambrug

Dit is een groot, aaneengesloten gebied van moerassige graslanden met een rechtlijnig, gestructureerd slotenstelsel. Rondom Wulfsdonk vinden we een aantal bossen en enkele boomgaarden. Ten zuiden van de Zuidlede bestaat het gebied uit een mozaïek met voornamelijk grasland, bospercelen en

kleinschalige landbouwpercelen.

De Moervaart kent een zeer

rechtlijnig verloop met een ingedijkte zuidelijke oever.

De Zuidlede meandert matig.

Gebied tussen de Zuidlede en de Moervaart, van de Dambrug tot de samenvloeiing van de Zuidlede en Moervaart

Ten zuiden van de Fondatiegracht zien we aan de rivier een strook bos met een breedte van 200 à 300 m, maar meer naar het westen toe ook moerassige graslanden. Verder weg van de rivier vinden we de typische kleine omhaagde

landbouwpercelen, tot aan de lintbebouwing van Eksaarde. Ten noorden van de Fondatiegracht bevinden zich de boscomplexen van Heirnisse en Vettemeers in een voor de rest aaneengesloten, zeer groot gebied van moerassige graslanden. Dit gebied strekt zich uit tot aan de oevers van de Moervaart (tot 2 km) en wordt doorsneden door een uiterst rechtlijnig slotenpatroon.

De relatief brede meanders van de Fondatiegracht, tussen Moervaart en Zuidlede, staan niet in verbinding met de Moervaart. De Moervaart kent een rechtlijnig verloop en wordt meestal begeleid door bomenrijen. Vanaf de Coudenbormbrug is de Moervaart bedijkt aan zuidelijke kant.

Fondatie van Boudelo

en omgeving Dit oostelijke deel van de Moervaartdepressie wordt bijna volledig ingenomen door moerassige graslanden en aanwezigheid van het kanaal van Stekene met een vrij rechtlijnig slotenstelsel. Ten zuiden van deze moerassen komen op de

zandbodem, kleine omhaagde landbouwpercelen voor, met aan de rand lintbebouwingen tussen de woonkernen.

Ten noorden van de moerassen komen uitgebreide boscomplexen voor afgewisseld met kleinschalige landbouwpercelen.

Niet van toepassing

Meersen tot aan samenvloeiing met de Zuidlede

Langsheen de rivier zien we een langgerekte strook moerassige graslanden met een gemiddelde breedte van 200 à 300 m aan elke kant van de rivier, meestal

doorsneden door sloten en omrand met hagen of bomenrijen. Op de overgang tussen de moerassige graslanden met de

landbouwpercelen komen verspreid beboste percelen voor. Vooral ter hoogte van Eksaarde zijn de

graslanden aan noordwestelijke kant omzoomd met bos. De rest van de vallei is landbouwgebied met kleine

De Moervaart kent een zwak meanderend verloop.

Lokatie Valleigebied Oevers

percelen, afgebakend door middel van hagen. Ook de lintbebouwing valt op en de door bomenrijen begeleide wegen.

Daknamse Meersen Het gebied bestaat voor het

overgrote merendeel uit moerassige graslanden, doorsneden door een relatief dicht slotenstelsel, met aan de rand van het gebied een strook beboste percelen.

Ter hoogte van de Daknamse Meersen is de rivier sterk

meanderend. Voor de rest kent de Moervaart een zeer zwak

meanderend, bijna rechtlijnig verloop.

Buylaers - Verloren

Bos Het gebied heeft een mozaïeklandschap met overwegend moerassige graslanden langs de rivier en verderaf afgewisseld met landbouwgronden en beboste percelen. De percelen zijn omzoomd door hagen of, in mindere mate, bomenrijen. Er is een dicht slotenstelsel aanwezig.

Een meander ter hoogte van de huidige afdamming van de Durme in Lokeren, was ten tijde van Ferraris reeds afgesloten van de rivier. De sterk meanderende Durme ten noorden van Lokeren is ingedijkt.

De Vander Maelenkaarten geven voor het gebied tussen de Zuidlede en de Moervaart graslanden aan met verscheidene eendenkooien te Moerbeke en Wachtebeke. Deze brede grasvlakte strekt zich verder uit langsheen het kanaal van Stekene. Ten zuiden van de Fondatiegracht zijn de graslanden in de vallei veel beperkter in omvang. Grote boscomplexen worden onder andere gevormd door de bossen van de Heirnisse en de Fondatie op de linkeroever en het “Witten Bosch” en het Leen, op de rechteroever van de Moervaart (stroomde toen nog naar Lokeren toe). Ten zuiden van de Zuidlede komen bossen al dan niet versnipperd voor. Het gebied tussen de Zuidlede en de Olentgracht is zelfs volledig bebost. Ook komen er bospercelen voor op hoger gelegen, zandige bodems zoals bv. ter hoogte van de Daknamse Meersen. De landbouwgebieden komen voornamelijk voor buiten de vallei en in de Moervaartvallei ten westen van Wachtebeke. Hier werden grotere gebieden door landbouwactiviteiten aangesneden langs de rivier en op de donken.

Op de militaire kaarten tussen 1883 en 1950 is er een toename van de versnippering van het grasareaal duidelijk waarneembaar, in het bijzonder in de Moervaartvallei ten westen van Wachtebeke. Hetzelfde geldt voor het bosareaal ten zuiden van de Zuidlede. De versnippering van het grote boscomplex van de Heirnisse was reeds in 1888 een feit. Het Leen was reeds volledig ontbost. In 1883 was het kanaal Gent-Terneuzen uitgegraven, maar was de Moervaart nog in verbinding met een meander van de Sassevaart. In deze periode was ook de vallei ten zuiden en ten westen van Mendonk bijna volledig omgezet in akkerpercelen.

Ten tijde van de Ferraris waren de grote boscomplexen vnl. ten zuiden van de Zuidlede en tussen de Zuidlede, de Moervaart en het kanaal van Stekene gelegen. Vanaf 1850, maar vooral na 1930 werden steeds meer percelen in het meersengebied bebost (Kaart 40). Het ging hierbij voornamelijk om populieraanplantingen (De Keersmaeker et al. 2001).

In een studie van Librecht & Vandaele (2000) werden de habitatpotenties (biodiversiteit en ecologische waarden) onderzocht en werd een habitatindex berekend (Librecht & Vandaele 2000). Deze index houdt rekening met de sinuositeit van een waterloop, de bedijking en het grondgebruik langsheen de oevers. De historische sinuositeit werd bepaald aan de hand van een vergelijking van militaire kaarten (Dépôt de la Guerre 1850-1890) met de Ferrariskaarten en Vandermaelenkaarten. De actuele meandering en sinuositeit werd bepaald aan de hand van topografische kaarten voor de periode van 1970-1990. De Moervaart had in 1850 een matige sinuositeit. In 1990 was hier geen significante wijziging waarneembaar.

Het landgebruik langsheen de oevers heeft een bepalende invloed op de erosieprocessen en op de hoeveelheid en de samenstelling van het afstromende water. Voor deze studie werd het landgebruik op een 50-tal meters langsheen de oevers geïnventariseerd en werd het historisch materiaal onderling vergeleken (Tabel 47).

Tabel 47. Landgebruik langs beide oevers uitgedrukt in %

Bodemgebruik ca. 1850 ca. 1990 evolutie

akker 8,4 13,9 5,4

weide 91,6 67,5 -24,1

bos 0 16,1 16,1

verhard 0 2,5 2,5

Voor de Moervaartvallei is een significante toename van het aandeel akker, verharde oppervlakten en “kunstmatig bos” (populieraanplantingen). Er is een drastische afname van het aandeel grasland. Door deze evolutie is het aandeel van de oppervlakte aan natte en laaggelegen overstromingsgebieden verminderd. Deze natuurlijke overstromingsgebieden verhogen het zelfreinigend vermogen van de waterloop, wat de habitatpotenties voor de aquatische fauna ten goede komt. Daarnaast worden deze gebieden vaak gebruikt als paaiplaats door tal van soorten en komen er specifieke “natte” vegetatietypen voor, die zorgen voor een hogere biodiversiteit zowel voor fauna als flora. Bovendien is niet enkel het landgebruiktype bepalend voor de habitatpotenties maar ook het beheer van de percelen. Het beheer en de combinatie van landgebruiken, de grootte van de percelen en de intensiteit van het beheer zijn bepalend voor de habitatpotenties en biodiversiteit. Het huidig beheer van de percelen is veel intensiever dan een eeuw terug, percelen worden intensief ontwaterd en sterk bemest.

Ook een belangrijke toename van de bedijking sinds 1850 heeft de habitatindex negatief beïnvloed.

Wanneer men bedenkt dat de totaalscore voor de habitatindex varieert tussen 0 (geen habitatpotenties) en 30 (optimale habitatpotenties), dan is een daling van 20,8 in 1850 naar 12,9 in 1990 een drastische daling van de habitatpotenties.