• No results found

Schets 2. Mogelijke ontwikkelingen bij het voorgestelde minimaal natuurontwikkelingsscenario 22

II. 3.2.6.3 Erfgoedlandschappen

II.3.2.8 Decreet integraal waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EEG), die de basis legt voor een gebiedsgericht en geïntegreerd waterbeleid, werd in Vlaanderen geïmplementeerd via het decreet integraal waterbeleid van 18/07/2003 (B.S. 14/11/2003).

Het basisprincipe van geïntegreerd waterbeleid wordt gedefinieerd in het kader van het concept duurzame ontwikkeling. Het decreet bevat volgende doelstellingen:

1. de bescherming, de verbetering of het herstel van oppervlaktewater- en grondwaterlichamen op zo’n wijze dat tegen uiterlijk 22 december 2015 (dit is de door de Kaderrichtlijn Water vooropgestelde datum waartegen de in die richtlijn bedoelde milieudoelstellingen dienen bereikt te worden) een goede toestand van de watersystemen wordt bereikt.

2. het voorkomen en verminderen van de verontreiniging van oppervlakte- en grondwater.

3. het duurzaam beheer van de voorraden aan oppervlakte- en grondwater, onder meer door een duurzame watervoorziening en watergebruik.

4. het voorkomen van de verdere achteruitgang van aquatische ecosystemen, van rechtstreeks van waterlichamen afhankelijke terrestrische ecosystemen en van waterrijke gebieden. Deze doelstelling kan onder meer worden gehaald door het zoveel mogelijk behouden en herstellen van de natuurlijke werking van watersystemen, door het ongedaan maken of het beperken van het schadelijk effect van versnippering, door vrije vismigratie te verzekeren en door het hanteren van technieken van natuurtechnische milieubouw.

5. het verbeteren en het herstellen van aquatische ecosystemen en van rechtstreeks van waterlichamen afhankelijke terrestrische ecosystemen.

6. het beheer van hemelwater en oppervlaktewater zo organiseren dat:

a. het hemelwater zoveel mogelijk verdampt of nuttig wordt aangewend of geïnfiltreerd, en dat het overtollig hemelwater en effluentwater gescheiden van het afvalwater en bij voorkeur op een vertraagde wijze via het oppervlaktewaternet wordt afgevoerd;

b. verdroging wordt voorkomen, beperkt of ongedaan gemaakt;

c. zoveel mogelijk ruimte wordt geboden aan water, met behoud en herstel van de watergebonden functies van de oeverzones en overstromingsgebieden; d. de risico’s op overstromingen die de veiligheid aantasten van de vergunde of

vergund geachte woningen en bedrijfsgebouwen, gelegen buiten overstromingsgebieden, worden teruggedrongen;

7. het terugdringen van landerosie en van de aanvoer van sedimenten naar de oppervlaktewaterlichamen, en van het door menselijk ingrijpen veroorzaakt transport en de afzetting van slib en sediment in het oppervlaktewaterlichaam.

8. het beheer en het ontwikkelen van waterwegen met het oog op de bevordering van een milieuvriendelijker transportmodus van personen en goederen via de waterwegen en het realiseren van de intermodaliteit met de andere vervoersmodi en het bevorderen van de internationale verbindingsfunctie ervan.

9. de integrale afweging van de diverse functies binnen een watersysteem, evenals het onderling verband tussen de verschillende functies van het watersysteem.

10. het bevorderen van de betrokkenheid van de mens met het watersysteem, waaronder de verhoging van de belevingswaarde in stedelijk gebied en vormen van zachte recreatie.

De beginselen van integraal waterbeleid refereren doorgaans aan internationaal erkende milieubeginselen (“standstill”-beginsel, preventiebeginsel, voorzorgsbeginsel, “de vervuiler betaalt”-beginsel, enz.). Om een betere afstemming tussen het waterbeheer en ruimtelijke

planning te garanderen, wordt overigens bepaald dat watersystemen een mede-ordenend principe betreft in de ruimtelijke ordening.

Een belangrijk instrument van het integraal waterbeleid is de watertoets. De watertoets geeft uitvoering aan het principe van de integratie door de beoordeling van schadelijke effecten van handelingen of activiteiten op het watersysteem bij het verlenen van vergunningen. De watertoets toetst op alle relevante waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook chemische en ecologische waterkwaliteit en verdroging). De vergunningverlenende overheid dient in geval van schadelijke effecten herstelmaatregelen of compenserende voorwaarden op te leggen of de vergunning te weigeren.

Er werden bepalingen voorzien met betrekking tot de aanduiding en het beheer van oeverzones. Deze dienen afgebakend te worden in de bekkenbeheersplannen. Ze omvatten tenminste het talud van elke oppervlaktewaterlichaam m.u.v. de waterwegen. Oeverzones vervullen een functie inzake de natuurlijke werking van watersystemen of het natuurbehoud of inzake de bescherming tegen erosie of inspoeling van sedimenten, bestrijdingsmiddelen of meststoffen. In de oeverzones gelden ten minste de volgende bepalingen:

- elke vorm van bemesting is verboden met uitzondering van bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing;

- het aanbrengen van bestrijdingsmiddelen, met uitzondering van rodenticiden die worden aangewend in het kader van de rattenverdelging, is verboden;

- er mag geen ruimingsslib op de oeverzone worden aangebracht;

- grondbewerkingen zijn verboden binnen een meter landinwaarts vanaf de bovenste rand van het talud van een oppervlaktewaterlichaam;

- er mogen geen nieuwe bovengrondse constructies worden opgericht, met uitzondering van die constructies die noodzakelijk zijn voor het beheer van het oppervlaktewaterlichaam, voor het vervullen van de functie of de functies die werden toegekend aan het oppervlaktewaterlichaam, van werken van algemeen belang en van de constructies die verenigbaar zijn met de functie of de functies van de oeverzone;

- bij de uitvoering van werken worden bij voorkeur en waar mogelijk de technieken van natuurtechnische milieubouw gehanteerd.

Naast de oeverzones dienen ook overstromingsgebieden in het bekkenbeheersplan afgebakend te worden. Dit zijn door bandijken, binnendijken, valleiranden of op andere wijze begrensde gebieden die op regelmatige tijdstippen al dan niet op gecontroleerde wijze overstroomt of kan overstromen en als dusdanig een waterbergende functie vervult of kan vervullen.

Ander instrumenten vormen de onteigening, het recht van voorkoop, het aankoopplicht en vergoedingsplicht. Voor de verwerving van onroerende goederen kan het Vlaamse Gewest overgaan tot een onteigening ten algemene nutte. Het Vlaamse Gewest heeft een recht van voorkoop bij verkoop van onroerende goederen die geheel of gedeeltelijk zijn gelegen in afgebakende overstromingsgebieden en oeverzones. Het recht van voorkoop kan worden uitgeoefend vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het stroomgebiedbeheerplan, het bekkenbeheerplan of het deelbekkenbeheerplan waarin de oeverzones en overstromingsgebieden worden afgebakend. De eigenaar van een onroerend goed kan van het Vlaamse Gewest de verwerving daarvan eisen indien hij aantoont dat, ten gevolge van de afbakening van een oeverzone of overstromingsgebied waarbinnen dit onroerend goed is gelegen, de waardevermindering van zijn onroerend goed ernstig is of de leefbaarheid van de bestaande bedrijfsvoering ernstig in het gedrang komt. Indien een onroerend goed wordt gebruikt dat binnen een afgebakend overstromingsgebied ligt, kan van het Vlaamse Gewest een vergoeding worden gevraagd in de mate dat, ten gevolge van het actief inschakelen ervan door de overheid in de waterbeheersing, inkomstenverlies kan worden aangetoond.

Het decreet maakt komaf met een administratieve versnippering van het waterbeheer. Zo wordt de basis gelegd voor een geografische indeling van watersystemen op verschillende schaalniveaus, met name in stroomgebieden, stroomgebiedsdistricten, bekkens en deelbekkens. Op het bekkenniveau wordt per bekken een bekkenbestuur en bekkenraad opgericht. De taak van dit bekkenbestuur omvat onder meer de opstelling van een bekkenbeheersplan, een bekkenvoortgangsrapport vast te stellen en de afstemming van de relevante deelbekkenbeheersplannen met het bekkenbeheersplan te onderzoeken. Voor het Netebekken is het bekkenbeheerplan eind 2004, voor het IJzer- en het Denderbekken ten laatste in 2005. De overige bekkens dienen een bekkenbeheerplan te bezitten tegen eind 2006. Op deelbekkenniveau wordt op initiatief van de provincie een waterschap opgericht. Taken van dit samenwerkingsverband, waartoe ook openbare diensten, provincie en gemeenten kunnen behoren, zijn o.m.:

- het beheer van de onbevaarbare waterlopen;

- het beheer van het water voor menselijk gebruik (excl. drinkwater);

- het beheer en exploitatie van openbare rioleringen en kleinschalige waterzuiveringssystemen;

- het beheer van de ondiepe grondwatercyclus (voor zover er geen effect is op andere cycli). De voorbereiding en opvolging van het duurzaam waterbeleid gebeurd door het waterbeleidsnota, stroomgebiedbeheerplannen, bekkenbeheerplannen, deelbekkenbeheer-plannen en bekkenvoortgangsrapporten. De waterbeleidsnota legt de krachtlijnen vast van de visie van de Vlaamse regering op het integraal waterbeleid voor het Vlaamse Gewest in zijn geheel en per stroomgebied afzonderlijk. De Vlaamse regering stelt voor elk stroomgebiedsdistrict een stroomgebiedbeheerplan vast welke uiterlijk tegen 22/12/2009 voor het eerst wordt vastgesteld en bekendgemaakt. Het bekkenbeheerplan en deelbekkenbeheerplan bepalen het integraal waterbeleid voor het desbetreffende bekken en deelbekken. Deze plannen dienen uiterlijk tegen 22/12/2006 voor een eerste keer vastgesteld te zijn. Tenminste om de 6 jaar dienen ze getoetst en zo nodig herzien te worden. Het zijn beleidsplannen die tevens de voorgenomen acties, maatregelen, middelen en termijnen bepalen om de doelstellingen ervan te bereiken. Bestaande of momenteel uit te werken plannen op lokaal niveau (bv. DuLo-waterplannen in het kader van de nieuwe samenwerkingsovereenkomst, gemeentelijke erosiebestrijdingsplannen of waterhuishoudingsplannen) kunnen worden gebruikt als bouwstenen voor de deelbekkenbeheersplannen. De voorliggende ecologische gebiedsvisie kan een basis vormen voor het luik “natuur, bos en landschap” binnen het nog op te stellen bekkenbeheerplan voor de Gentse Kanalen. Het jaarlijks bekkenvoortgangsrapport beoogt in de eerste plaats de rapportering over de uitgevoerde elementen van het bekkenbeheersplan en de opgave van de nog te verrichten activiteiten.

De Samenwerkingsovereenkomst van het Vlaamse Gewest met gemeenten en provincies (2002-2004) voorziet via de Cluster Water in de opmaak van Du-Lowaterplannen. Een Duurzaam Lokaal waterplan dient opgemaakt te worden voor een hydrografisch deelbekken en dit in samenwerking met de andere lokale waterbeheerders en doelgroepen binnen het deelbekken. Het behelst zeven concrete doelstellingen:

1. maximale retentie (infiltratie, berging en vertraagde afvoer) van hemelwater aan de bron; 2. sanering afvalwaterlozingen;

3. bewaking en verbetering van de kwaliteit van de riolerings- en zuiveringsinfrastructuur; 4. voorkomen en beperken van diffuse verontreiniging;

5. voorkomen en beperken van erosie en sedimenttransport naar de waterloop; 6. kwantitatief, kwalitatief en ecologisch duurzaam waterlopenbeheer;

7. duurzaam (drink)watergebruik.

Actie 129 van het MINA-plan 2 voorzag reeds in het opzetten van een overlegstructuur voor integraal waterbeheer op Vlaams niveau. Zo werd het Vlaams Integraal Wateroverleg Comité (VIWC) in het leven geroepen, dat op het niveau van Vlaanderen het overleg organiseert

rond bekkenoverschrijdende projecten. Ondersteund door subcomités voor kwaliteit, kwantiteit, geomorfologische structuur en drinkwatervoorziening kreeg het VIWC het gezag over de 11 bekkencomités.

Als opvolger van het VIWC wordt nu op het niveau van het Vlaamse Gewest de officiële Coördinatiecommissie Integraal Waterbeheer (CIW) opgericht, die multidisciplinair en beleidsdomeinoverschrijdend wordt samengesteld, en een ruimer takenpakket heeft dan het VIWC:

- ze staat op het niveau van het Vlaamse Gewest in voor de voorbereiding, de planning, de controle en de opvolging van het integraal waterbeleid;

- ze waakt over de uniforme aanpak van de bekkenwerking;

- ze is belast met de uitvoeringen van de beslissingen van de Vlaamse Regering inzake integraal waterbeleid.

II.3.2.8 Het Decreet tot bescherming van het leefmilieu tegen de