• No results found

1.1.8.1 Inleiding

De naburige rechten zijn verwant (naburig) aan het auteursrecht wat betreft hun bescherming. Ze beschermen prestaties die in het algemeen minder origineel zijn dan vereist is voor auteursrecht en die geleverd worden in het kader van de ‘realisatie’ van een werk. Het gaat dan om vertolkingen door uitvoerend kunstenaars, opname-activiteiten van producenten van films en geluidsdragers (fonogrammen genoemd) en uitzendingen van omroeporganisaties. Op prestaties die door naburige rechten worden beschermd, rust vaak ook auteursrecht van anderen omdat aan deze prestaties vaak een beschermd werk ten grondslag ligt (toneelstuk, muziekcompositie en -tekst, choreografie, film-scenario enzovoort).

De naburige rechten zijn geregeld in de Wet op de naburige rechten (Wnr) die sinds 1993 in Nederland geldt. Deze wet heeft echter terugwerkende kracht zodat ook vertolkingen, geluidsopnamen en uitzendingen van vóór 1993 beschermd zijn. De bescherming duurt in het algemeen 50 jaar.

1.1.8.2 Uitvoerende kunstenaars: toneelspelers, musici, zangers, dansers en anderen

Het naburig recht komt ten eerste toe aan de zogenaamde uitvoerende kunstenaars. De Wnr defi-nieert hen als: de toneelspeler, zanger, musicus, danser en iedere andere persoon die een werk van letterkunde of kunst95opvoert, zingt, voordraagt of op enige andere wijze uitvoert, en de artiest, die een variété- of circusnummer of een poppenspel uitvoert. Aan deze rij kunnen nog de toneelregisseur en de dirigent (van een koor, orkest, opera en dergelijke) worden toegevoegd. Voor cabaretiers of conferenciers die eigen werk uitvoeren, geldt overigens dat zij daarop auteursrecht hebben. Dat kan

ook gelden voor interviews; interviewer en/of geïnterviewde hebben auteursrecht op hun ‘voor-drachten’ mits die origineel genoeg zijn. Verdedigd is dat auteursrechthebbenden daarnaast ook als vertolkers een naburig recht op hun bijdrage kunnen hebben,96maar in de praktijk voegt dit recht weinig toe aan hun auteursrecht omdat de bescherming die beide soorten rechten bieden zeer vergelijkbaar is.

De vertolking moet op artistieke, persoonlijke wijze zijn uitgevoerd, dus enige culturele expressie is wel vereist voor bescherming door het naburig recht. Daarvoor maakt het echter niet uit of de uitvoerende een amateur is of professional. Ook degene die een volkslied zingt, is een uitvoerend kunstenaar in de zin van de Wnr, net als klompendansers of vertolkers van andere folklore. Bij professionals die in dienst zijn (zoals beroepsacteurs en -musici) is in principe97de werkgever bevoegd tot exploitatie van de vertolking, bijvoorbeeld in de vorm van uitzending van een opname op televisie. De werknemers ontvangen daarvoor soms een billijke vergoeding.98Is er geen werk-gever en werken er meer dan zes personen mee aan een uitvoering (zoals bij muziekensembles), dan kan het naburig recht uitsluitend worden uitgeoefend door een door de uitvoerenden bij meerderheid verkozen vertegenwoordiger. Voor vertolkers die aan een film meewerken, gelden afwijkende regels, zie paragraaf 1.1.8.5.

Het naburig recht heeft tot gevolg dat men voor het maken van een opname99van een uitvoering en het digitaliseren (kopiëren) en online zetten (openbaar maken) ervan in beginsel toestemming nodig heeft van de uitvoerend kunstenaar.100Die toestemming is overigens ook nodig van de rechthebbende op het werk dat wordt uitgevoerd, tenzij het auteursrecht daarop al is geëindigd. Dit geldt tenzij een archief of museum een beroep kan doen op een van de wettelijke beperkingen op de naburige rechten, die overeenkomen met die van het auteursrecht.101Een speciale beperking geldt voor fono-grammen uitgebracht voor handelsdoelen (zoals CD’s of platen). Die mag men zonder voorafgaande toestemming van de platenproducent en uitvoerend kunstenaars afspelen/uitzenden (via CD-speler of radio) voor publiek, zoals in een café, bedrijf of andere instelling, mits hen daarvoor een billijke vergoeding wordt betaald. Voor de inning hiervan is een speciale rechtenorganisatie opgericht: de Stichting ter Exploitatie van Naburige Rechten (SENA).102Deze beperking geldt echter niet voor openbaarmaking via internet; toestemming (en betaling van een licentievergoeding) blijft dus nodig voor het online zetten van muziek. Is de muziek afkomstig van commercieel uitgebrachte fonogram-men, dan kan men eveneens bij de SENA terecht; zij kent hiervoor speciale tarieven.

Een erfgoedinstelling moet bij het openbaar maken steeds ook de persoonlijkheidsrechten van uit-voerend kunstenaars respecteren. Hun naburig recht vormt de erkenning van hun creatieve bijdrage aan de uitvoering van een werk, waarvoor zij ook persoonlijkheidsrechten toegekend hebben gekre-gen. Het gevolg is dat op een opname hun namen correct moeten worden vermeld en de titel van de uitvoering, verder mag de uitvoering niet onredelijk worden gewijzigd,103noch zodanig misvormd of aangetast dat reputatieschade is te duchten. De vertolker kan in overleg echter wel afstand doen van zijn persoonlijkheidsrechten, behalve van zijn verzetrecht tegen misvorming of andere aantasting. De andere naburig-rechthebbenden (zie hieronder) hebben geen persoonlijkheidsrechten, omdat hun prestaties niet creatief van aard zijn maar voornamelijk investeringen beschermen.

Het naburige recht van de uitvoerende kunstenaar op een specifieke uitvoering vervalt 50 jaar nadat hij de uitvoering gaf. Wordt binnen deze periode echter een geluidsopname van de uitvoering uitge-bracht (bijvoorbeeld op CD, video, DVD) of wordt de uitvoering anderszins (audiovisueel) openbaar gemaakt (zoals via uitzending op televisie of radio), ongeacht in welk land, dan eindigt het naburig

recht 50 jaar nadat de opname is uitgebracht of openbaar gemaakt.104Het moet wel gaan om een legaal openbaar gemaakte opname, dus geen piraten-opname/bootleg. Als men als erfgoedinstel-ling een (rechtmatige) opname in de collectie heeft en die online wil zetten, moet men dus nagaan wanneer deze opname is uitgebracht om te bepalen of er nog naburige rechten op rusten.105Van één uitvoering kunnen overigens van elkaar verschillende opnamen worden gemaakt of ook latere bewerkingen (waarvoor weer toestemming van de uitvoerenden is vereist), die steeds elk een eigen beschermingstermijn kennen.

1.1.8.3 Fonogrammenproducenten

Voor de fonogrammen-/platenproducent is het naburig recht een waarborg om zijn investeringen in de realisatie van een marktproduct (het fonogram) te kunnen terugverdienen. De producent is degene die de organisatorische en financiële verantwoordelijkheid en risico’s draagt voor de productie. Fonogrammen zijn opnamen van geluiden/klanken op een geluidsdrager (grammofoonplaat, cassette-bandje, CD, harde schijf van een computer). Het kan om elk soort geluiden gaan: van ‘hoge kunst’ zoals muziek tot gesprekken of vogelgeluiden, als het maar audio is, dus niet (ook) audiovisueel. Geen fonogrammen zijn muziekdozen of draaiorgelboeken. Op een fonogram kan een opeenstape-ling van rechten voorkomen, denk aan de opname van een muzieknummer waarop naburige rechten rusten voor de fonogrammenproducent en de uitvoerende muzikanten, en ook auteursrecht voor zowel de componist als de tekstschrijver.

Het naburig recht beschermt de producent tegen reproductie, bewerking en openbaarmaking van zijn fonogram door anderen zonder zijn toestemming, tenzij die anderen een beroep kunnen doen op een beperking.106Zoals vermeld in de vorige paragraaf int de SENA voor artiesten/musici en fonogrammenproducenten107licentievergoedingen voor internetgebruik (maar ook andersoortig gebruik) van muziek.

De bescherming van een fonogram gaat in op het moment van opname en duurt tot 50 jaar daarna. Een verlenging gaat echter in als de opname binnen deze termijn voor het eerst rechtmatig (dus niet via een bootleg) wordt uitgezonden of in exemplaren wordt verspreid; vanaf dat moment begint dan een nieuwe termijn van 50 jaar. Ook na iedere rechtmatige bewerking van de oorspronkelijke opname gaat een nieuwe termijn van 50 jaar in vanaf de opname van de bewerking, respectievelijk uitzending dan wel verspreiding ervan.

1.1.8.4 Omroeporganisaties

Omroepen hebben een naburig recht op hun programma-uitzendingen.108Een omroeporganisatie is

een instelling die, legaal, eigen radio- of televisieprogramma’s verzorgt en onder haar verantwoor-delijkheid uitzendt. Geen omroeporganisaties zijn een piratenzender of kabelexploitant. Webcasting valt niet onder ‘uitzenden’ in de zin van de Wnr (wel maken omroepen hun programma’s soms op internet openbaar, gelijktijdig met uitzending via de ether/kabel (simulcasting) dan wel daarna). Uitzending via de ether of kabel is dus vereist; een omroeporganisatie geniet geen bescherming voor een niet uitgezonden studio-opname.109

Het naburig recht van de omroeporganisatie houdt in dat een ander haar uitgezonden programma’s niet mag reproduceren of openbaar maken zonder haar toestemming, tenzij een beperking geldt. Dit betekent concreet dat men televisie- of radioprogramma-uitzendingen niet mag opnemen, reproduce-ren en in kopieën verder mag verspreiden, noch ze (nadat ze zijn uitgezonden)110 openbaar mag maken, zoals via internet. Voor het verkrijgen van toestemming kan men terecht bij de betreffende

omroep. De door de omroeporganisaties verzorgde uitzendingen zijn beschermd tot 50 jaar nadat de uitzending van het programma plaatsvond.

1.1.8.5 Filmproducenten

Filmproducenten hebben een naburig recht op vastgelegde, voltooide films. De definities van film-producent en het ruime begrip film (dat ook televisieprogramma’s omvat) zijn toegelicht in paragraaf 1.1.5.11. Deze paragraaf liet zien dat er op films, mits origineel, ook al auteursrecht rust voor de filmproducent; het naburig recht voegt daarnaast weinig toe. Voor niet-originele films is dat anders; daarop rust geen auteursrecht maar wel het naburige recht. Te denken valt aan satellietbeelden en beelden van bewakings- en verborgen camera’s. Het naburige recht komt toe aan degene die de opnamen organisatorisch en financieel mogelijk heeft gemaakt, in de eerste twee voorbeelden is dat het betalende bedrijf, in het laatste voorbeeld kan dat ook de (amateur)filmer zelf zijn.

Het eigen naburig recht van de filmproducent biedt hem bescherming tegen kopiëren (ook digitaal) van de film, het verspreiden van kopieën door verkoop, verhuur, uitleen en dergelijke en tegen het beschikbaar stellen voor het publiek door middel van uitzending of via internet. Toestemming hier-voor kan men regelen met de filmproducent zelf, tegelijk met het vragen van diens toestemming op grond van het auteursrecht.

Ook films gemaakt vóór de inwerkingtreding van de Wnr in 1993 zijn beschermd door het naburig recht. De bescherming duurt 50 jaar en begint te lopen vanaf de voltooiing van de vastgelegde film. Als de film binnen die termijn wordt openbaar gemaakt of in exemplaren wordt verspreid, duurt de bescherming tot 50 jaar na die handeling.

Voor uitvoerende kunstenaars (zoals acteurs) die aan een film meewerken,111geldt dat hun naburig recht in beginsel toekomt aan de filmproducent (analoog aan de auteursrechtelijke regeling voor meewerkende makers, zie paragraaf 1.1.5.11).112Maar bijvoorbeeld een toneelacteur die meespeelt in een uitvoering waarvan pas later ook een film wordt gemaakt, behoudt zijn naburig recht. Paragraaf 1.1.8.2 behandelt de bescherming die dit recht uitvoerende kunstenaars biedt.

1.1.9 Rechtenorganisaties

In Nederland zijn vele auteursrechtenorganisaties actief (momenteel bijna 20), waarvan de bekendste Buma/Stemra en de Stichting Beeldrecht zijn. Hun namen vormen vaak aanleiding voor verwarring. Zo wordt gedacht dat beeldrecht, reprorecht, leenrecht, kabelrecht enzovoort aparte rechten zijn die náást het auteursrecht bestaan, maar in werkelijkheid behoren ze alle tot het domein van het auteurs-recht. De Auteurswet noemt deze deelrechten niet en spreekt alleen over het auteursrecht, dat zich (mede) uitstrekt tot afbeelden, reproduceren, uitlenen, uitzenden via de kabel en dergelijke. Het doel van de rechtenorganisaties is namens rechthebbenden hun auteursrecht uit te oefenen (col-lectief rechtenbeheer), zodat zij niet steeds zelf verzoeken om gebruik van hun werk hoeven af te handelen en inbreuk in de gaten hoeven houden. Deze organisaties verstrekken licenties tegen beta-ling van standaardtarieven, die verschillen per gebruiksvorm (zoals internet). De rechtenorganisaties betalen de geïnde licentievergoedingen na aftrek van administratiekosten door aan de rechthebben-den. Licenties worden verleend voor werk van zowel Nederlandse als buitenlandse makers.113

Voor erfgoedinstellingen gelden vaak verlaagde tarieven, maar door-onderhandelen over lagere tarieven kan zeker lonen. Ook kunnen instellingen jaarcontracten sluiten voor diverse soorten gebruik. Het voordeel van rechtenorganisaties is dat men op één adres licenties kan regelen voor werk van

meerdere makers (one-stop-shop), maar nadeel is dat men altijd moet betalen. Als een maker bij een rechtenorganisatie is aangesloten,114 kan een erfgoedinstelling namelijk niet meer met hem zelf onderhandelen, terwijl hij misschien best gratis toestemming had willen geven voor online gebruik. Ook is het voor aangesloten makers (nog) niet mogelijk een CC-licentie aan hun werken te verbinden. Rechtenorganisaties hebben dus een monopoliepositie; men moet hun tarieven accepteren of anders het werk niet gebruiken.115Vooral bij massadigitalisering en online bulkgebruik, zoals door (foto) archieven of moderne kunst-, foto- of theatermusea die hun hele collectie online willen zetten, kunnen de tarieven prohibitief hoog oplopen als er per werk betaald moet worden. Een licentiecontract waar-mee één bedrag voor online bulkgebruik van veel werken ineens wordt betaald, zou voor erfgoed-instellingen voordeliger zijn.116Maar ook dan kan het rechtmatig online zetten van gehele collecties nog onbetaalbaar blijken. Samen met de rijks- en Europese overheid – die het online zetten zo propageren – zouden er daarom structurelere oplossingen moeten worden gevonden om erfgoed-instellingen hun missie te kunnen laten vervullen (zoals de invoering van een wettelijke beperking voor niet-commercieel online gebruik door erfgoedinstellingen).

Interessant is dat enkele erfgoedinstellingen zelf ook een rol als rechtenorganisatie op zich hebben genomen, zoals het Nederlands Fotomuseum in Rotterdam voor een groot aantal fotografen waar-van zich werk in de collectie bevindt. Sporadisch komt dit ook voor bij archieven. Dit vergt echter veel administratie, ook omdat periodiek licentievergoedingen aan diverse makers moeten worden uitgekeerd, maar voor bestellers van fotomateriaal is dit een gunstige one-stop-shop aanpak. De vraag is wel of erfgoedinstellingen een rol als rechtenorganisatie zouden moeten ambiëren; hun missie (brede toegankelijkheid van de collectie) kan op gespannen voet staan met de commerciële belangen van de rechthebbenden (aanmerkelijke inkomsten genereren uit hergebruik). Ook kan men in het vaarwater van bestaande rechtenorganisaties komen.

Is het woud van rechtenorganisaties al onoverzichtelijk, ingewikkeld is ook dat zij (nog) niet allemaal bevoegd zijn om namens de rechthebbenden licenties voor internetgebruik te verlenen. Daarvoor zal een erfgoedinstelling soms dus toch nog de rechthebbenden zélf moet benaderen. Anderzijds kan dat als voordeel hebben dat zij misschien bereid zijn gratis toestemming te geven of een CC-licentie aan hun werk te verbinden.

Op de pagina hiernaast staat een overzicht van rechtenorganisaties die licenties verstrekken voor internetgebruik. De tarieven daarvoor zijn veelal op hun website te vinden.