• No results found

De (juridische) basis voor de gebruiksvergoeding

1.6 Exploitatie van de collectie en gebruiksvergoedingen .1 Inleiding

1.6.2 De (juridische) basis voor de gebruiksvergoeding

1.6.2.1 Auteursrecht, databankrecht, vindersrecht, feitelijke macht

Auteursrecht

De gebruiksvergoeding wordt door sommige musea ‘reproductierecht’ genoemd. Deze term doet den-ken aan het auteursrecht, waardoor het lijkt alsof de instelling zélf altijd rechten op het bestelde beeld-materiaal bezit.224Vaak wordt dat ook expliciet via een copyright notice (© archief x / museum x) aangegeven. Deze claim hoeft echter zeker niet altijd juridisch houdbaar te zijn. Een erfgoedinstelling die een (al dan niet digitale) foto heeft laten maken van een 3-dimensionaal object uit haar collectie, heeft daarop inderdaad auteursrecht mits de foto is genomen door een fotograaf in haar dienst, of de freelancer zijn auteursrecht op de foto schriftelijk aan haar heeft overgedragen. Ook archieven die fotografen in dienst hebben om bijvoorbeeld stedelijke ontwikkelingen te documenteren, hebben het auteursrecht op die foto’s.225In die gevallen heeft een erfgoedinstelling dus inderdaad het recht om een (extra) licentievergoeding te innen voor hergebruik van de foto. In dit geval vormt het auteurs-recht van de instelling de juridische basis voor de gebruiksvergoeding. Maar of er auteursauteurs-recht kan rusten op foto’s van 2-dimensionale archief- of museumstukken is twijfelachtig, vanwege een mogelijk gebrek aan originaliteit.226

Databankrecht

Soms kan een juridische basis ook gelegen zijn in het databankrecht, dat rust op een databank (websites, beeld-/fotodatabanken) waarin een archief of museum substantieel heeft geïnvesteerd. Maar dit recht kan alleen een basis voor vergoeding vormen als iemand veel elementen tegelijk uit een databank bestelt; het databankrecht beschermt namelijk alleen tegen overname van de hele inhoud van de databank of een substantieel deel ervan, niet tegen overname van één element.227

Vindersrecht

Een andere juridische basis voor de gebruiksvergoeding kan het zogenaamde vindersrecht zijn.228

Dit komt toe aan degene die een ongepubliceerd object/voorwerp, zoals een archief- of museumstuk, (her)ontdekt en als eerste publiceert. Daarom wordt het ook wel ‘editio princeps’-recht (recht van eerste uitgave) genoemd.229Het moet gaan om een uniek voorwerp230waarop het auteursrecht al is verlopen, of waarop nooit auteursrecht heeft bestaan terwijl het object er naar huidige maatstaven wel origineel genoeg voor zou zijn (zoals een Romeins beeld).

Een erfgoedinstelling kan vindersrecht verwerven als een werknemer het ongepubliceerde voorwerp voor het eerst publiceert, bijvoorbeeld op haar website, CD-Rom, tijdschrift of catalogus.231Alleen een korte omschrijving (makersnaam, soort object/titel, materiaal, afmetingen) volstaat waarschijnlijk niet om het object als gepubliceerd te beschouwen, wel een uitgebreide beschrijving met foto. Het vindersrecht maakt dat anderen voor de afbeelding van het object steeds toestemming nodig hebben van de ‘ontdekker’, tot 25 jaar na diens eerste publicatie van het object. Zo worden voorwerpen die al tot het publieke domein behoren, in feite weer opnieuw beschermd. De vraag is of dit (ook uit wetenschappelijk oogpunt) wenselijk is. Het valt dan ook niet te betreuren dat het vindersrecht in de praktijk nauwelijks wordt ingeroepen, hoewel dit wel voorkomt bij nieuw ontdekte muziekstukken van belangrijke componisten.

Beschikt een erfgoedinstelling over een juridisch monopolie, wat wil zeggen dat het gebaseerd is op (een van) de drie bovengenoemde soorten rechten, dan kan de gebruiksvergoeding als een licentie-vergoeding worden beschouwd. Een juridisch monopolie kan worden onderscheiden van een feitelijk of de facto monopolie, dat in de volgende paragraaf aan bod komt.

Feitelijke macht

Daargelaten of een erfgoedinstelling al of niet de bovengenoemde bescherming geniet, kan de gevraagde gebruiksvergoeding zijn basis echter óók vinden in de feitelijke macht die een erfgoed-instelling heeft over haar collectie. Of ze die nu in eigendom of alleen in bruikleen heeft; in de praktijk kan de instelling als enige bepalen wie onder welke voorwaarden reproducties van archief-of museumstukken krijgt, omdat zij het exclusieve beheer over de collectie heeft.232Deze feitelijke macht over de collectie geeft haar een feitelijk of de facto monopolie. Vergelijk het met een bedrijf of universiteit die unieke informatie genereert (waarop al of niet rechten rusten) waar marktvraag naar is, zoals onbeschermde telefoonnummers of meetresultaten. Ook een erfgoedinstelling is de enige bron (single source) als het gaat om reproducties van unieke voorwerpen in haar collectie. Wel is de macht die een archief of museum over beeldmateriaal heeft waarop geen rechten rusten233

op basis van een feitelijk monopolie veel beperkter dan via een juridisch monopolie. Auteursrecht kan men immers tegen ieder hergebruik en iedereen inroepen, terwijl een feitelijk monopolie ophoudt zodra een onbeschermde foto eenmaal openbaar is gemaakt. Het enige dat men in dat geval kan doen, is in het bestelcontract met de besteller vastleggen dat hij het materiaal niet aan anderen ter beschikking zal stellen en dat hij het alleen voor de afgesproken publicatie en oplage zal gebruiken. Zodra een reproductie echter is gepubliceerd, mag iedereen deze vervolgens uit de betreffende publicatie kopiëren en hergebruiken. Vaak vindt men in een publicatie of op een website een bepaling die hergebruik van de afgebeelde reproducties verbiedt, maar de vraag is of zo’n bepaling wel geldig is als het gaat om onbeschermd beeldmateriaal. Er bestaat namelijk rechtspraak waarin is bepaald dat men zich via restrictieve gebruiksvoorwaarden geen rechten kan voorbehouden die men, bij gebrek aan auteursrecht, niet heeft.

Niettemin blijven er genoeg mensen die onbeschermd beeldmateriaal bij het archief of museum willen bestellen, bijvoorbeeld omdat ze zeer goede beeldkwaliteit wensen. Het feitelijke monopolie over haar collectie biedt de erfgoedinstelling dan dus de mogelijkheid om hen een gebruiksvergoeding te vragen. Een principiële vraag is echter of het vragen van gebruiksvergoedingen ook (altijd) wenselijk is. Voor archieven234kan het vragen van een gebruiksvergoeding bovendien misschien strijdig zijn met de Archiefwet.

1.6.2.2 Archiefwet

Vaak wordt gesteld dat de Archiefwet in de weg staat aan het vragen van een gebruiksvergoeding. Het relevante artikel 14 luidt:

De archiefbescheiden die in een archiefbewaarplaats berusten zijn, behoudens het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 17, openbaar. Ieder is, behoudens de beperkingen die voortvloeien uit het in die artikelen bepaalde, bevoegd die archiefbescheiden kosteloos te raadplegen en daarvan of daaruit afbeeldingen, afschriften, uittreksels en bewerkingen te maken of op zijn kosten te doen maken.

Dit artikel geldt dus alleen voor archiefbewaarplaatsen in de zin van de Archiefwet. Het Nationaal Archief valt eronder, maar ook archieven/Regionale Historische Centra die de vorm hebben van een gemeenschappelijke regeling, voor zover de artikelen 14 en 19 van de Archiefwet op hen van toepassing zijn verklaard in de regelingen waarin hun instelling is vastgelegd.235Particuliere archief-instellingen zijn daarentegen niet gebonden aan artikel 14. Voor gemeentearchieven worden de tarieven veelal in een gemeentelijke verordening vastgesteld.236

Artikel 14 geldt voor archiefbescheiden die zich in archiefbewaarplaatsen bevinden, en dus ook voor dergelijke bescheiden die onderdeel zijn van particuliere archieven die daar berusten. Maar archiefbescheiden zijn bijvoorbeeld niet foto’s gemaakt door de huisfotograaf.

Art. 19 Archiefwet legt de basis voor een tarievenregeling (uit 2001) voor archiefbewaarplaatsen, waarin alleen prijzen voor reproducties op papier (fotokopieën, afdrukken van microfiches, foto’s) lijken te zijn geregeld. Onder het kopje ‘Gebruiksvergoedingen’ staat als tarief per 1 januari 2002(!) vermeld:

copyright zwart/wit foto’s, oplage 0-50 exemplaren: € 0,00.

Idem oplage meer dan 50 exemplaren: € 25,00.

Onduidelijk is echter wat in dit verband met de term ‘copyright’ wordt bedoeld. Misschien is hij (onjuist) gebruikt in de betekenis van gebruiksvergoeding. Een andere leeswijze is dat wordt gedoeld op foto’s waarop auteursrecht rust. Maar in dat geval maakt de tarievenregeling niet duidelijk of het auteursrecht bij het archief zelf moet rusten of niet, noch of het auteursrecht op de foto moet rusten en/of op het gefotografeerde archiefstuk. Ook vermeldt deze regeling dan niet wat geldt voor foto’s waarop geen auteursrecht rust. De tarievenregeling sluit af met de belangrijke zin:

Alle niet genoemde producten en diensten worden, indien dit de archiefbewaarplaats mogelijk is, geleverd tegen tarieven die tenminste kostendekkend zijn.

Het leveren van gedigitaliseerde/digitale foto’s/scans, al dan niet via een online fotodatabank, is wellicht zo’n nieuwe dienst. Het tarief daarvoor moet zo mogelijk ten minste kostendekkend zijn. Meer (of minder) vragen lijkt mogelijk, maar alleen als de archiefbewaarplaats niet anders kan. Dit biedt wel interpretatieruimte, waarbinnen het vragen van een gebruiksvergoeding eventueel zou kunnen worden verdedigd. Wel is de vraag of die de vorm mag hebben van een marktconform, commercieel tarief (bijvoorbeeld voor commercieel hergebruik door een uitgever). De tarievenregeling maakt zelf geen principieel onderscheid tussen commercieel en niet-commercieel gebruik, alleen naar oplage.

Een andere vraag is of de raadpleging van gedigitaliseerde archiefbescheiden (al dan niet via inter-net) kosteloos zou moeten zijn/blijven. Het lijkt erop dat de Archiefwet (uit 1995) in artikel 14 nog voornamelijk doelt op openbaarheid in de vorm van het kosteloos ter raadpleging of gebruik beschikbaar stellen van fysieke archiefbescheiden in de studiezaal. Het is een mooi streven om ook digitale raadpleging kosteloos te houden, maar mogelijk leek de minister tijdens de parlementaire behandeling van de Archiefwet wel ruimte te zien voor het berekenen van kosten voor elektronische bewerkingen.237