• No results found

5. Het gevaar van intentiestrafrecht bij de vorming van een apologiedelict

5.7 De mogelijke gevolgen en gevaren van een toekomstig apologiedelict

In het voorgaande heb ik al gesteld dat in Nederland in steeds grotere mate sprake is van een zogenaamde risicojustitie. Met een strafbaarstelling van verheerlijking van terrorisme wordt opnieuw een stap in deze richting gezet. Een dergelijke strafbaarstelling dient in mijn optiek voornamelijk om het gevoel van veiligheid bij de burgers te vergroten, terwijl deze niet werkelijk vergroot wordt. Een risicojustitie brengt ook gevaren met zich mee. Ten eerste worden belangrijke uitgangspunten zoals eerder genoemd ultimum remedium-beginsel uitgehold. Niet langer wordt immers terughoudend gebruik van het strafrecht gemaakt, terwijl in mijn ogen niet vaststaat dat het gebruik van het strafrecht in dit geval noodzakelijk is. Dit omdat een causaal verband tussen een uitlating die terrorisme verheerlijkt en werkelijk geweld niet bewezen is. Niet duidelijk is immers of het uiten van dergelijke loftuitingen over terrorisme wel leiden tot toekomstig geweld. Radicale ideeën worden gezien als het voorstadium van geweld, maar vaak komt het niet zo ver.264 De lat voor strafrechtelijk ingrijpen wordt steeds lager gelegd. Het strafrecht wordt steeds eerder ingezet waardoor de staat steeds eerder dwangmiddelen kan inzetten tegen haar burgers.

Een eventuele strafbaarstelling kan bovendien een tegengesteld effect hebben. Doordat groepen jongeren zich door een dergelijke strafbaarstelling gecriminaliseerd voelen als groep, kunnen zij zich gaan afwenden van de samenleving. Je drijft als het ware een wig tussen hen en de samenleving en maakt hen daarmee vatbaarder voor radicalisering.265 Daarnaast kan een dergelijke strafbaarstelling ervoor zorgen dat radicale groepen ondergronds gaan. Wanneer de jongeren zich niet meer in het openbaar durven te uiten, zullen zij dit meer in het geheim gaan doen. Wanneer dergelijke groeperingen zich ondergronds gaan ontwikkelen, zijn zij minder vatbaar voor justitie en kunnen zij veel gevaarlijker zijn.

Een strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme past in de risicojustitie die Nederland geworden is, waar het daadstrafrecht niet alleen richting een intentiestrafrecht verschuift, maar ons schuldstrafrecht ook richting een risicostrafrecht. Veiligheids- of

263 Van Noorloos 2014, p. 6-7. 264 Van Noorloos 2014, p. 6.

265 L.M.J. Backs en A.E.M. Röttgering, ‘Terrorismebestrijding. Strafrecht tegen jihad?’, Strafblad 2004/4, p.

84 risicomaatschappelijke tendensen brengen het gevaar met zich mee dat er een risicoaansprakelijkheid ontstaat waardoor men strafrechtelijk aansprakelijk kan zijn voor zaken waar men geen invloed op heeft gehad.266 Wanneer er een nieuw apologiedelict wordt gevormd is de kans groot dat grote groepen uit de samenleving op grond van hun afkomst of geloof zullen worden getraceerd en in de gaten worden gehouden. Websites waar radicale geesten hun stem laten horen worden vaak ook gebruikt als een uitlaatklep voor niet-strafbare gevoelens van woede en onmacht.267 Het kan zeer schadelijk zijn wanneer deze hele groepen op een grote gecriminaliseerde hoop worden gegooid en dat de gevoelens van uitsluiting en onmacht bij deze groep groter worden.

Daarnaast blijft het de vraag of een strafbaarstelling werkelijk kan bijdragen aan de bestrijding van terrorisme. De afgelopen jaren is immers een stroom antiterrorismemaatregelen op gang gekomen die op eerste gezicht weinig of geen bijdrage kan leveren aan het daadwerkelijk inperken van een terroristische dreiging. De ratio van de antiterrorismemaatregelen is 'voorkomen is beter dan genezen'. Het strafrecht heeft hierbij een sterk preventieve rol gekregen en acteert nu ver in de voorfase.268 Hoewel deze reactie begrijpelijk is, is de wetgever zich wellicht niet altijd even bewust geweest van het ongrijpbare karakter van het nieuwe terrorisme. De oorzaak van de dreiging van het nieuwe terrorisme is een mix tussen politieke en religieuze elementen.269 Daarnaast is het maar de vraag welke terrorist, die bereid is om een zelfmoordaanslag te plegen, zich laat tegenhouden door welke strafbaarstelling dan ook. Frankrijk heeft bovendien sinds 1881 een apologiedelict.270 In januari 2015 hebben we gezien dat een dergelijke strafbaarstelling niet heeft bijgedragen aan het voorkomen op de aanslag op de redactie van het satirische weekblad Charlie Hebdo. Het is in mijn optiek beter om zo vroeg mogelijk radicaliseringsprocessen te ontdekken en de oorzaken daarvan aan te pakken. Wanneer een persoon eenmaal geradicaliseerd is wordt het lastig hem weer op het rechte pad te krijgen met een strafbaarstelling.

Tot er daadwerkelijk een causaal verband is bewezen tussen uitingen die terrorisme

266 Backs en Röttgering 2004, p. 251. 267 Backs en Röttgering 2004, p. 252. 268 Van der Woude 2010, p. 292. 269

E. van de Linde & P. Rademaker, Een toekomstverkenning van de invloed van brede maatschappelijke trends op radicaliseringsprocessen, Amsterdam: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Universiteit van Amsterdam, p. 13.

270 De apologie van terrorisme is in Frankrijk strafbaar gesteld onder ‘la loi du 29 juilliet 1881 sur la liberté de la

85 verheerlijken en terroristisch geweld, dient er in mijn optiek terughoudend te worden omgesprongen met wetsvoorstellen als deze die een fundamenteel recht als de vrijheid van meningsuiting dermate inperken.

5.8 Conclusie

In dit hoofdstuk heb ik onderzocht of het gevaar van het vormen van intentiestrafrecht groot is bij een toekomstig apologiedelict.

Het Nederlandse strafrecht kan grotendeels worden getypeerd als een zogenaamd daadstrafrecht. Dit betekent dat de uiterlijk waarneembare gedraging een grote rol speelt in de delictsomschrijvingen. Daarnaast betekent dit dat het hebben van gedachten in beginsel vrij is: Gedanken sind frei. Het uitgangspunt dat de uiterlijk waarneembare handeling de grondslag vormt voor strafrechtelijke aansprakelijkheid past bij ons rechtsstelsel dat voornamelijk is gebaseerd op individuele aansprakelijkheid. Het tegenovergestelde van een daadstrafrecht is een intentiestrafrecht: dan speelt de intentie van een persoon een grote rol bij het bepalen van de strafrechtelijke aansprakelijkheid. Het gevaar bij een intentiestrafrecht is dat een rechter zijn oordeel moet baseren op vermoedens: niemand kan immers in het hoofd van een ander kijken en zien wat iemands gedachten of intenties zijn. Een ander belangrijk fundament van ons strafrecht, is dat strafrecht ultimum remedium is; omdat het strafrecht door het gebruik van dwangmiddelen het meest kan ingrijpen in het persoonlijk leven van burgers, dient terughoudend te worden omgesprongen met het gebruik van het strafrecht. Waar andere middelen het gewenste resultaat ook kunnen bereiken, dienen deze eerst te worden ingezet.

De afgelopen jaren is het karakter van ons strafrecht echter al enigszins verschoven van een daad- richting een intentiestrafrecht. De strafrechtelijke aansprakelijkheid is uitgebreid in de voorfase van het delict. Deze verschuiving komt ten eerste door allerhande wetten die zijn ingevoerd in het kader van terrorismebestrijding. Voornamelijk bij de invoering van de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen, sprak men van de vorming van intentiestrafrecht. Door de jaren heen is het artikel ontdaan van allerlei objectieve bestanddelen die ervoor zorgden dat er geen sprake was van intentiestrafrecht. Onder dit artikel worden in feite allerlei neutrale gedragingen strafbaar wanneer zij gepaard gaan met een criminele intentie. Zonder deze criminele intentie zijn dit gedragingen die neutraal en rechtmatig zouden zijn in het gewone verkeer. Ons Wetboek van Strafrecht kende bovendien al lang een artikel waarin de intentie een grote rol speelt: in artikel 80 Sr. is samenspanning

86 strafbaar gesteld. In dit artikel wordt in feite de afspraak tussen twee mensen en dus twee intenties om een misdrijf te gaan plegen, strafbaar gesteld.

De uitbreiding van ons strafrecht in de richting van een intentiestrafrecht kan in een breder perspectief geplaatst worden. Onze samenleving is de afgelopen jaren veranderd in een zogenaamde risicojustitie. Burgers hebben kennis gemaakt met nieuwe risico's in de maatschappij, zoals terroristische aanslagen, die door hun aard nauwelijks te beheersen zijn. Dit geeft de burgers een groot gevoel van angst en onveiligheid en de vraag naar veiligheid neemt daardoor toe. De staat probeert daarom aan de burger een groter gevoel van veiligheid te verschaffen. Het strafrecht wordt hierbij als van groot belang gezien om de nieuwe risico's te beheersen of uit te bannen. Het strafrecht verliest hiermee zijn oude repressieve karakter en krijgt een meer preventieve rol. In Nederland heeft de terrorismebestrijding, waarin risicojustitie het duidelijkst zichtbaar is, geresulteerd in een zeer preventief strafrecht waarin gebruik wordt gemaakt van risicoschattingen om in zo'n vroeg mogelijk stadium in te kunnen grijpen. Binnen een risicojustitie verschuift het strafrecht van een schuld- naar een risicostrafrecht en van een daad- naar een intentiestrafrecht. Het plan van Haersma Buma om de verheerlijking van terrorisme strafbaar te stellen past goed binnen dit geschetste perspectief van de risicojustitie. Uit zijn uitlatingen blijkt immers dat hij terrorisme ziet als een acute onzekere bedreiging van ons bestaan, waarbij het strafrecht moet worden ingezet om dit te kunnen beheersen. Doordat een strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme, in het licht van de hierboven geschetste risicojustitie, een verschuiving van een schuldstrafrecht richting een risicostrafrecht betekent, is er een grote kans dat ons daadstrafrecht met deze strafbaarstelling verder richting een intentiestrafrecht zal verschuiven. Dit zijn immers kenmerken van de risicojustitie.

De Jong heeft een theoretisch kader opgesteld aan de hand waarvan kan een bepaalde wet kan worden getoetst om te bepalen of deze behoort tot het daadstrafrecht. Dit kader bestaat uit de volgende punten:

1. Het aangrijpingspunt voor strafrechtelijk ingrijpen moet in uiterlijk gedrag bestaan en niet in een criminele intentie en/of

2. er moet gedrag te bekennen zijn van een type waaraan een serieus objectief gevaarzettend karakter kan worden toegeschreven en/of

87 Aan het eerste vereiste kan worden voldaan door een uiterlijk waarneembare handeling op te nemen in de delictsomschrijving waardoor de rechter bij zijn oordeel niet moet raden naar de intentie van een persoon achter een bepaalde uitlating. De vraag is wel in hoeverre een toekomstig apologiedelict kan leunen op een uiterlijk waarneembare gedraging. Vaak zal een rechter bij de beoordeling van een uitlating toch de bedoeling van een persoon meenemen en daarmee zal de intentie van een persoon toch altijd meespelen. Aan het tweede vereiste kan moeilijk voldaan worden omdat het causale verband tussen een terrorisme verheerlijkende uiting en toekomstig geweld niet bewezen is. Dit causale verband is nog verder weggelegen bij zogenaamde likers van een filmpje. Uit hetgeen Haersma Buma heeft gezegd kan worden opgemaakt dat hij dergelijke like-uitingen ook strafbaar wenst te stellen. Doordat niet aan het tweede vereiste kan worden voldaan is bij een apologiedelict sprake van intentiestrafrecht. Aan het derde vereiste kan in mijn ogen ook lastig voldaan worden omdat, ten eerste, terrorisme een lastig te definiëren concept is. Bovendien krijgen veel uitingen pas betekenis door de uiting in samenspel te zien met de intentie van een bepaald persoon. Doordat aan twee van de vereisten uit het kader van De Jong moeilijk voldaan kan worden, is een apologiedelict waarschijnlijk een vorm van intentiestrafrecht. De intentie of gedachten van een persoon zullen een grote rol spelen bij het bepalen van de strafbaarheid.

Daarnaast ben ik van mening dat de uitingen van Haersma Buma in de media duidelijk weergeven dat hij de gedachten van een persoon belangrijk vindt bij het bepalen van de strafbaarheid. Hiermee geeft hij zelf in feite toe van plan te zijn intentiestrafrecht te gaan vormen. Wanneer hij de vorming van intentiestrafrecht wil voorkomen dient hij objectieve bestanddelen toe te voegen in de delictsomschrijving, zodat de rechter bij zijn oordeel niet slechts subjectieve bestanddelen heeft om te toetsen.

Ik kom daarom tot de conclusie dat het gevaar van het vormen van intentiestrafrecht groot is bij de strafbaarstelling van verheerlijking van terrorisme. Het vormen van intentiestrafrecht kan in mijn optiek bovendien ernstige gevolgen hebben. Ten eerste wordt een belangrijk beginsel als het ultimum remedium-beginsel uitgehold. Wanneer niet terughoudend wordt omgesprongen met het gebruik van strafrecht, kan dit ervoor zorgen dat hele groepen in de samenleving object worden van strafrechtelijk onderzoek met alle gevolgen van dien. Bovendien kan een strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme een tegengesteld effect hebben. Doordat hele groepen door middel van risicostrafrecht als gevaar worden

88 gezien, kunnen zij zich niet meer thuis voelen in onze samenleving. Het gevolg hiervan is dat zij zich gaan afwenden van de samenleving en hierdoor vatbaarder worden voor radicalisering. Bovendien blijft het de vraag in hoeverre een strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme kan bijdragen aan de bestrijding van terrorisme.

6. Conclusie

Het afgelopen jaar werd duidelijk dat het islamitisch radicalisme in Nederland in opkomst is. De beweging werd onder andere met demonstraties in de Schilderswijk en reacties op het internet zichtbaarder dan daarvoor. De fractievoorzitter van het CDA, Haersma Buma, is voornemens om de verheerlijking van terrorisme strafbaar te stellen. In deze masterscriptie heb ik de noodzakelijkheid en wenselijk van een dergelijke strafbaarstelling onderzocht. De probleemstelling die ik hierbij heb gehanteerd luidt als volgt:

Is de strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme gezien het huidige Nederlandse strafrecht noodzakelijk, mede in het licht van bestaande mogelijkheden tot ingrijpen, en

89 daarnaast gewenst in het licht van Europees recht of draagt die het gevaar in zich voor het ontstaan van een gedachtenpolitie?

6.1 Het wetsvoorstel ter strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme

In het eerste hoofdstuk van mijn onderzoek heb ik het object van mijn masterscriptie afgebakend. Hierbij heb ik getracht helder te maken wat Haersma Buma precies strafbaar wil stellen en wat zijn motivatie is voor een dergelijke strafbaarstelling.

In de nazomer van 2014 werd de opmars van IS en de toename van radicaliserende jongeren in Nederland zichtbaar, onder andere doordat IS-aanhangers zich lieten zien tijdens demonstraties in de Haagse Schilderswijk. Daarnaast juichten sommige Nederlanders op het internet de gruwelijke wreedheden van IS toe. Deze ontwikkelingen duidden erop dat de terroristische organisatie IS in Nederland op meer aanhang kon rekenen dan van te voren werd gedacht en dat de radicale islam in Nederland aan terrein had gewonnen.

In het licht van deze ontwikkelingen ontstond in augustus 2014 opnieuw discussie in de Tweede Kamer of de verheerlijking van terroristische daden niet strafbaar zou moeten worden gesteld. In 2005 was door de toenmalige minister van Veiligheid en Justitie, Piet Hein Donner, al een voorstel gedaan om de verheerlijking van terrorisme strafbaar te stellen; dit wetsvoorstel zou bekend worden als het zogenaamde apologieverbod. Ook destijds was het wetsvoorstel ingegeven door de opmars van het islamitisch terrorisme en de angst voor radicalisering van de eigen bevolking. Echter, het wetsvoorstel is destijds nooit aangenomen. Haersma Buma heeft gezegd zich bij de vorming van het nieuwe wetsvoorstel van de strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme te baseren op het wetsvoorstel uit 2005 en het slechts op drie punten aan te passen. De drie aanpassingen die Haersma Buma wil doen zijn als volgt: ten eerste zal alleen het actief toejuichen van een terroristische daad strafbaar worden. Ten tweede zullen alleen terroristische daden gepleegd door een erkende terroristische organisatie onder de nieuwe strafbaarstelling vallen. Ten derde gaat het alleen om het verheerlijken van terroristische misdrijven die nu gepleegd worden, of in de recente geschiedenis gepleegd zijn en die op dit moment de wereldorde schokken. Het wetsvoorstel van Donner werd bekritiseerd omdat het een te ruim bereik zou hebben en onduidelijk geformuleerd was. Met deze drie aanpassingen wil Haersma Buma voorkomen dat de strafbaarstelling te ruim en onduidelijk zal worden.

90 Omdat het wetsvoorstel van Haersma Buma nog niet op papier staat, heb ik mij gebaseerd op het wetsvoorstel van Donner en dit aangepast op de manier die Haersma Buma voor ogen staat. Het wetsvoorstel komt er dan als volgt uit te zien:

Artikel 137h

1. Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, een terroristisch

misdrijf, die op dat moment of in de recente geschiedenis gepleegd is, en dat op dat moment de wereldorde schokt , gepleegd door een terroristische organisatie, verheerlijkt, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, de openbare orde ernstig verstoort of kan verstoren, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

2. Indien het feit wordt gepleegd door een persoon die daarvan een beroep of

gewoonte maakt of door twee of meer verenigde personen, wordt gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar of geldboete van de vierde categorie opgelegd.

Ook in 2015, tien jaar na het wetsvoorstel van Donner, krijgt Haersma Buma veel kritiek vanwege zijn voornemen om de verheerlijking van terrorisme strafbaar te stellen. De geuite kritiek heb ik in de rest van mijn onderzoek onderzocht om te beschouwen of deze gegrond is.

6.2 De verheerlijking van terrorisme en het huidige Nederlandse strafrecht

Eén van de meest gehoorde kritieken op het plan van Haersma Buma is dat het Wetboek van Strafrecht al artikelen kent waaronder de verheerlijking van terrorisme zou kunnen vallen. Hiermee wordt voornamelijk gedoeld op de artikelen 131, 137c en 137d Sr. Een nieuwe strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme zou daarom niet noodzakelijk zijn.

Het verheerlijken van terrorisme kan in sommige gevallen al vallen onder artikel 131 Sr., waarin de strafbare opruiing is verankerd. Men spreekt van opruien wanneer wordt opgeroepen tot het plegen van strafbare feiten of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag. Ten eerste is van belang dat uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie van artikel 131 Sr. blijkt dat ook indirecte opruiing strafbaar kan zijn. Het verheerlijken van terrorisme

91 behelst immers wellichtniet het direct oproepen tot het plegen van terroristische misdrijven, maar wellicht wel het indirect aanzetten tot terrorisme. Ten tweede is van belang dat uit de jurisprudentie blijkt dat het uiten van een hoge morele waardering voor een bepaald misdrijf ook strafbare opruiing kan zijn. De verheerlijking van terrorisme, waarbij evident een hoge morele waardering wordt geuit voor een terroristisch misdrijf, zou daarom kunnen vallen onder artikel 131 Sr. Dit blijft echter altijd afhankelijk van onzekere factoren; bij het bepalen van de strafbaarheid van een bepaalde uiting wordt de uiting altijd bezien binnen zijn hele vorm en context. De uitlating moet in deze context een opruiende strekking hebben om strafbaar te kunnen zijn. In artikel 131 lid 2 Sr. is bovendien een strafverzwaring mogelijk wanneer sprake is van opruiing tot een terroristisch misdrijf. Dit duidt er ook op dat het opruien tot terrorisme, direct of indirect, al valt onder artikel 131 Sr.

Daarnaast kan het verheerlijken van terroristisch geweld strafbaar zijn onder de artikelen 137c en 137d Sr., waarin achtereenvolgens de groepsbelediging en het aanzetten tot haat strafbaar zijn gesteld. De artikelen 137c en 137d Sr. zijn er niet slechts voor het beschermen van minderheden; ook meerderheidsgroepen zoals ‘ongelovigen’ of ‘Nederlanders’ worden beschermd door deze artikelen. Dit is van belang nu radicaal islamitisch gelovigen zich juist vaak haatdragend uitlaten over deze meerderheidsgroepen. Aanleiding voor het wetsvoorstel van Haersma Buma was onder andere het verschijnen van IS-vlaggen in de Haagse Schilderswijk. Hij stelde hier tegen te willen optreden. Echter, ik kan concluderen dat het vertonen van dergelijke vlaggen al strafbaar is onder de artikelen 137c en 137d Sr. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie laten weten streng te zullen optreden tegen zulke vertoningen. De noodzaak van een strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme is er daarom in