• No results found

De verheerlijking van terrorisme : een strafrechtelijk onderzoek naar de noodzakelijkheid en wenselijkheid van een toekomstig apologiedelict

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De verheerlijking van terrorisme : een strafrechtelijk onderzoek naar de noodzakelijkheid en wenselijkheid van een toekomstig apologiedelict"

Copied!
100
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

VERHEERLIJKING VAN TERRORISME

De verheerlijking van terrorisme

Een strafrechtelijk onderzoek

naar de noodzakelijkheid en

wenselijkheid van een

(2)

2

Naam: Zahra Boufadiss

Studentnummer: 5893097

Masterthesis Rechtsgeleerdheid

Opleiding: Master Strafrecht (voltijd)

Onderwijsinstelling: Universiteit van

Amsterdam

Begeleider: dr. mr. D. Abels

Studiejaar: 2012-2013 (begin masteropleiding)

Plaats en datum: Amsterdam, 1 juli 2015

(3)

3

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 6

1.1 De comeback van het jihadisme in Nederland ... 6

1.2 De rol van social media bij de groei van het jihadisme in Nederland ... 7

1.3 Het wetsvoorstel tot strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme ... 8

1.4 Het verheerlijken van terrorisme als strafbaar feit ... 9

1.5 Onderzoeksvraag en structuur van onderzoek ... 9

2. Het wetsvoorstel ter strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme ... 13

2.1 Inleiding ... 13

2.2 De aanleiding en redenen voor het wetsvoorstel ... 13

2.3 Kritiek op wetsvoorstel Haersma Buma ... 14

2.4 Recente ontwikkelingen met betrekking tot het wetsvoorstel ... 15

2.4.1 De strafbaarstelling van het verheerlijken van terrorisme... 16

2.4.2 Het apologieverbod (2005) ... 16

2.4.3 Kritiek op Wetsvoorstel Donner ... 18

2.4.4 Veranderingen van Haersma Buma aan het apologieverbod ... 20

2.4.5 Het Wetsvoorstel Haersma Buma ... 21

2.4.6. Handelingen die strafbaar worden onder nieuwe wetsvoorstel ... 22

2.5 Conclusie ... 22

3. De verheerlijking van terrorisme en het huidige Nederlandse strafrecht ... 24

3.1 Inleiding ... 24

3.2 Wat hield het nieuwe wetsvoorstel ook alweer precies in? ... 24

3.3 De strafbare opruiing ... 25

3.3.1 Artikel 131 Sr. ... 25

3.3.2 De strafbaarheid van verheerlijking van terroristische daden onder artikel 131 Sr. 28 3.4 Radicale uitingen die terrorisme verheerlijken en artikel 137c en 137d Sr ... 32

3.4.1 Artikel 137c Sr ... 33

3.4.2 Het verbod op haatzaaien ... 34

3.4.3 De verheerlijking van terrorisme onder artikel 137c Sr en 137d Sr. ... 36

3.5 Hoe is eerder met radicale uitingen omgegaan? ... 38

(4)

4

4. De noodzakelijkheid voor een apologiedelict vanuit Europees recht ... 43

4.1 Inleiding ... 43

4.2 Europees Verdrag ter voorkoming van terrorisme (2005) ... 45

4.2.1 Totstandkoming van het Verdrag ... 45

4.2.2 De geest en inhoud van het Verdrag ter voorkoming van terrorisme ... 46

4.2.3 Het publiekelijk uitlokken van een terroristisch misdrijf ... 47

4.2.4 De implementatie van het Verdrag in Nederland ... 49

4.2.5 Het Kaderbesluit ter bestrijding van terrorisme ... 51

4.3 Een toekomstig apologiedelict vanuit het perspectief van het EHRM ... 53

4.3.1 Verheerlijking van terrorisme en de vrijheid van meningsuiting ... 53

4.3.2 De mogelijke begrenzing van de vrijheid van meningsuiting ... 53

4.3.3 Contextuele interpretatie ... 55

4.3.4 Het toetsingsschema van het EHRM bij beperkingen van de vrijheid van meningsuiting in geval van terrorismebestrijding ... 56

4.4 Rechtspraak van het EHRM betreffende uitingen die terrorisme verheerlijken... 61

4.4.1 EHRM: Hizb-ut-Tahrir and others v. Germany ... 61

4.4.2 EHRM: Leroy t. France ... 63

4.5 Conclusie ... 65

5. Het gevaar van intentiestrafrecht bij de vorming van een apologiedelict ... 69

5.1 Inleiding ... 69

5.2 Het karakter van het Nederlands strafrecht als daadstrafrecht ... 70

5.3 De verschuiving van het Nederlandse strafrecht richting een intentiestrafrecht ... 72

5.4 Nederland als risicojustitie ... 75

5.5 Het theoretisch kader van De Jong (1989): ... 77

5.6 De militante democratie ... 80

5.7 De mogelijke gevolgen en gevaren van een toekomstig apologiedelict ... 83

5.8 Conclusie ... 85

6. Conclusie ... 88

6.1 Het wetsvoorstel ter strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme ... 89

6.2 De verheerlijking van terrorisme en het huidige Nederlandse strafrecht ... 90

6.3 De noodzakelijkheid voor een apologiedelict vanuit Europees recht ... 92

6.4 Het gevaar van intentiestrafrecht bij de vorming van een apologiedelict ... 94

Bronnenlijst ... 95

(5)

5

Kamerstukken: ... 98

Jurisprudentielijst: ... 99

Websites: ... 100

(6)

6

1. Inleiding

1.1 De comeback van het jihadisme in Nederland

Na de veroordeling van leden van de Hofstadgroep, Samir A. en Piranha, kreeg het homegrown terrorisme in Nederland de afgelopen jaren minder aandacht. Het jihadisme in Nederland bestond uit een aantal losse, onzichtbare, geïsoleerde groeperingen die grotendeels inactief waren.1 Bovendien kregen deze groeperingen geen nieuwe aanhangers en waren zij niet verbonden met buitenlandse jihadistische organisaties. Het was daardoor voor Nederlandse jihadisten moeilijk om uit te reizen en deel te nemen aan de jihad. Vanaf 2010 kwam er een professionalisering op gang van het jihadisme in Nederland. Jihadisten traden vaker openlijk naar buiten en namen daarbij methoden over van activisten, zoals demonstraties en flyeracties.2 Door deze professionalisering en het gebruik van activistische methoden kreeg de Nederlandse jihadbeweging nieuw elan.

Sinds het begin van de burgeroorlog in Syrië in 2011 is er sprake van een ware opleving van de radicale islam in Nederland. De strijd heeft zich inmiddels uitgebreid naar Irak en in 2014 heeft de terroristische organisatie ISIS3 bovendien een islamitische staat uitgeroepen die de naam IS (Islamitische Staat) draagt. Van de strijd in Syrië en Irak en van het uitroepen van het kalifaat gaat een internationaal wervende werking uit.4 De burgeroorlog in Syrië heeft daarom als een katalysator gewerkt voor de groei van het aantal radicale en jihadistische jongeren in Nederland. Deze opleving werd vooral opgemerkt in 2013, toen ongeveer honderd Nederlandse jongeren naar Syrië vertrokken om daar als jihadstrijders deel te nemen aan de burgeroorlog.5 Ook bleek er in Nederland een groep aanhangers te zijn van de radicale islam die jongeren probeerde te mobiliseren voor de jihad. Bovendien bleek een nog grotere groep met deze radicale islam te sympathiseren en te ondersteunen.6 Het is niet mogelijk om een precieze schatting te maken van het aantal jihadisten in Nederland, maar de AIVD gaat uit van enkele honderden jihadisten en enkele duizenden sympathisanten.7

1 Transformatie van het jihadisme in Nederland. Zwermdynamiek en nieuwe slagkracht, AIVD juni 2014, p. 11. 2 AIVD, Transformatie van het jihadisme in Nederland. Zwermdynamiek en nieuwe slagkracht, juni 2014, p. 12. 3

ISIS staat voor de Islamitische Staat in Irak en de Levant. ISIS is een jihadistisch-salafistische militie die streeft naar de stichting van een islamitisch kalifaat met aan het hoofd een kalief, een opvolger van de profeet

Mohammed. ISIS wordt verantwoordelijk gehouden voor vele misdaden tegen de menselijkheid. ISIS wordt door o.a. de Verenigde Naties, de Verenigde Staten alsmede vele landen uit de islamitische wereld gezien als een terroristische organisatie. Direct of indirect zijn meer dan zestig landen in oorlog met ISIS.

4 Jaarverslag AIVD 2014, AIVD 2014, p. 9.

5 Transformatie van het jihadisme in Nederland. Zwermdynamiek en nieuwe slagkracht, AIVD juni 2014, p. 5. 6 Transformatie van het jihadisme in Nederland. Zwermdynamiek en nieuwe slagkracht, AIVD juni 2014, p. 5. 7

(7)

7 De jihadstrijders die terugkeren, na te hebben deelgenomen aan de strijd in Syrië of Irak, vormen een nieuwe dreiging voor Nederland. Zij zijn na deelname aan de strijd in Syrië en Irak gehard door de strijd en getraind in oorlogsvoering. Veelal zijn zij in de oorlog verder geradicaliseerd en hebben zich nog meer van de westerse samenleving afgekeerd. Ook kunnen er jihadstrijders terugkeren met de opdracht om in hun land van herkomst aanslagen te plegen. De dreiging die van teruggekeerde Syriëgangers uit kan gaan werd pijnlijk zichtbaar in mei 2014, toen één van hen een aanslag pleegde op een joods museum in Brussel.8 Terugkerende jihadisten kunnen bovendien ook een rol spelen in verdere radicalisering van Nederlandse jongeren en hen aansporen om op jihad te gaan.

1.2 De rol van social media bij de groei van het jihadisme in Nederland

De opkomst van social media heeft het karakter van de communicatie en werving onder jihadisten sterk veranderd. Eerder communiceerden jihadisten op een zogenaamd verticale wijze met elkaar: de communicatie verliep toen veelal via jihadistische fora waarop enkelen, zoals predikers, van bovenaf communiceerden met hun aanhangers.9 Met de komst van de social media is de communicatie meer horizontaal van aard geworden. Via Facebook en Twitter kunnen jihadisten over de hele wereld elkaar continu beïnvloeden; de boodschap kan op die manier een enorm bereik krijgen.10 De effectiviteit van jihadistische propaganda is met de komst van social media daarom enorm vergroot. Van het contact dat jihadisten in het strijdgebied onderhouden met gelijkgestemden in Nederland gaat zowel een radicaliserende als wervende werking uit.11 Dit komt vooral doordat de jihad “dichterbij komt” door de berichten die jihadstrijders verspreiden over hun persoonlijke ervaringen in het gebied. Jongeren voelen zich eerder verbonden met de jihadbeweging doordat zij direct in contact staan met mensen van hun eigen leeftijd die voor de jihad hebben gekozen. Dit directe contact draagt op die manier in hoge mate bij aan de radicalisering en aan het vertrek van jongeren naar het strijdgebied.12 In deze filmpjes wordt immers vaak een beroep gedaan op de plicht van moslims om te vechten voor hun gemeenschap.

De terroristische groep IS onderscheidt zich onder andere van andere jihadistische groeperingen door het sterke propaganda-apparaat dat de organisatie heeft. IS beschikt over

8

Jaarverslag AIVD 2014, AIVD 2014, p. 16.

9 Jaarverslag AIVD 2014, AIVD 2014 , p. 16-17. 10 Jaarverslag AIVD 2014, AIVD 2014 , p. 16-17. 11 Jaarverslag AIVD 2014, AIVD 2014, p. 17. 12

(8)

8 eigen mediaorganisaties door wie bijvoorbeeld het tijdschrift Dabiq wordt uitgebracht. Daarnaast heeft IS furore gemaakt door gruwelijke daden te filmen, zoals de executie van gegijzelden, en deze te verwerken in professionele propagandistische video's die wereldwijd verspreid werden. Een gevaar van deze video's is dat aanhangers van IS in Nederland zich aangesproken kunnen voelen door een woordvoerder van IS, die hen rechtstreeks toespreekt. Deze woordvoerder riep aanhangers onlangs bijvoorbeeld op om aanslagen te plegen in de landen die deelnamen aan de internationale coalitie tegen IS. Deze oproep heeft ook resultaat gehad: één van de plegers van de aanslag op de redactie van het Franse satirische blad Charlie Hebdo in januari 2015 werd geïnspireerd door deze boodschap en had kort voor de aanslag trouw gezworen aan de leider van het kalifaat, Abu-Bakr Al-Baghdadi.

1.3 Het wetsvoorstel tot strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme

Wat in Nederland tot grote schrik onder delen van de bevolking heeft geleid is dat er hier meer sympathie bleek te zijn voor de daden van ISIS dan aanvankelijk werd gedacht. Toen in augustus 2014 de video verscheen van de executie van de Amerikaanse journalist James Foley, werd deze op social media door sommige Nederlandse sympathisanten van ISIS met goedkeuring ontvangen. Daarnaast vond er in augustus 2014 in de Haagse Schilderswijk een demonstratie plaats die in eerste plaats georganiseerd was om een geluid tegen ISIS te laten horen. Deze demonstratie vond plaats naar aanleiding van een eerder protest in de buurt, waarbij ISIS-vlaggen te zien waren en leuzen als 'dood aan de Joden' te horen waren. Bij deze demonstratie verscheen echter een aantal ISIS-aanhangers ten tonele, die met ISIS-vlaggen opnieuw hun sympathie voor de terreurgroep lieten blijken. Bij deze demonstratie ontstonden rellen waarbij de politie moest ingrijpen.13 Ook op het internet blijkt de steun onder Nederlanders voor ISIS groter dan van te voren werd gedacht. Er verschijnen steeds meer websites waarop de gewelddadige idealen van het jihadisme worden verheerlijkt.14

Nadat het jihadisme in Nederland dus enkele jarengrotendeels verborgen was, uit het zich in Nederland nu steeds openlijker en actiever via het internet en demonstraties.15 De aanhangers van ISIS in Nederland uiten via social media steeds vaker hun sympathie voor de gewelddadige acties van de terreurgroep. De vraag is natuurlijk in hoeverre online

13

http://www.elsevier.nl/Politiek/nieuws/2014/8/Opstelten-geweld-bij-demonstratie-Schilderdwijk-onaanvaardbaar-1575092W/).

14 Transformatie van het jihadisme in Nederland. Zwermdynamiek en nieuwe slagkracht, AIVD juni 2014, p. 6. 15

(9)

9 goedkeuring/verheerlijking een glijdende schaal kan zijn van uitlaatklep naar daadwerkelijk geweld.16 Het één hoeft niet te volgen op het ander. Door de komst van social media is de kans om met het jihadistische gedachtegoed in aanraking te komen wel veel groter geworden. Een persoon kan hierbij gemakkelijker dan voorheen van passieve ontvanger van de jihadistische boodschap sympathisant en aanhanger worden.17 Radicalisering op het internet kan daarom leiden tot gewelddadig gedrag doordat men zich aansluit bij bijvoorbeeld ISIS of door het plegen van aanslagen elders in de wereld.

Gezien het bovenstaande behoeft het geen uitleg dat de Nederlandse regering strafrechtelijke en bestuursrechtelijke maatregelen treft om de radicalisering van haar bevolking tegen te gaan. In september 2014 vroeg CDA-fractievoorzitter Haersma Buma tijdens een debat met betrekking tot de aanpak van de Nederlandse jihadstrijders aan de regering om de verheerlijking van terrorisme strafbaar te stellen. Nu de regering bij monde van ex-minister van Veiligheid en Justitie Opstelten heeft gesteld dat zij niet aan het verzoek van Haersma Buma wil voldoen, heeft de CDA-fractievoorzitter laten weten dat het CDA binnenkort met een eigen wetsvoorstel zal komen om de verheerlijking van terrorisme strafbaar te stellen.

1.4 Het verheerlijken van terrorisme als strafbaar feit

Het verheerlijken van terrorisme als strafbaar feit is geen nieuw fenomeen. Europese landen als Frankrijk, Spanje, Engeland en Denemarken kennen al een wet waarin het verheerlijken van terrorisme strafbaar is gesteld.18 In Frankrijk werden in de nasleep van de aanslag op de redactie van het tijdschrift Charlie Hebdo 54 mensen vervolgd voor het verheerlijken van terrorisme.19 De straffen die werden opgelegd konden oplopen tot één jaar gevangenisstraf. De bekendste hiervan is de Franse omstreden cabaretier Dieudonné. Hij had op Twitter sympathie getoond voor één van de aanslagplegers en wordt daarom vervolgd.

1.5 Onderzoeksvraag en structuur van onderzoek

Deze masterscriptie zal zich concentreren op het aankomende wetsvoorstel ter strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme. De onderzoeksvraag die ik heb geformuleerd luidt als volgt:

16 Transformatie van het jihadisme in Nederland. Zwermdynamiek en nieuwe slagkracht, AIVD juni 2014, p. 20. 17 Transformatie van het jihadisme in Nederland. Zwermdynamiek en nieuwe slagkracht, AIVD juni 2014, p. 20. 18 R.M. Vennix, De verheerlijking van terrorisme. Niet effectief en niet nodig, NJCM 2005/8, p. 3.

19

(10)

10 Is de strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme gezien het huidige Nederlandse strafrecht noodzakelijk, mede in het licht van bestaande mogelijkheden tot ingrijpen, en daarnaast gewenst in het licht van Europees recht of draagt die het gevaar in zich voor het ontstaan van een gedachtenpolitie?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden heb ik mijn onderzoek verdeeld in een aantal deelvragen dat in de verschillende hoofdstukken zal worden beantwoord. In hoofdstuk 2 zal ik het onderwerp van mijn onderzoek afbakenen. Op dit moment is nog geen geschreven wetsvoorstel ter verheerlijking van terrorisme voorhanden. Haersma Buma heeft echter tijdens het debat in de Tweede Kamer en tijdens verscheidene mediaoptredens aangegeven wat hij precies wenst te veranderen aan het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft Haersma Buma gesteld dat hij zich bij het redigeren van het wetsvoorstel baseert op een eerder wetsvoorstel uit 2005. In dat jaar wilde de toenmalige minister van Veiligheid en Justitie, Piet-Hein Donner, de verheerlijking van terrorisme ook al strafbaar stellen. Dat was de periode na de moord op Theo van Gogh door Mohammed B. Het idee om de verheerlijking van terrorisme strafbaar te stellen is dus niet nieuw. Het wetsvoorstel in 2005, dat ook wel de naam 'apologieverbod' draagt, is nooit in het Wetboek van Strafrecht terecht gekomen. Zoals ik hierboven heb uiteengezet is de huidige situatie sterk veranderd ten opzichte van die in 2005. Daarom is het ook van belang om de noodzakelijkheid en wenselijkheid van een strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme opnieuw te onderzoeken.

Haersma Buma heeft gesteld dat hij wil voortborduren op dit oude wetsvoorstel en heeft hierbij precies aangegeven wat hij eraan verandert. Hiermee is in feite helder geworden hoe het wetsvoorstel van Haersma Buma eruit zal gaan zien, al voordat het wetsvoorstel op papier staat. In hoofdstuk 2 zal ik daarom kort het wetsvoorstel van Donner uit 2005 bespreken en hetgeen Haersma Buma heeft gezegd te willen wijzigen aan dit oude wetsvoorstel. Daardoor zal duidelijk worden waar mijn onderzoek zich precies op richt. Daarnaast zal in hoofdstuk 2 ook de aanleiding van het wetsvoorstel van Haersma Buma aan bod komen, alsmede de kritiek al is geuit op zijn wens om de verheerlijking van terrorisme strafbaar te stellen. Tijdens de rest van dit onderzoek zal ik deze kritiek onderzoeken om te kunnen beschouwen of hij gegrond is.

Hoofdstuk 3 zal zich concentreren op het eerste gedeelte van mijn probleemstelling. Hierbij zal ik bekijken of dit wetsvoorstel wel noodzakelijk is gezien ons huidige Wetboek van

(11)

11 Strafrecht. Het Nederlandse rechtsstelsel kent immers al een aantal uitingsdelicten. In hoofdstuk 3 zal worden onderzocht of het verheerlijken van terrorisme niet al onder een ander delict van het Wetboek van Strafrecht valt.

In hoofdstuk 4 zal ik het wetsvoorstel ter strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme benaderen vanuit een Europees perspectief. Europees recht en Europese jurisprudentie spelen een grote rol in de Nederlandse rechtsorde. Hoewel er al langere tijd samenwerking was op het gebied van terrorismebestrijding in Europa, is deze samenwerking geïntensiveerd sinds de aanslagen in New York op 11 september 2001. Er zijn richtlijnen, verdragen en andersoortige regelgeving tot stand gekomen op het gebied van terrorismebestrijding. In hoofdstuk 4 zal ik enkele van deze richtlijnen beschouwen om te beoordelen of de noodzaak voor het wetsvoorstel van Haersma Buma er vanuit dit perspectief is. De strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme zal een inperking van de vrijheid van meningsuiting zijn. Bij de vorming van een uitingsdelict dient daarom de vrijheid van meningsuiting in ogenschouw te worden genomen. In hoofdstuk 4 zullen daarom de rol van de vrijheid van meningsuiting in Nederland en haar mogelijke beperkingen aan bod komen. In Nederland heeft de Grondwet geen directe werking. Artikel 7, waarin de vrijheid van meningsuiting is verankerd, heeft daarom weinig betekenis in onze rechtsorde. Dit is anders met artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Hierin is de vrijheid van meningsuiting verankerd en dit artikel heeft wel rechtstreekse werking in onze rechtsorde, net als de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM). In hoofdstuk 4 zal daarom de jurisprudentie van het EHRM met betrekking tot dit artikel aan bod komen. Hiermee zal ik de vraag beantwoorden of een strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme wel een geoorloofde beperking is van de vrijheid van meningsuiting.

Veel gehoorde kritiek op het voorstel van Haersma Buma is dat er met de invoering van een dergelijke wet een zogenaamde gedachtenpolitie zou ontstaan. Hiermee wordt bedoeld dat de gedachten van mensen strafbaar zouden worden in plaats van hun handelingen. Een uitgangspunt van het Nederlandse strafrecht is dat het een daadstrafrecht is, waarin gedragingen strafbaar zijn en niet ideeën of gedachten. Wanneer gedachten strafbaar worden is sprake van de vorming van een zogenaamd intentiestrafrecht. Het vormen van een intentiestrafrecht is om meerdere redenen niet gewenst, hetgeen ik in hoofdstuk 5 nader zal uitleggen. In hoofdstuk 5 zal ik uitleggen wat het karakter is van een zogenaamd intentie- en

(12)

12 daadstrafrecht. Daarnaast zal ik beschouwen of het gevaar voor vorming van een intentiestrafrecht groot is wanneer de verheerlijking van terrorisme strafbaar wordt gesteld. Wanneer het gevaar voor vorming van intentiestrafrecht groot is, zal de invoering van het wetsvoorstel ter strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme immers minder gewenst zijn.

Nadat ik in bovenstaande hoofdstukken heb getracht de deelvragen van mijn onderzoek te beantwoorden, zal ik mijn onderzoeksvraag beantwoorden in de conclusie. Daarnaast zal ik in de conclusie enkele aanbevelingen doen.

(13)

13

2. Het wetsvoorstel ter strafbaarstelling van de

verheerlijking van terrorisme

2.1 Inleiding

Omdat het onderwerp van mijn masterscriptie het aankomende wetsvoorstel (hierna: het wetsvoorstel) van het CDA betreffende de verheerlijking van terrorisme betreft, is het ten eerste van belang om te beschouwen wat dit wetsvoorstel precies inhoudt. Met andere woorden, het is mijn bedoeling om in dit hoofdstuk het object van mijn onderzoek af te bakenen.

Allereerst komt de aanleiding voor dit wetsvoorstel aan bod, alsmede de redenen die het CDA ziet voor de invoering van dit wetsvoorstel. Omdat het wetsvoorstel grotendeels gebaseerd zal worden op een voorstel dat oud-Minister van Justitie Piet Hein Donner in 2005 deed, zal ik ook dit oude wetsvoorstel beschouwen. Daarna zal ik kort enige kernpunten van kritiek bespreken die het wetsvoorstel destijds kreeg. Vervolgens zal ik een aantal voorbeelden noemen van uitingen dat onder het nieuwe wetsvoorstel tot strafbaar gedrag zou leiden.

2.2 De aanleiding en redenen voor het wetsvoorstel

In de inleiding heb ik beschreven hoe het jihadisme in Nederland de afgelopen jaren zichtbaarder werd. Deze ontwikkeling is de reden voor Haersma Buma om het wetsvoorstel in te dienen.

Haersma Buma overwoog hierover tijdens het debat met betrekking tot de aanpak van jihadstrijders dat de dreiging van radicaliserende jongeren groot en dichtbij is.20 Hij overwoog hiertoe onder meer dat steeds meer jongeren vertrekken naar Syrië om deel te nemen aan de gewapende jihad.

In het debat met betrekking tot de aanpak van de Nederlandse jihad-strijders doet Buma drie voorstellen. In een motie vroeg hij aan de Minister van Veiligheid en Justitie Opstelten om de verheerlijking van terrorisme en het samenspannen tot een jihadreis strafbaar te stellen. Daarnaast vroeg hij de regering om organisaties die de rechtsstaat omver willen werpen te verbieden.21 Haersma Buma overwoog hierbij dat de overheid er niet is om stil te zitten en af

20Kamerstukken II, vergaderjaar 2013/14, 105-2, p.1. 21

(14)

14 te wachten tot het geweld uitbreekt. De overheid heeft een systeem van waarden en normen te verdedigen. Het in de kern van deze waarden verdedigen bevat het tijdig optreden tegen het afbreken van deze waarden, aldus Haersma Buma.22

2.3 Kritiek op wetsvoorstel Haersma Buma

Het voorstel van Haersma Buma kreeg direct kritiek van andere Tweede Kamerleden. D66-fractievoorzitter Pechtold gaf aan dat een dergelijke strafbaarstelling moeilijk realiseerbaar is in een rechtsstaat waar de vrijheid van meningsuiting en vrijheid van demonstratie grote goederen zijn.23 Haersma Buma stelde echter dat de vrijheid van meningsuiting in Nederland nooit onbeperkt is geweest. Uitingen die het terrorisme verheerlijken zijn een opmaat tot toekomstig geweld en daarom dienen deze uitspraken volgens Haersma Buma strafbaar te worden gesteld.24

Een ander gehoord kritiekpunt op het voorstel van Haersma Buma is dat men hiermee gedachtenpolitie wil gaan spelen.25 Het gaat volgens Haersma Buma immers om de gedachte achter uitingen zoals het zwaaien met een ISIS-vlag of het goedkeuren van de executies in Syrië en Irak. Hij wuift de kritiek met betrekking tot het laten meespelen van de intentie weg. Volgens Haersma Buma spelen ook bij andere delicten, zoals belediging en het aanzetten tot haat, de subjectieve context waarin uitingen worden gedaan een rol.26 Ook bij andere delicten staat de rechter dus voor de moeilijke beslissing om te bepalen of de context waarin bepaalde handelingen zijn gedaan tot strafbaar gedrag leiden. Waarom zou dat niet kunnen bij uitingen die terroristisch geweld verheerlijken?

Critici stellen daarnaast dat ons Wetboek van Strafrecht al genoeg delicten kent, om het verheerlijken van terrorisme aan te pakken, zoals bijvoorbeeld het verbod op het aanzetten tot haat of opruiing.27 Haersma Buma verweert zich tegen deze kritiek met het stellen van de vraag waarom dergelijk gedrag dan niet wordt bestraft, als het onder andere delicten valt. Haersma Buma stelt dat jongeren die de straat op gaan om IS aan te moedigen niet letterlijk oproepen tot geweld en niet aanzetten tot haat. Ons Wetboek van Strafrecht bevat daarmee

22 Kamerstukken II, vergaderjaar 2013/14, 105-2, p.3. 23 Kamerstukken II, vergaderjaar 2013/14, 105-2, p.3. 24 Kamerstukken II, vergaderjaar 2013/14, 105-2, p.4. 25

SP-fractievoorzitter Roemer en D66-fractievoorzitter Pechtold uitten deze kritiek beiden op 4 september 2014.

26 Kamerstukken II, vergaderjaar 2013/14, 105-2, p.4-5.

27 De ex-minister van Veiligheid en Justitie, Opstelten, gaf deze kritiek bijvoorbeeld in zijn reactie op de motie

(15)

15 volgens de CDA-fractievoorzitter een lacune die hij wenst op te vullen.28

Minister van Justitie en Veiligheid Opstelten liet in een reactie aan de Tweede Kamer weten dat hij de motie van Haersma Buma afwijst.29 Hij ontraadt het wetsvoorstel voornamelijk omdat het een te grove inbreuk op de vrijheid van meningsuiting zou betekenen. Volgens Opstelten kunnen er zeer veel uitingen vallen onder deze nieuwe strafbaarstelling. Hieronder vallen ook uitingen waarvan in principe geen enkel gevaar uitgaat. Opstelten denkt hierbij bijvoorbeeld aan puberaal gedrag op het internet. De Minister vindt dat het voor de Officier van Justitie heel lastig zal worden om een onderscheid te maken tussen straffeloos en strafwaardig gedrag. Daarnaast is Opstelten, net als andere Kamerleden, van mening dat het Wetboek van Strafrecht al voldoende delicten bevat om dergelijke uitingen aan te pakken.30 Haersma Buma heeft, ondanks de negatieve reactie van de Minister van Justitie, laten weten toch tot het indienen van een wetsvoorstel over te gaan.31

2.4 Recente ontwikkelingen met betrekking tot het wetsvoorstel

Hoewel het de afgelopen maanden leek alsof het wetsvoorstel op de plank was gelegd, lijkt het indienen van een wetsvoorstel nu toch ophanden te zijn. Tijdens een debat in de Tweede Kamer, dat plaatsvond naar aanleiding van de aanslagen van 8 januari in Parijs, riep Haersma Buma opnieuw op om het verheerlijken van terroristisch geweld strafbaar te stellen.32 In dit debat stelde Haersma Buma dat onze democratie onder andere weerbaar gemaakt moet worden door nee te zeggen tegen jongeren die geweld verheerlijken.33

Haersma Buma wees daarnaast op Frankrijk, waar de verheerlijking van terrorisme al strafbaar is. Haersma Buma noemde hierbij ook de veroordelingen die in Frankrijk zijn uitgesproken voor het verheerlijken van de recente aanslagen in Parijs. In het late night programma Jinek stelde Haersma Buma, dat in een land als Frankrijk, waar miljoenen mensen demonstreerden voor de vrijheid van meningsuiting, toch een verbod op de verheerlijking van terrorisme bestaat. Volgens Haersma Buma beseft men in Frankrijk wel dat het verheerlijken van geweld een opmaat is naar toekomstig geweld. Het bestrijden van terrorisme heeft

28 Kamerstukken II, vergaderjaar 2013/14, 105-2, p.4. 29 Kamerstukken II vergaderjaar 2013/14, 29 754, nr. 266. 30

Kamerstukken II, vergaderjaar 2013/14, 105-6, p. 30.

31

https://www.cda.nl/actueel/toon/buma-roept-opnieuw-op-tot-strafbaar-stellen-van-verheerlijking-terroristisch-geweld-1/.

32 Kamerstukken II vergaderjaar 2014/15, 41-7, p. 11. 33

(16)

16 volgens Haersma Buma meerdere facetten. Naast het voorkomen van daadwerkelijke aanslagen door middel van intelligence en de samenwerking van politie en justitie, dient ook het creëren en ontstaan van een voedingsbodem waarin aanslagen kunnen plaatsvinden te worden voorkomen.34 De grens van de vrijheid van meningsuiting ligt daar waar de uitlating kan leiden tot geweld. Uitingsvrijheid mag nooit worden gebruikt om anderen tot geweld te brengen, aldus Haersma Buma. Het verheerlijken van geweld is volgens hem geen letterlijke oproep tot geweld, maar in een bepaalde context kan dit wel als zodanig worden ervaren. Wanneer bijvoorbeeld na een aanslag wordt gezegd dat een dergelijke aanslag goed is en navolging verdiend, kan dit tot daadwerkelijke navolging leiden. De vrijheid van meningsuiting is er volgens Haersma Buma om in vrede hard van mening te kunnen verschillen, maar niet om anderen tot geweld te brengen.35

Haersma Buma heeft tijdens het debat op 14 januari 2015 opnieuw gezegd dat het CDA bezig is met een initiatiefvoorstel om de verheerlijking van terrorisme strafbaar te stellen. Het voorstel is volgens Haersma Buma bijna klaar om ingediend te worden. Hij hoopt dat er, na de aanslagen in Parijs, wel voldoende draagvlak is voor dit wetsvoorstel.

2.4.1 De strafbaarstelling van het verheerlijken van terrorisme

Nu de aanleiding tot het wetsvoorstel en de kritiek daarop uiteen zijn gezet, zal ik bezien hoe de strafbaarstelling inhoudelijk vorm zal krijgen. Hoewel het werkelijke wetsvoorstel nog niet naar de Tweede Kamer is gestuurd, stelt Haersma Buma dat dit elk moment kan gebeuren. Daarnaast heeft hij in de Tweede Kamer en in de pers al precies verteld wat hij wil aanpassen.36 Het nieuwe wetsvoorstel is bovendien grotendeels gebaseerd op een wetsvoorstel dat de oud-Minister van Justitie Piet Hein Donner in 2005 deed.37 Ook hij wilde toen het verheerlijken van terrorisme strafbaar stellen. Dit wetsvoorstel uit 2005 zal ik nu aan een nadere blik onderwerpen.

2.4.2 Het apologieverbod (2005)

Op 12 juli 2005 toog de Minister van Justitie, Piet Hein Donner, naar de Tweede Kamer met een voorstel dat bekend zou worden als het apologieverbod. De uitgebreide titel van het

34‘Jinek’, KRO-NCRV Nederland 1, 15 januari 2015. 35‘Jinek’, KRO-NCRV Nederland 1, 15 januari 2015. 36

Onder andere in deze column: http://politiek.thepostonline.nl/column/als-het-al-kan-waarom-gebeurt-het-dan-niet/.

37 Het wetsvoorstel van 12 juli 2005 met de naam ‘Voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht

in verband met de strafbaarstelling van de verheerlijking, vergoelijking, bagatellisering en ontkenning van zeer ernstige misdrijven en ontzetting van de uitoefening van bepaalde beroepen’.

(17)

17 wetsvoorstel luidde als volgt: Voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de strafbaarstelling van de verheerlijking, vergoelijking, bagatellisering en ontkenning van zeer ernstige misdrijven en ontzetting van de uitoefening van bepaalde beroepen.

Onder dit wetsvoorstel zou ook het verheerlijken van terrorisme strafbaar worden, maar wel op een andere, vooral ruimere, manier dan Haersma Buma voorstaat. Blijkens de Memorie van Toelichting uit 2005 wenste men met het wetsvoorstel de vergroving van het maatschappelijke debat tegen te gaan. Uitlatingen die oorlogsmisdaden en terroristische daden vergoelijken hebben het in zich om deze vergroving te veroorzaken en bevolkingsgroepen tegen elkaar op te zetten. Deze vergroving zou er blijkens de Memorie van Toelichting voor kunnen zorgen dat de maatschappelijke verhoudingen tussen verschillende bevolkingsgroepen verslechteren en dat radicalisering bevorderd wordt. De overheid had volgens Donner een taak om de vergroving van het debat tegen te gaan.38

Deze Memorie van Toelichting zou ook in deze tijd geschreven kunnen zijn; het CDA-gedachtegoed is niet veel veranderd. Zowel Haersma Buma als Donner zien een taak voor de overheid om de waarden en normen van de samenleving te beschermen. Zij zien in die samenleving geen ruimte voor het toejuichen van terroristische daden. Ook in 2005 werd het opkomende islamitisch terrorisme als hoofdreden voor deze strafbaarstelling gezien. De angst voor aanslagen was destijds reëel geworden door de aanslagen in Londen, Madrid en de moord op Theo van Gogh. Uitlatingen die deze aanslagen bagatelliseren of zelfs goedkeuren zouden voor sterke polarisatie kunnen zorgen tussen de verschillende groepen in de samenleving. Kwetsende uitlatingen zorgen voor verslechterde verhoudingen in de maatschappij. Dit kan weer ten gevolg hebben dat groepen gaan radicaliseren met uiteindelijk mogelijk terrorisme tot gevolg.39 De Memorie van Toelichting van het apologieverbod stelt dat het wetsontwerp beoogt een glijdende schaal naar geweld aan te pakken. Het verheerlijken en goedpraten van geweld getuigt van een hoge waardering voor het misdrijf; bagatellisering beoogt de ernst van het misdrijf te ontkennen of te relativeren. Door een voorgevallen misdrijf te ontkennen wordt het gevaar dat het misdrijf nog een keer voorvalt groter.40 Donner zei destijds letterlijk: ‘Als je op een kruitvat zit, moet je als overheid de mogelijkheid hebben om

38 E.J. Dommering, Strafbare verheerlijking, NJ 2005/32, p. 1694. 39 Dommering 2005, p. 1696.

40

(18)

18 te voorkomen dat het lont wordt aangestoken.’41

Het wetsvoorstel hield een toevoeging in aan het Wetboek van Strafrecht van twee artikelen: de artikelen 137h en 137i Sr. Deze artikelen zouden als volgt gaan luiden:

Artikel 137h

1. Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, een misdrijf,

omschreven in de Wet internationale misdrijven, een misdrijf, omschreven in artikel 6 van het Handvest van het Internationale Militaire Tribunaal bij het Verdrag van Londen van 8 april 1945, of een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, verheerlijkt, vergoelijkt, bagatelliseert of ontkent, welke verheerlijking, vergoelijking, bagatellisering of ontkenning, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, de openbare orde ernstig verstoort of kan verstoren, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste

een jaar of geldboete van de derde categorie.

2. Indien het feit wordt gepleegd door een persoon die daarvan een beroep of

gewoonte maakt of door twee of meer verenigde personen, wordt gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar of geldboete van de vierde categorie opgelegd.

Artikel 137i

Indien de schuldige een van de strafbare feiten, omschreven in de artikelen 131 tot en met 134 en 137c tot en met 137h, in zijn beroep begaat, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.

Daarnaast wilde het wetsvoorstel aan artikel 205 Sr. een tweede lid toevoegen42, waarmee degene die in zijn beroep het misdrijf uit het eerste lid begaat uit zijn beroep kan worden ontzet. Het Wetboek van Strafvordering zou ook worden gewijzigd. Aan artikel 67 lid 1 Sv werd artikel 137h Sr. toegevoegd waardoor voorlopige hechtenis mogelijk zou worden voor de nieuwe strafbaarstelling.

2.4.3 Kritiek op Wetsvoorstel Donner

Het wetsvoorstel van Donner is uiteindelijk geen wet geworden. Wellicht kwam dit door de vele kritiek die werd geuit door bijvoorbeeld de Raad voor de Rechtspraak en de Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak. Veel van deze kritiek is dezelfde kritiek die nu wordt geuit op het idee van Haersma Buma. Daarom zal ik in het navolgende de kritiek van toen kort bespreken. Hierbij heb ik mij beperkt tot twee grootste criticasters, de Raad voor de Rechtspraak en de Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak.

41 Kamerstukken II, vergaderjaar 2005/06, 17 062, p. 1.

42 Artikel 205 lid 1 Sr luidt als volgt: “Hij die, zonder toestemming van de Koning, iemand voor vreemde

krijgsdienst of gewapende strijd werft, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.”

(19)

19

De Raad voor de Rechtspraak

Zo voorzag de Raad voor de Rechtspraak moeilijkheden om te bepalen welke gebeurtenissen golden als internationale of terroristische misdrijven.43 Welke misdrijven dient een persoon te bagatelliseren om strafbaar te zijn? De officier van justitie en de rechter moeten immers bepalen of uitlatingen over een bepaalde gebeurtenis strafbaar gedrag opleveren of niet. Nu het dossier van de strafzaak zich vrijwel nooit zal uitlaten over deze kwalificatie, komt dit volledig op de schouders te rusten van de officier van justitie en de rechter. Volgens de Raad geeft het wetsvoorstel te weinig aandacht aan deze kwalificatieproblematiek.44 Deze kritiek is niet vreemd; er is namelijk geen adequate definitie van het begrip “internationaal misdrijf” en het is daarom onduidelijk welke misdrijven precies als zodanig gekwalificeerd mogen worden. Dat deze kwalificatie lastig is voor de officier van justitie of rechter vind ik geen reden om een wetsvoorstel maar af te blazen. Deze kwalificatie is immers bij vele andere uitingsdelicten ook lastig. Daarnaast wordt het volgens de Raad voor de Rechtspraak niet duidelijk welke uitingen precies kunnen worden beschouwd als ‘vergoelijken’ of ‘bagatelliseren.’45 Ook de zinsnede uit het wetsvoorstel ‘naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, de openbare orde ernstig verstoort of kan verstoren’, levert volgens de Raad moeilijkheden op. In de Memorie van Toelichting staat dat hiermee ‘onrust in de samenleving’ bedoeld wordt. Maar volgens de Raad is onrust in de samenleving niet gelijk te stellen met het zwaardere ‘verstoring van de openbare orde’.46 Bovendien werd het volgens de Raad moeilijk om in te schatten hoe een persoon zijn gedrag kan aanpassen aan de strafbaarstelling. Het legaliteitsbeginsel was hiermee in het geding. Het is voor een burger immers heel moeilijk om in te kunnen schatten of een bepaalde uitlating verstoring va de openbare orde tot gevolg kan hebben.47

De Raad voor de Rechtspraak vond daarnaast de afgrenzing ten opzichte van andere strafbaarstellingen, zoals opruiing en aanzetten tot haat, onduidelijk. De Raad voor de Rechtspraak voorzag bovendien moeilijkheden voor het wetsvoorstel gezien de vrijheid van meningsuiting. Deze geldt immers volgens rechtspraak van het EHRM ook voor kwetsende

43 Wetsvoorstel strafbaarstelling verheerlijking, vergoelijking, bagatellisering en ontkenning zeer ernstige

misdrijven, Raad voor de Rechtspraak, (2005/26).

44 Wetsvoorstel strafbaarstelling verheerlijking, vergoelijking, bagatellisering en ontkenning zeer ernstige

misdrijven, Raad voor de Rechtspraak, (2005/26), p. 2.

45 Wetsvoorstel strafbaarstelling verheerlijking, vergoelijking, bagatellisering en ontkenning zeer ernstige

misdrijven, Raad voor de Rechtspraak, (2005/26), p. 3.

46 Wetsvoorstel strafbaarstelling verheerlijking, vergoelijking, bagatellisering en ontkenning zeer ernstige

misdrijven, Raad voor de Rechtspraak, (2005/26), p. 4.

47 Wetsvoorstel strafbaarstelling verheerlijking, vergoelijking, bagatellisering en ontkenning zeer ernstige

(20)

20 meningen.48

Het wetsvoorstel bevatte bovendien geen duidelijk opzetvereiste. Hierdoor vallen alle uitlatingen die maatschappelijke onrust als effect hebben onder de strafbaarstelling, ook wanneer het opzet op deze onrust ontbreekt. Door het ontbreken van een opzetvereiste kunnen ook wetenschappelijke en journalistieke uitingen vallen onder het wetsvoorstel; zij hebben immers vaak maatschappelijke onrust tot gevolg.49

De Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak

De Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak (hierna: NVvR) had ook veel kritiek op het wetsvoorstel.50 Veel kritiek kwam overeen met de kritiek die werd geuit door de Raad voor de Rechtspraak. De NVvR had op deze kritiek wel enkele aanvullingen:

Zo dient het strafrecht volgens de NVvR ultimum remedium te blijven. De vergroving van het debat tegengaan door middel van het strafrecht is onnodig.51 Inbreuk maken op de vrijheid van meningsuiting uit artikel 10 EVRM is bovendien alleen toegestaan wanneer het noodzakelijk is in de democratische samenleving.52 Het is volgens De NVvR aan de politiek om duidelijker te maken waarom ingrijpen door middel van strafrecht noodzakelijk is in de democratische samenleving.

2.4.4 Veranderingen van Haersma Buma aan het apologieverbod

Haersma Buma wil het oude wetsvoorstel van Donner aanpassen op een aantal punten. Hoewel het wetsvoorstel nog niet volledig op papier staat heeft hij wel laten weten welke aanpassingen hem precies voor ogen staan.53 Hiermee probeert hij de kritiek die in 2005 is geuit op het voorstel van Donner te ondervangen. Een veel geuit kritiekpunt was dat het oude

48 EHRM, 7 december 1976, nr. 5493/72 (Handyside t. Verenigd Koninkrijk).

49 Wetsvoorstel strafbaarstelling verheerlijking, vergoelijking, bagatellisering en ontkenning zeer ernstige

misdrijven, Raad voor de Rechtspraak, (2005/26).p. 5.

50

ADVIES inzake het ontwerp-wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de strafbaarstelling van de verheerlijking, vergoelijking, bagatellisering en ontkenning van zeer ernstige misdrijven en ontzetting van de uitoefening van bepaalde beroepen, De Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak 29 september 2005, kenmerk: 5364262/05/6.

51

ADVIES inzake het ontwerp-wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de strafbaarstelling van de verheerlijking, vergoelijking, bagatellisering en ontkenning van zeer ernstige misdrijven en ontzetting van de uitoefening van bepaalde beroepen, De Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak 29 september 2005, kenmerk: 5364262/05/6, p. 2.

52

ADVIES inzake het ontwerp-wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de strafbaarstelling van de verheerlijking, vergoelijking, bagatellisering en ontkenning van zeer ernstige misdrijven en ontzetting van de uitoefening van bepaalde beroepen, De Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak 29 september 2005, kenmerk: 5364262/05/6, p. 2-3.

53

(21)

21 wetsvoorstel te ruim en onduidelijk geformuleerd was. Haersma Buma wil het oude wetsvoorstel daarom op de volgende drie punten beperken:

1. Alleen het actief toejuichen van terroristische misdrijven wordt strafbaar gesteld in het nieuwe wetsvoorstel. Het strafbaar stellen van het bagatelliseren, vergoelijken of ontkennen blijft achterwege.

2. Het wetsvoorstel van 2005 maakte verheerlijking van alle terroristische misdrijven en internationale misdrijven tegen de menselijkheid strafbaar. Daarmee, zo luidde de kritiek toen, zou ook het stellen dat ‘wat de Romeinen 2000 jaar geleden deden wel mee viel’ onder de bepaling kunnen vallen. De tweede beperking houdt in dat het om het verheerlijken van terroristische misdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid gaat die nu gepleegd worden, en die op dit moment de rechtsorde schokken. Haersma Buma heeft nog niet nader

gespecificeerd over welke tijdsspanne misdrijven van ‘nu’ en ‘dit moment’ verspreid zijn.

3. De derde beperking die Haersma Buma voor ogen staat is om slechts het toejuichen van daden van terroristische organisaties strafbaar te stellen. Het strafbaar stellen van daden die zijn begaan door staten wil hij achterwege laten. Dit was nog wel strafbaar onder het oude wetsvoorstel van Donner. Hiermee ontloopt het nieuwe wetsvoorstel een ingewikkelde

internationaalrechtelijke discussie. Het was immers heel lastig geworden om te bepalen welke daden van staten konden worden aangemerkt als misdrijven. Zou het binnenvallen van de Verenigde Staten in Irak in 2003 hier bijvoorbeeld onder vallen? Veel makkelijker is dit bij organisaties als IS, die wereldwijd als terroristische organisatie wordt aangemerkt54. Om te bezien of een organisatie als terroristische organisatie beschouwd kan worden, kan aansluiting worden gezocht bij internationale lijsten van terroristische organisaties zoals de lijst van de Europese Unie met terroristische organisaties.

2.4.5 Het Wetsvoorstel Haersma Buma

Wanneer je het oude wetsvoorstel van Donner uit 2005 neemt en dan de beperkingen

aanbrengt die ik hiervoor genoemd heb, zal het nieuwe wetsvoorstel er ongeveer zo uit gaan zien:

(22)

22

Artikel 137h

1. Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, een terroristisch

misdrijf, dat op dit moment of in de recente geschiedenis gepleegd is, en dat op dit moment de wereldorde schokt , gepleegd door een terroristische organisatie,

verheerlijkt, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, de openbare orde ernstig verstoort of kan verstoren, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

2. Indien het feit wordt gepleegd door een persoon die daarvan een beroep of

gewoonte maakt of door twee of meer verenigde personen, wordt gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar of geldboete van de vierde categorie opgelegd.

2.4.6. Handelingen die strafbaar worden onder nieuwe wetsvoorstel

Tot slot rest mij in dit hoofdstuk nog te bezien welke menselijke handelingen zouden vallen onder het nieuwe wetsvoorstel. Onder het nieuwe wetsvoorstel gaat het om terroristische misdrijven die nu gepleegd worden en op dit moment de wereldorde schokken. Hetgeen nu de media beheerst zijn natuurlijk de daden van de Islamitische Staat. Eerder in dit hoofdstuk gaf ik al het voorbeeld van mensen die op het internet openlijk de executie van James Foley door de Islamitische Staat goedkeurden. Dit zou een uiting zijn die onder het nieuwe wetsvoorstel strafbaar gedrag oplevert. Een ander voorbeeld dat Haersma Buma zelf noemde in de Tweede Kamer is het zwaaien met de vlag van ISIS, hetgeen gebeurde in de Schilderswijk. Dit is echter in mijn optiek wel een minder duidelijk voorbeeld dan het goedkeuren van een executie. Kan je stellen dat iemand die met de vlag van ISIS zwaait daadwerkelijk achter de daden van ISIS staat en vindt dat deze navolging verdienen? Of is dan niet slechts sprake van puberaal gedrag? Ik zal later in dit onderzoek ingaan op de problemen die een dergelijk wetsvoorstel zal opleveren.

2.5 Conclusie

In dit hoofdstuk heb ik getracht het object van mijn masterscriptie, aankomende wetsvoorstel betreffende de verheerlijking van terrorisme, uiteen te zetten.

De opmars van IS, samen met de toename van radicaliserende jongeren, heeft ervoor gezorgd dat Haersma Buma wenst om het verheerlijken van terrorisme strafbaar te stellen. Haersma Buma zal zijn wetsvoorstel grotendeels baseren op het wetsvoorstel dat oud-Minister van Justitie en Veiligheid Piet Hein Donner in 2005 indiende. Ook destijds was het indienen van het wetsvoorstel ingegeven door de opmars van het islamitisch terrorisme en de angst voor

(23)

23 radicalisering van de eigen bevolking. Destijds is het wetsvoorstel echter niet in het wetboek terecht gekomen, wellicht door de vele kritiek die het wetsvoorstel kreeg. Haersma Buma heeft, met de kritiek uit 2005 in het achterhoofd, dit wetsvoorstel op drie manieren beperkt. Ten eerste zal alleen het actief toejuichen van een terroristische daad strafbaar worden. Ten tweede zullen alleen terroristische daden gepleegd door een erkende terroristische organisatie onder de nieuwe strafbaarstelling vallen. Ten derde gaat het alleen om terroristische misdrijven die nu gepleegd worden, of in de recente geschiedenis gepleegd zijn, en die op dit moment de wereldorde schokken.

Opnieuw kreeg het plan van Haersma Buma om de verheerlijking van terrorisme strafbaar te stellen direct kritiek in de Tweede Kamer. Ik zal in feite onderzoeken of deze kritiek terecht is. In het volgende hoofdstuk zal ik daarom ten eerste onderzoeken of een dergelijke nieuwe strafbaarstelling wel nodig is. Vallen dergelijke uitingen niet al onder andere delicten van ons Wetboek van Strafrecht, zoals het verbod op haatzaaien of opruiing?

(24)

24

3. De verheerlijking van terrorisme en het huidige

Nederlandse strafrecht

3.1 Inleiding

De eerste zorg omtrent het wetsvoorstel ter strafbaarstelling van de verheerlijking van het terrorisme is dat een dergelijke strafbaarstelling in principe onnodig is. Verschillende leden van de Tweede Kamer en ook de Minister van Veiligheid en Justitie, Ivo Opstelten, waren van mening dat hetgeen Haersma Buma wenst strafbaar te stellen in grote lijnen al strafbaar is onder het huidige Nederlandse strafrecht.55 In het voorliggende hoofdstuk zal ik deze stelling nader onderzoeken. Hierbij zal ik mij concentreren op de artikelen 137c, 137d en 131 van het Wetboek van Strafrecht. Voornamelijk zullen de wetsgeschiedenis, de bestanddelen en de jurisprudentie bij deze artikelen aan bod komen om te bezien of radicale uitingen die het terrorisme verheerlijken al strafbaar zijn onder deze artikelen.56 Is er met andere woorden in het Nederlandse strafrecht wel noodzaak voor een strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme?

Ik zal specifieke delicten aan een beschouwing onderwerpen om te bezien of het verheerlijken van terrorisme onder deze delicten zou kunnen vallen. Volgens Haersma Buma zijn uitingen die het terrorisme verheerlijken een opmaat tot toekomstig geweld. Bovendien zouden dergelijke uitingen ervoor kunnen zorgen dat meer jongeren afreizen naar Syrië om in de gelederen van de Islamitische Staat te vechten. Hij wenst deze uitingen daarom strafbaar te stellen.57

3.2 Wat hield het nieuwe wetsvoorstel ook alweer precies in?

Allereerst is het van belang om duidelijk voor ogen te hebben hetgeen Haersma Buma wenst strafbaar te stellen. Haersma Buma wenst dat uitingen strafbaar worden van:

• Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, • Een terroristisch misdrijf/misdrijf tegen de menselijkheid, • van een terroristische organisatie,

• dat in de recente geschiedenis gepleegd is of nu gepleegd wordt, • en op dat moment de wereldorde schokt,

• verheerlijkt

55 Kamerstukken II, 2013/14, 105-6, p.30.

56 Ik doel hier op de artikelen 131 Sr, 137c Sr en 137d Sr. 57

(25)

25 • terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit de openbare orde ernstig verstoort of kan verstoren.

3.3 De strafbare opruiing

3.3.1 Artikel 131 Sr.

De vrijheid van meningsuiting heeft in Nederland haar grenzen. Een van die grenzen is de strafbare opruiing uit artikel 131 Sr. Het artikel luidt als volgt:

Art. 131:

1. Hij die in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, tot enig strafbaar feit of

tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag opruit, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vierde categorie.

2. Indien het strafbare feit waartoe wordt opgeruid een terroristisch misdrijf dan wel een

misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf inhoudt, wordt de gevangenisstraf, gesteld op het in het eerste lid omschreven feit, met een derde verhoogd.

Onder opruiing moet worden verstaan 'het aanzetten tot iets ongeoorloofds'.58 Opruiing is het opwekken van de gedachte aan enig feit, het trachten de mening te vestigen dat dit feit wenselijk of noodzakelijk is en het verlangen op te wekken om dit feit te bewerkstelligen.59 Met opruien wordt daarom ook wel ophitsen, opstoken of aanzetten bedoeld.60 Een aansporing kan bijvoorbeeld de vorm aannemen van een verzoek, maar niet van een bevel, omdat een bevel dwingend is en geen overredende kracht heeft. Juist deze overredende kracht van het opruien is de onderscheidende factor van bijvoorbeeld bedreiging. Wanneer iemand wordt gedwongen iets te doen, doet hij het wellicht wel, maar zonder dat hij zelf overtuigd is dat hetgeen hij doet ook juist is.61 Bij opruiing gaat het er dus om iemand te bewegen te handelen uit eigen beweging.

Daar ik wil beoordelen of hetgeen strafbaar wordt gesteld onder het wetsvoorstel van de verheerlijking van terrorisme al strafbaar is onder artikel 131, ontkom ik er niet aan de bestanddelen van dit artikel kort langs te lopen. Onder artikel 131 vallen vrijwel alle vormen

58

T.J. Noyon, G.E. Langemeijer & J. Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht, Deventer: Kluwer 1982, bij art. 131 Sr.

59 Noyon, Langemeijer & Remmelink 1982, onder punt 1. 60 Rb Alkmaar, 1 februari 1916, W9891.

61

(26)

26 van expressie; uitingen vallen zowel mondeling, per afbeelding, of op schrift onder de reikwijdte van dit artikel. Voor de mondelinge uiting geldt dat deze verstaanbaar moet zijn geweest. Daarbij is niet van belang in welke taal het gezegde is geuit. Het is daarom niet van belang of het publiek hetgeen gesproken is ook begrepen heeft.62 Opruiing behoort daarom tot de zogenaamde formele delicten nu het, anders dan bij materiële delicten, de strafbaarheid niet afhangt van het feit of het gevolg van het delict is ingetreden.63 Met een geschrift wordt alles bedoeld wat gelezen kan worden. Het gaat hier om geschreven of gedrukte stukken. Ook geluidsdragers vallen onder geschriften. Met 'afbeelding' uit artikel 131 Sr wordt bedoeld alles waarin de opruiende vorm in beeldende vorm is neergelegd. Hierbij kan worden gedacht aan schilderijen, cartoons, tekeningen en dergelijke. Hieronder valt bijvoorbeeld ook een vlag, hetgeen van belang is wanneer wij de rellen in de Schilderswijk in het achterhoofd houden. Bij een opruiende afbeelding is het voldoende dat de opruiende gedachte in de afbeelding kan worden gelezen.64

In artikel 131 staat dat de opruiing gericht moet zijn op enig strafbaar feit. Wanneer hetgeen waartoe wordt opgeruid wordt uitgevoerd, dient naar de feiten en omstandigheden duidelijk te zijn dat dit een strafbaar feit volgens het Nederlandse recht zou opleveren.65 In principe is zowel de opruiing tot een misdrijf als overtreding strafbaar.

Opruiing dient in het openbaar te geschieden om strafbaar te zijn. Dit betekent overigens niet dat wanneer opruiing op een niet-openbare plaats plaatsvindt, de strafbaarheid van de gedraging automatisch ontbreekt. Het gaat erom dat de opruiing onder zodanige omstandigheden geschiedt dat zij aan het publiek gericht is en door het publiek kan worden gehoord of gezien.66 Eerder in het hoofdstuk werd al duidelijk dat de opruiing niet daadwerkelijk hoeft te zijn gehoord of gezien door het publiek. Aan de andere kant betekent dit ook niet, dat wanneer bijvoorbeeld het opruiende geschrift door een aantal mensen is gelezen, aan het openbaarheidsvereiste is voldaan. De dader moet zich willens en wetens bewust aan de aanmerkelijke kans hebben blootgesteld dat publiek kennis zou kunnen hebben genomen van de inhoud van zijn uitlatingen.67 Een opruiend geschrift is alleen strafbaar als

62 Noyon, Langemeijer & Remmelink 1982, art. 131 Sr., aant. 5

63 S.A.M. Stolwijk, Inleiding in het strafrecht (derde druk), Deventer: Kluwer 2009, p. 33. 64

C.P.M. Cleiren, J.H. Crijns & M.J.M. Verpalen, Strafrecht. Tekst en Commentaar (tiende druk), Deventer: Kluwer 2014, artikel 131 Sr., punt 5.

65 Rb Rotterdam, 30 oktober 2007, NJFS 2008,43. 66 HR, 22 mei 1939, NJ 1939/861.

67

(27)

27 het daadwerkelijk onder de ogen van publiek is gekomen. Enkel het opstellen van een geschrift is niet strafbaar.

Onder deze bepaling is een persoon die opruit tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag ook strafbaar. Dit bestanddeel zal in de meeste gevallen neerkomen op opruiing tot een strafbaar feit. Men kan hierbij ook denken aan het zich meester maken van openbare gebouwen. Onder het 'openbaar gezag' wordt in principe het Nederlandse openbaar gezag bedoeld.68 Later in dit hoofdstuk kom ik hier nog op terug.

Wanneer sprake is van directe opruiing tot een strafbaar feit, of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag, is er zonder twijfel sprake van een strafbaar feit onder artikel 131 Sr. Hierbij kan je denken aan een persoon die in onbedekte vormen een ander aanspoort tot het plegen van een strafbaar feit.69 Niet geheel duidelijk is echter of indirecte opruiing, door bijvoorbeeld een terloopse aansporing in bedekte termen, ook strafbaar is. De wetgever heeft zich hier niet over uitgelaten.70 Het is met andere woorden niet geheel duidelijk of opruiing dient te geschieden in directe, aansporende vorm. Kan bijvoorbeeld het houden van een betoog over de wenselijkheid van een bepaalde handeling ook leiden tot strafbare opruiing? In de jurisprudentie zijn omtrent artikel 131 Sr. wel aanwijzingen te vinden dat ook indirecte opruiing in sommige gevallen strafbaar kan zijn. Zo was er ten aanzien van de titel 'Te wapen burgers' in het socialistische blad De Vrije Socialist, in combinatie met de inhoud van het artikel, sprake van strafbare opruiing.71

Ook wanneer het plegen van het feit waartoe wordt aangezet afhankelijk wordt gesteld van enige voorwaarde of eventualiteit, is toch sprake van opruiing.72 Wanneer iemand stelt: als de PVV de verkiezingen wint, moet je Geert Wilders vermoorden', is er sprake van strafbare opruiing.

Uit het volgende wordt nog duidelijker dat indirecte opruiing strafbaar kan zijn: het uiten van een hoge waardering voor een bepaald misdrijf kan namelijk strafbaarheid onder artikel 131 Sr. opleveren. In dat geval wordt niet direct aangespoord tot het plegen van een misdrijf.

68 Cleiren, Crijns & Verpalen 2014, artikel 131 Sr. onder punt 9f. 69

Een voorbeeld hiervan zou bijvoorbeeld een persoon kunnen zijn die tegen een ander een betoog houdt waarom diegene een derde zou moeten vermoorden.

70 Noyon, Langemeijer & Remmelink 1982, artikel 131 onder 1. 71 HR, 9 maart 1903, W 7898.

72

(28)

28 Iemand geeft dan bijvoorbeeld slechts aan dat hij de moord op Pim Fortuyn zeer bewondert. In de bewondering voor een bepaalde daad kan een aansporing gelegen liggen deze daad te volgen.73 De waardering voor de handeling impliceert dat de handeling navolging verdient.74

Het opzet van het delict ligt besloten in de delictshandeling 'opruien'. Het opzet moet gericht zijn op alle bestandsdelen van het delict, zoals bijvoorbeeld het bestandsdeel 'in het openbaar'. De opzetvorm van het delict kan het voorwaardelijk opzet zijn.75 Voldoende is dat hij of zij die handelt bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij een ander zou opruien tot het plegen van een delict. De jurisprudentie van de strafbare opruiing is sterk casuïstisch. Het hangt van de feiten en omstandigheden af of sprake is van een strafbare uiting.

3.3.2 De strafbaarheid van verheerlijking van terroristische daden onder artikel 131 Sr.

In het navolgende zal ik beoordelen of het verheerlijken van terrorisme niet al valt onder het delict opruiing in artikel 131 Sr.

Ten eerste vallen onder artikel 131 Sr vrijwel alle vormen van expressie.76 Dit maakt de reikwijdte van het artikel zeer ruim. Qua vorm zou het verheerlijken van een terroristische daad daarom zonder moeite onder dit artikel kunnen vallen. Ook het verheerlijken van terrorisme is een uiting en zal daarom de vorm hebben van woord, afbeelding of geschrift. Vaak worden deze geweld verheerlijkende opmerkingen op het internet gezet, maar ook uitingen op het internet vallen onder artikel 131 Sr.77

Ten tweede voorzie ik voor het openbaarheidsvereiste uit artikel 131 Sr. ook geen problemen. Tot nog toe hebben zij die het terrorisme verheerlijken dit voornamelijk op het internet gedaan.78 Uitingen op het internet voldoen aan het openbaarheidsvereiste, tenzij sprake is van e-mails die slechts voor privégebruik bedoeld waren.79 Mensen die op straat stonden te zwaaien met de vlag van de Islamitische Staat bevonden zich duidelijk in de openbaarheid.80 Aan het voorwaardelijk opzet op de openbaarheid is daarom meestal ook voldaan. Slechts

73

HR, 26 juni 1916, W 9955; HR 5 februari 1934, NJ 1934, p. 620.

74 Noyon, Langemeijer & Remmelink 1982, artikel 131 Sr, punt 1. 75 HR, 29 mei 2001, NJ 2001, 694.

76 Cleiren, Crijns & Verpalen 2014, artikel 131 Sr. 77

Zie bijvoorbeeld: HR, 22 april 2014, NJ 2014, 336 (met nt. N. Keijzer).

78 Hiermee doel ik bijvoorbeeld op het verheerlijken van de executie van James Foley op het internet. 79 Hof ‘s-Gravenhage, 23 januari 2008, LJN: BC2576.

80 Zowel bij een demonstratie in de Schilderswijk, als bij een demonstratie tegen Israël werd deze zomer met de

(29)

29 wanneer iemand bijvoorbeeld in zijn eigen huis uitspraken doet waarmee hij het terrorisme verheerlijkt, zal aan het openbaarheidsvereiste niet voldaan zijn. In die gevallen komt het vrijwel bij alle uitingsdelicten nooit tot een vervolging. Een kritische noot bij een strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme is dan ook in hoeverre een dergelijk artikel werkelijk meer veiligheid voor de maatschappij biedt; vele mensen zullen binnenshuis radicaliseren en dan zullen hun uitingen niet onder de reikwijdte van de strafbaarstelling vallen.

Hetgeen nog wel enige discussie verdient is, of men, door terroristische daden te verheerlijken, ook daadwerkelijk aanzet tot deze daden. Voor strafbare opruiing is immers nodig dat een persoon iemand anders, direct of indirect, aanspoort tot een strafbare gedraging.81 Van werkelijke directe aansporing tot het plegen van deze terroristische misdrijven is geen sprake wanneer iemand een terroristische daad verheerlijkt of goedkeurt. Met deze verheerlijking wordt immers niet uitgedrukt dat een ander deze daad zou moeten volgen. Uit hetgeen ik hierboven heb gesteld is echter duidelijk geworden dat in sommige gevallen ook zogenaamde indirecte opruiing strafbaar kan zijn. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer iemand hoge waardering voor een bepaald misdrijf uit. In mijn optiek is, in het licht van artikel 131 Sr., iemand die terroristische daden verheerlijkt daarom wel degelijk bezig met het (in)direct aansporen of aanzetten tot deze daden. Wanneer een persoon terroristische misdrijven verheerlijkt, uit hij zeer duidelijk een hoge morele waardering voor dit misdrijf. Van Noorloos stelt dat de strafbaarheid van het uiten van deze hoge waardering alleen blijkt uit vooroorlogse jurisprudentie, maar dat blijkt achterhaald.82 Uit een zeer recent arrest blijkt namelijk nog dat het uiten van hoge waardering voor een misdrijf valt onder de strafbare opruiing ex artikel 131 Sr.83

In deze zaak ging het om een viertal uitspraken die de verdachte had gedaan op zijn eigen website. Deze uitspraken waren gericht tegen de IND en minister van integratie Leers. Vooral de uitspraak “tijd voor een nieuwe generatie om op te staan en de fakkel van RaRa84 over te nemen!” is voor mijn onderzoek relevant. Met deze uitspraak uitte de verdachte namelijk een

81 Cleiren, Crijns & Verpalen 2014, artikel 131 Sr. 82 Van Noorloos 2014, p. 4.

83

Hof Amsterdam, 28 mei 2014, NJFS 2014/176.

84 RaRa was een actiegroep die fel gekant was tegen het apartheidsregime in Zuid-Afrika en in de jaren ’80 en in

het begin van de jaren ‘90 van de vorige eeuw verantwoordelijk was voor brandstichtingen en aanslagen die tot grote maatschappelijke en politieke onrust hebben geleid, waaronder brandstichtingen bij vestigingen van Makro, welke als doel hadden dat bedrijf ertoe te bewegen zich uit Zuid-Afrika terug te trekken.

(30)

30 hoge morele waardering voor de acties van de groep RaRa. Ten eerste is van belang dat het Hof in dit arrest (opnieuw) bepaalde dat indirecte opruiing ook strafbaar kan zijn:

“Anders dan de raadsman betoogt, kan de vraag of een uiting een opruiend karakter draagt niet geïsoleerd worden beantwoord. Immers, indien een uiting niet rechtstreeks tot strafbare feiten of geweld tegen het openbaar gezag oproept, kan deze alsnog een opruiende strekking krijgen door de context waarin deze is gedaan, onder welke context in voorkomend geval kan worden begrepen de verdere aard en inhoud van de tekst waarvan de uiting deel uitmaakt.”85

Daarnaast geeft het Hof in dit arrest nog een argument dat voor mijn vraagstelling zeer relevant is. Het Hof Amsterdam bepaalde namelijk dat de uitspraak “Tijd voor een nieuwe generatie om op te staan en de fakkel van RaRa over te nemen!” tot strafbare opruiing ex artikel 131 Sr. leidt. Hierbij is volgens het Hof van belang vast te stellen in welke context de tenlastegelegde uiting stond. De verdachte had de rechtsorde in Zuid-Afrika in de tijd van de Apartheid vergeleken met de actuele rechtsorde in Nederland. De verdachte bedoelde hiermee te zeggen dat de Nederlandse rechtsorde bol staat van de vreemdelingenhaat. Hierbij leverde zij heftige kritiek op het asielbeleid in Nederland. Zij stelde bovendien dat het in de fik steken van een bedrijf dat geld verdient aan de apartheid in haar optiek geen geweld is maar een begin van rechtvaardigheid.86 Het Hof overwoog met betrekking tot de bewezenverklaring voor de strafbare opruiing als volgt:

“Naar het oordeel van het hof legt de verdachte een niet mis te vatten hoge morele

waardering voor de brandstichtingen waarvoor Rara indertijd verantwoordelijk is

gesteld aan de dag. Zij roept ertoe op het werk van RaRa in de huidige tijd, waarin — in haar beleving — de rechten van bepaalde groepen mensen net als door het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime met voeten worden getreden, voort te zetten. Doordat zij even daarvoor een ‘affikkend bedrijfspand’ een ‘begin van gerechtigheid’ heeft genoemd, wordt geïmpliceerd dat de aan RaRa toegeschreven brandstichtingen bij

bedrijven activiteiten zijn die in onze tijd navolging verdienen. Het hof komt tot de

slotsom dat, hoewel de gewraakte uitlating niet rechtstreeks tot strafbare feiten of

geweld tegen het openbaar gezag oproept, deze, gelet op de inhoud en context van

85 Hof Amsterdam, 28 mei 2014, NJFS 2014/176. 86

(31)

31

het pamflet waarin die is vervat, een opruiende strekking heeft. Dit onderdeel van de

tenlastelegging kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen.” 87

In dit recente arrest oordeelde het Hof dat het uiten van een moreel hoge waardering voor een bepaald misdrijf in bepaalde context tot strafbare opruiing kan leiden. Met het geven van deze waardering geeft iemand immers aan dat het misdrijf navolging verdient. Dit zou dus ook kunnen gelden voor een uitspraak waarmee iemand een terroristisch misdrijf verheerlijkt of goedkeurt. In combinatie met de context zou een dergelijke uiting tot strafbare opruiing kunnen leiden. Dit is echter afhankelijk van onzekere factoren zoals de context waarin de uitlating vervat is. De uitlating moet in deze context een opruiende strekking hebben om strafbaar te zijn onder artikel 131 Sr. Wanneer iemand terrorisme verheerlijkt kan dit strafbaar zijn onder artikel 131 Sr. wanneer de uitlating in zijn geheel, vorm en context, een opruiende strekking heeft. De Hoge Raad heeft op 9 juni 2015 het cassatieberoep in deze zaak niet-ontvankelijk verklaard omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie zouden rechtvaardigen.88

Een ander vereiste van artikel 131 Sr. is dat opgeruid moet worden tot een strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag.89 Opruiing kan bestaan uit de verheerlijking van een bepaald misdrijf. Wanneer je dit gegeven beziet in het kader van het wetsvoorstel ter strafbaarstelling van de verheerlijking van terroristische misdrijven, zijn het deze terroristische misdrijven waartoe opgeruid wordt. Het behoeft daarom geen nadere uitleg dat het verheerlijken van terroristische misdrijven in bepaalde context tot strafbare opruiing leidt. Wanneer iemand terroristisch geweld verheerlijkt, kan bovendien ook sprake zijn van opruiing tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag zoals bedoeld in artikel 131 Sr. Juist terroristische misdrijven zijn misdrijven tegen het openbaar gezag in Nederland, daar zij indruisen tegen alles waar onze rechtsstaat voor staat. Hoewel de wetgever bij het maken van het wetsartikel waarschijnlijk voornamelijk het Nederlands openbaar gezag in gedachten heeft gehad, dient volgens de Hoge Raad met de term ‘openbaar gezag’ niet uitsluitend aan het Nederlands openbaar gezag te worden gedacht. Uit de wetsgeschiedenis blijkt immers dat het gaat om de bescherming van de maatschappij en de natuurlijke orde der maatschappij; deze

87 Hof Amsterdam, 28 mei 2014, NJFS 2014, 176. 88 HR, 9 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1499. 89

(32)

32 maatschappij kan moeilijk worden beperkt tot die van de Nederlandse staat.90

Een andere aanwijzing, voor het feit dat het verheerlijken van terroristische misdrijven al strafbaar kan zijn onder artikel 131, is gelegen in lid 2 van dat artikel. Bij wet van 12 juni 2009, Stb. 245 is dit lid aan artikel 131 Sr. toegevoegd. Dit lid houdt in dat de in lid 1 bedoelde gevangenisstraf met een derde wordt verhoogd indien het strafbare feit waartoe wordt opgeruid een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83 Sr, of een misdrijf ter voorkoming of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf als bedoeld in artikel 83b Sr. is.91

Gezien het feit dat artikel 131 Sr. zich specifiek richt op het opruien tot terroristische misdrijven, plus het gegeven dat het verheerlijken van een misdrijf tot strafbare opruiing kan leiden, brengen mij tot de conclusie dat de verheerlijking van terrorisme in bepaalde context al strafbaar is onder artikel 131 Sr: ten eerste vallen alle vormen van expressie onder artikel 131 Sr. De uitlating dient wel aan het openbaarheidsvereiste te voldoen om strafbaar te kunnen zijn. Dit betekent dat de uitlating wel aan enig publiek gericht moet zijn geweest; wanneer de uiting door niemand gehoord zou kunnen zijn is de uitlating niet strafbaar. Tenslotte moet de uitspraak opruien tot een strafbaar feit of tegen het openbare gezag om strafbaar te zijn onder artikel 131 Sr. Uit jurisprudentie blijkt dat het uiten van een hoge morele waardering voor een misdrijf onder opruiing uit artikel 131 Sr. kan vallen. Het gaat er hierbij om of de uitlating in zijn geheel, vorm en context, een opruiende strekking heeft.

Bovendien is de strafmaat van artikel 131 Sr. in mijn ogen ook afdoende. De maximale straf die als reactie op overtreding van artikel 131 Sr. kan worden opgelegd is een gevangenisstraf van vijf jaren of een geldboete van de vierde categorie. Deze straf kan volgens lid twee echter met een derde worden verhoogd wanneer er wordt opgeruid tot een terroristisch misdrijf. Op de verheerlijking van terrorisme kan dus een forse gevangenisstraf komen te staan.

3.4 Radicale uitingen die terrorisme verheerlijken en artikel 137c en 137d Sr

Volgens de oud-Minister van Veiligheid en Justitie, Opstelten, zou de verheerlijking van terroristische daden ook al kunnen vallen onder artikel 137c en 137d Sr.92 In deze artikelen zijn de groepsbelediging en het wettelijk verbod op haatzaaien vastgelegd. In het navolgende

90 HR, 3 juli 2012, NS 2012, 295, r.o. 3.2.2.

91 Cleiren, Crijns & Verpalen 2014, artikel 131 Sr., punt 3. 92

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit wil niet zeggen dat er in Zuid-Limburg helemaal geen geschikte ei-afzetplekken voor de Keizersmantel aanwezig zijn, maar wel dat er onvoldoende geschikte plekken zijn voor

In de eerste plaats moet het vaccin ervoor zorgen dat de dieren niet meer ziek worden, legt Bianchi uit, maar ook moet duidelijk worden of het virus zich via de ge

Uit eerdere inventarisaties/enquêtes Meerburg et al., 2008 is gebleken dat in de Hoeksche Waard de aandacht bij het waterschap Hollandse Delta voor ecologisch beheer van dijken

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

In de nieuwe constellatie was kortom de persoonlijke normatieve motivatie dominant en werd deze ondersteund door de economische motivatie (de angst voor meer boetes).. Ook wat

vrije concurrentie op de markt tot stand gekomen prijs, de juiste norm is voor de economische mogelijkheden. Zoowel bij con- sumptie, productie als inkomensverdeeling spelen

Edwin Bakker doet verslag van een onderzoek naar de vraag wat de kenmerken zijn van de Nederlandse jihadisten (Syriëgangers) en welke typen en rollen er te onderscheiden zijn binnen

Voor een verlenging is de informatie uit de eerdere rapportage niet voldoende maar is een nieuwe bestuurlijke rapportage nodig met nieuwe actuele informatie, waarin