• No results found

3. De verheerlijking van terrorisme en het huidige Nederlandse strafrecht

3.5 Hoe is eerder met radicale uitingen omgegaan?

Het Nederlandse strafrecht heeft al veel langer te kampen met het spanningsveld tussen radicale uitingen en de vrijheid van meningsuiting. In de arresten van de Hofstadgroep stond de vraag centraal wat de overheid diende te doen met uitingen die de democratie afwijzen, waarbij tegen de rechtsstaat wordt geageerd en waarbij geweld wordt gepropageerd.116 Deze jurisprudentie heeft daarom veel raakvlakken met de hedendaagse problematiek waarbij geweld van bijvoorbeeld radicaal jihadistische groepen wordt verheerlijkt.

Bij het beoordelen of uitingen strafbaar zijn dient de uiting mede te worden beoordeeld in het licht van artikel 9 en 10 EVRM. In deze artikelen zijn de vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst vastgelegd. In de Hofstadjurisprudentie werd nader bepaald waar de grenzen liggen voor de vrijheid van meningsuiting. Zo mocht volgens het Hof wel worden uitgedragen dat God de enige soeverein was. De leden van de Hofstadgroep begaven zich volgens het Hof ook nog niet in strafbaar gebied door te stellen dat zij wensten de sharia117 in te voeren. Het was ook niet strafbaar wanneer werd geuit dat ongelovigen dienden te worden gehaat. De grens was wel overschreden met het oproepen tot de gewapende jihad.118

“Indien de betreffende uitlating (…) gepaard gaat met een oproep tot Jihad, een oproep om gewapende strijd te voeren, worden de grenzen van het recht op vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting overschreden.”

Volgens het Hof gaat het niet om de grootte van het risico dat de uitingen worden gevolgd: “...de betreffende geschriften zijn op zich geschikt om iemand, al is het maar een enkeling te bewegen om de theorie in praktijk te brengen.”

116 Van Noorloos, ‘De Hofstadgroep’ voor het Haagse hof: over de vrijheid van radicale uitingen in het publieke

debat’, DD 2008/34 p. 1.

117 Sharia is islamitisch recht. 118

39 Ook heeft de Nederlandse rechtsorde te maken gehad met imams die haat predikten. Soms riepen zij in directe zin op tot geweld en soms in meer bedekte zin. In sommige gevallen ging het om Nederlandse imams. Er waren andere gevallen van buitenlandse imams die naar Nederland kwamen om te prediken. Ook zij zijn vervolgd in Nederland onder artikelen 137c en 137d Sr.119 Zij werden wellicht niet allen veroordeeld, maar het gaat om het feit dat dergelijke radicale uitingen al onder de reikwijdte van artikelen van het Wetboek van Strafrecht vallen.

Uit het Actieprogramma Integrale aanpak jihadisme en radicalisering van de regering blijkt bovendien dat tegen alle haatzaaiende uitingen, jegens welke bevolkingsgroep dan ook, hard zal worden opgetreden.120 Hierbij wordt bovendien nogmaals gesteld dat het tonen van vlaggen van verboden terroristische organisaties strafbaar is en dat er strafrechtelijk zal worden opgetreden wanneer deze vlaggen in het openbaar getoond worden.121

De Nederlandse rechtspraak heeft in mijn optiek bewezen over voldoende handvatten te beschikken gezien de hedendaagse problematiek van religieus radicale uitingen. Wanneer iemand oproept tot geweld, direct of indirect, is hij strafbaar onder artikel 137d Sr. Een nieuwe strafbaarstelling is ook daarom onnodig, zeker gezien het voornemen van de regering om aan de handhaving van de artikelen 137c en 137d Sr. prioriteit te geven. In combinatie met andere wetsartikelen, zoals artikel 205 Sr. waarin het ronselen voor de gewapende strijd is strafbaar gesteld, of het in artikel 134a Sr. strafbaar gestelde deelnemen en meewerken aan een training voor terrorisme, is het Nederlandse strafrecht in mijn optiek voldoende bewapend tegen jihadisme en radicalisering.

Niet alle gevallen van radicale uitingen waarin terrorisme wordt verheerlijkt vallen al onder de artikelen 131, 137c en 137d Sr. Zo zal het liken van een executievideo in mijn optiek niet snel tot een veroordeling voor opruiing leiden, ook al wordt met het liken wel een hoge morele waardering geuit voor hetgeen in de video te zien is. Wanneer een persoon een

119 In een arrest van het Hof ’s-Gravenhage (18 november 2002, LJN: AF0667) werd een imam vrijgesproken

omdat de imam op grond van zijn geloof vrij was om uitspraken te doen die als beledigend kunnen worden ervaren voor homoseksuelen. Wanneer uitspraken worden gedaan in het licht van het geloof van iemand is er een grotere vrijheid van meningsuiting. De uiting moet dan wel in direct verband staan met de geloofsopvatting.

120 Actieplan integrale aanpak jihadisme en radicalisme, Ministerie van Veiligheid en Justitie, Nationaal

Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2014, p. 13

121 Actieplan integrale aanpak jihadisme en radicalisme, Ministerie van Veiligheid en Justitie, Nationaal

40 bepaalde video ‘leuk vindt’ is er vrijwel geen context om te interpreteren of het liken een opruiende strekking heeft. De liker gebruikt verder immers geen woorden; hij heeft slechts een keer geklikt. Een dergelijke uiting heeft daarom geen enkele inhoud of context. Uit de eerder genoemde jurisprudentie blijkt dat het uiten van hoge waardering voor een misdrijf tot strafbare opruiing kan leiden door de gehele inhoud, vorm en context van die uiting. Bij het liken ontbreekt een dergelijke context vrijwel volledig en daarom zal men niet snel tot een veroordeling voor opruiing kunnen komen bij het liken van een executievideo. Daarnaast is het dan ook heel lastig om te bepalen of sprake is van opzet op opruiing bij de liker. Het wordt met andere woorden giswerk voor de rechter om te beoordelen of sprake is van strafbare opruiing. Wanneer Haersma Buma ook het liken van dit soort video’s strafbaar wil stellen, is daar nog ruimte voor wetgeving. Ook het delen alleen van een executiefilmpje zou ook kunnen worden gezien als het verheerlijken van terrorisme, terwijl dit niet valt onder de eerder genoemde artikelen. Het delen van een executiefilm kan bijvoorbeeld ook worden gedaan door de media. De media doen dit dan niet om hun publiek aan te zetten tot misdaden, maar om verslag te doen van hetgeen elders in de wereld gebeurt. Niet alleen de media, maar ook burgers, kunnen deze executiefilmpjes delen op bijvoorbeeld Facebook. Hoewel ze het filmpje dan wel verspreiden, doen ze dat niet altijd om aan te zetten tot gewelddadigheden. Soms doen zij dit om hun afschuw te tonen. Wanneer men alle vormen van verspreiding van dit soort filmpjes strafbaar wil stellen is er nog ruimte voor wetgeving.

3.6 Conclusie

Haersma Buma wenst de verheerlijking van terrorisme strafbaar te stellen omdat hij een causaal verband ziet tussen dergelijke uitingen en toekomstig geweld. In het onderhavige hoofdstuk heb ik onderzocht of dit wetsvoorstel, gezien het huidige Nederlandse strafrecht, wel nodig is. Ik concludeer dat veel van de uitingen die Buma wenst strafbaar te stellen, al strafbaar zijn onder bijvoorbeeld artikel 131, 137c en 137d Sr.

Allereerst kent ons Wetboek van Strafrecht reeds artikel 131 Sr., de strafbare opruiing. Opruiing betekent het aansporen van of het aanzetten tot strafbare feiten of gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag. Hoewel bij de verheerlijking van terrorisme niet van directe opruiing gesproken kan worden, is ook indirecte opruiing strafbaar. Soms is het uiten van een moreel hoge waardering voor een bepaald misdrijf voldoende om opruiing aan te nemen. De verheerlijking van terroristische daden zou daarom strafbaar kunnen zijn onder

41 artikel 131 Sr. Dit hangt af van de context waarin een bepaalde uiting is gedaan. Wanneer een uiting een opruiende strekking heeft kan deze strafbaar zijn onder artikel 131 Sr. Daar komt nog bij dat dit artikel, gezien het tweede lid, juist speciaal gericht is op het strafbaar stellen van de opruiing tot terroristische misdrijven. Het tweede lid zorgt voor een strafverzwaring in het geval van opruiing tot terroristische misdrijven.

Haersma Buma en anderen maakten zich bovendien zorgen om het verschijnen van vlaggen van terroristische organisaties in ons straatbeeld. Ik concludeer echter dat ook het vertonen van dergelijke vlaggen onder artikel 137c en 137d Sr. al strafbaar kan zijn. Het Openbaar Ministerie heeft dit bovendien bevestigd en beloofd te zullen optreden tegen dergelijke vertoningen.

Wanneer een persoon uitingen doet die terroristisch geweld verheerlijken, kan hij of zij ook strafbaar zijn onder artikel 137d Sr., waar het aanzetten tot haat en discriminatie strafbaar is gesteld. Dit werd in 2005 al geconcludeerd toen Donner het apologieverbod wilde invoeren. Een strafbaarstelling ter verheerlijking van terrorisme zou in sommige gevallen sterke overlap vertonen met artikel 137d Sr. Hoewel radicale groepen zich vaak richten tegen meerderheidsgroepen in onze samenleving, betekent dit niet dat zij niet strafbaar zijn onder artikel 137c en 137d Sr. Deze artikelen zijn er nadrukkelijk voor alle groepen, ook voor meerderheidsgroepen, zoals ‘de ongelovigen’ of ‘de Nederlanders’.

In mijn optiek is er daarom geen speciale wet nodig die de verheerlijking van terrorisme strafbaar stelt. De Nederlandse rechtsorde heeft in het verleden al aangetoond goed te kunnen optreden tegen radicale figuren die geweld prediken of ageren tegen de democratische rechtsstaat. In combinatie met het feit dat het Openbaar Ministerie heeft aangekondigd hard op te zullen treden tegen overtredingen van artikel 137c en 137d Sr., is onze democratische rechtsstaat in mijn optiek op dit moment voldoende bewapend tegen hen die dood en verderf verheerlijken. Echter, ook moet gesteld worden dat het Wetboek van Strafrecht nog niet in alle gevallen van radicale uitingen die terrorisme verheerlijken uitkomst biedt. Zoals ik eerder heb gesteld zie ik niet hoe het liken van een executiefilmpje strafbaar is onder artikel 131 Sr. Wanneer Haersma Buma ook tegen dergelijke gedragingen wenst op te treden is daar wellicht nog ruimte voor wetgeving.

43