• No results found

4. De noodzakelijkheid voor een apologiedelict vanuit Europees recht

4.2 Europees Verdrag ter voorkoming van terrorisme (2005)

4.2.4 De implementatie van het Verdrag in Nederland

De Nederlandse overheid heeft met de implementatie van dit Verdrag weinig veranderd aan het Wetboek van Strafrecht. De regering stelde dat de gedragingen in het Verdrag reeds strafbaar waren onder Nederlands recht, met uitzondering van de training voor terrorisme. Het Wetboek van Strafrecht werd daarom partieel gewijzigd; artikel 134a Sr. werd toegevoegd waarin de training voor terrorisme strafbaar werd gesteld. De Nederlandse overheid is, bij de implementatie van het Verdrag, niet overgegaan tot het vormen van een apologiedelict. Uit de Kamerstukken blijkt dat tijdens de voorbereiding van het Verdrag is gebleken dat er in internationaal verband geen draagvlak bestond voor de strafbaarstelling van apologie van terrorisme. Volgens de Minister van Justitie destijds, Ernst Hirsch-Ballin, zaten er aan een dergelijke strafbaarstelling nogal wat haken en ogen. Hierbij wijst hij op de kritiek die in 2005 al op het wetsvoorstel van Donner was geleverd. Voornamelijk voorzag Hirsch Ballin moeilijkheden om een apologiedelict te formuleren dat voldoende precies is, de toets van het EVRM kan doorstaan, voldoet aan het legaliteitsvereiste en ook nog toegevoegde waarde heeft ten opzichte van reeds bestaande delicten.147 Het publiekelijk uitlokken tot een terroristisch misdrijf was al strafbaar onder artikel 131 Sr.

Hoewel het Verdrag niet dwingt tot een strafbaarstelling van de verheerlijking van terrorisme, laat het tegelijkertijd wel de vrijheid aan verdragspartijen om een dergelijk delict te vormen. Aan staten wordt de ruimte gelaten om een delict te vormen waarin de directe of indirecte opruiing tot terroristisch geweld strafbaar wordt gesteld. Een apologiedelict behoort onder dit verdrag dus tot de mogelijkheden. Bij de verheerlijking van terrorisme wordt immers niet altijd in directe vorm tot terrorisme aangemoedigd; wel zou je kunnen zeggen dat het een indirecte aanmoediging is tot terroristische daden. Uit lid 1 van artikel 5 blijkt dat terroristische misdrijven niet direct hoeven te worden bepleit om onder de reikwijdte van het Verdrag te vallen. Het gaat in het Verdrag om gedragingen die in de toekomst kunnen leiden tot terrorisme. Je zou kunnen stellen dat uitingen die terroristische daden verheerlijken in de

145 Kamerstukken II, vergaderjaar 2007/08, 31 422, nr. 3 (MvT), p. 10. 146 Kamerstukken II, vergaderjaar 2007/08, 31 422, nr. 3 (MvT), p. 10. 147

50 toekomst tot terreur kunnen leiden en dat een apologiedelict daarom onder de reikwijdte van artikel 5 valt. Wel dient bij een eventueel toekomstig wetsvoorstel ter verheerlijking van terrorisme duidelijk een opzetvereiste te worden opgenomen. Er moet opzet zijn op het aanzetten tot een terroristische aanslag. Uit artikel 5 lid 1 van het Verdrag blijkt immers dat het moet gaan om de intent to incite to a terrortist offence. In artikel 5 lid 2 van het Verdrag staat nogmaals dat het om intentioneel aanzetten tot een terroristische misdaad gaat. In het wetsvoorstel van Donner uit 2005, waarin hij de verheerlijking van terrorisme strafbaar wenste te stellen, ontbrak een dergelijk opzetvereiste nog.148 In het wetsvoorstel van Donner uit 2005 stond immers niet dat men terrorisme moest hebben verheerlijkt met de intentie om op te ruien tot een terroristisch misdrijf. Een persoon die terrorisme verheerlijkte was strafbaar. Niet bewezen hoefde te worden dat hij met zijn uitlating de intentie had om op te ruien tot een terroristisch misdrijf. De gedragingen dienen bovendien wederrechtelijk gepleegd te zijn om onder de reikwijdte van het Verdrag te vallen.149 De wederrechtelijkheid mag volgens het Verdrag worden geïnterpreteerd volgens de nationale maatstaven op het gebied van wederrechtelijkheid.

Bovendien richt dit Verdrag zich op gedragingen die de kans op toekomstig terrorisme verhogen. Wanneer iemand publiekelijk aanzet tot een terroristische daad, moet deze uiting het in zich hebben om de kans op een toekomstige terroristische misdaad te verhogen. Wanneer slechts de openbare orde is verstoord door een bepaalde uiting, valt deze uiting niet onder de reikwijdte van het Verdrag. Dergelijke uitingen hoeven daarom niet strafbaar te worden gesteld in de staten die partij zijn bij dit Verdrag. In het wetsvoorstel van Donner speelde de verstoring van de openbare orde nog een grote rol. Donner wenste immers uitingen strafbaar te stellen die naar iemand weet of redelijkerwijs moet vermoeden, de openbare orde ernstig verstoort of kan verstoren.150 Het Verdrag ter voorkoming van terrorisme heeft het specifiek over gedragingen die de kans op een terroristische daad vergroten. De verstoring van de openbare orde is in mijn optiek een ander verschijnsel dan waar het Verdrag zich op richt. Wanneer de strafbaarstelling zich richt op de verstoring van de openbare orde, is de strafbaarstelling ruimer dan hetgeen geëist wordt door het Verdrag, aangezien het Verdrag slechts verplicht uitingen strafbaar te stellen die de kans op een terroristische aanslag

148

R.M. Vennix, 'De verheerlijking van terrorisme. Niet effectief en niet nodig', NJCM 2005/8.

149Kamerstukken II, vergaderjaar 2007-2008, 31 422, Memorie van Toelichting, p. 8.

150 Wetsvoorstel van 12 juli 2005, ‘Voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met

de strafbaarstelling van de verheerlijking, vergoelijking , bagatellisering en ontkenning van zeer ernstige misdrijven en ontzetting van de uitoefening van bepaalde beroepen’.

51 vergroten. Van verstoring van de openbare orde kan je immers niet altijd niet zeggen dat het de kans op een terroristische aanslag vergroot.