• No results found

Middelbaar beroepsonderwijs

In document Inspectie van het Onderwijs (pagina 194-198)

Percentage gediplomeerden constant • Het percentage deelnemers dat gediplomeerd het mbo heeft verlaten, is met 71 procent gelijk aan dat van vorig jaar (tabel 7.2h). De stijging in rendementen van de afgelopen jaren is daarmee niet verder doorgezet.

Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2012

Tabel 7.2h

Percentage gediplomeerde mbo-studenten periode 2006/2007-2010/2011

2006/2007 2007/2008 2008/2009 2009/2010 2010/2011

n=165.684 n=175.760 n=173.976 n=182.457 n=188.188

Niveau 1 45 46 47 55 55

Niveau 2 50 53 56 59 61

Niveau 3 69 70 72 73 73

Niveau 4 76 76 78 80 79

Totaal 66 67 69 71 71

Voortijdig schoolverlaters in het mbo • Tot vorig jaar was er een sterk dalende trend zichtbaar in de percentages voortijdig schoolverlaters (vsv’s) in het mbo. In het schooljaar 2010/2011 zette die daling niet door. Bij de afzonderlijke vakinstellingen, roc’s en aoc’s waren de vsv-percentages in dat jaar hoger dan het jaar ervoor. De voorlopige cijfers uit 2012 doen vermoeden dat de daling in het schooljaar 2011/2012 wel weer heeft doorgezet (zie voor meer gedetailleerde cijfers www.aanvalopschooluitval.nl).

Relatie instroom-uitstroom • De meeste leerlingen halen het diploma op het niveau waarop ze zijn ingestroomd. Een groep leerlingen behaalt een hoger niveau dan het niveau waarop ze zijn inge-stroomd en een groep haalt een lager niveau. Het is mogelijk dat een leerling een diploma op een lager niveau prefereert, omdat het beoogde vakdiploma alleen op een lager niveau bestaat. Van een leerling met een diploma voor de theoretische leerweg van het vmbo kan worden verwacht dat hij niveau 4 haalt. Uiteindelijk haalt 61 procent van deze leerlingen in het mbo dit niveau (tabel 7.2i).

Hogere diploma’s voor basis- en kaderberoepsgerichte leerweg • Ruim een derde van de leerlingen uit de basis- of kaderberoepsgerichte leerweg van het vmbo haalt een hoger niveau dan op grond van de vooropleiding verwacht was (tabel 7.2i). Dit niveauverschil is bij leerlingen uit de gemengde/theoreti-sche leerweg of hoger niet te zien, omdat zij met niveau 4 al het hoogste niveau hebben. Wel stroomt jaarlijks 40 procent van de leerlingen met niveau 4 door naar het hoger onderwijs (Inspectie van het Onderwijs, 2012).

Nauwelijks verschillen tussen instellingen • De variatie in diplomaresultaat is bij de instellingen voor beroepsonderwijs beperkt. De helft van de instellingen heeft een diplomaresultaat tussen de 69,5 en 77 procent. Er zijn enkele instellingen die een lager of juist een heel hoog resultaat hebben, maar bij een meerderheid van de instellingen bewegen de resultaten zich in een smalle bandbreedte. In veel gevallen gaat het om zeer grote instellingen en compenseert een goed resultaat van de ene afdeling een slecht resultaat elders.

Verschillen tussen domeinen • De verschillen in diplomaresultaat zijn veel groter wanneer gekeken wordt naar de resultaten van opleidingsdomeinen binnen instellingen. Dit blijkt ook wanneer gekeken wordt naar toegevoegde waarde in plaats van diplomaresultaat (Timmermans, 2012). Van de opleidingen op niveau 2 zijn bijvoorbeeld de resultaten op de domeinen uiterlijke verzorging, economie en adminis-tratie, informatietechnologie en toerisme relatief laag. Van de opleidingen op niveau 4 geldt dit voor de

7

Hoger onderwijs

Uitval in eerste jaar hoger • Van het cohort studenten dat in 2010/2011 aan een opleiding in het hbo is begonnen, blijkt 17,2 procent na een jaar de studie te hebben gestaakt of te zijn overgestapt naar een andere opleiding in het hoger onderwijs. De twee jaren daarvoor lag dit percentage lager. De stijging kan het gevolg zijn van het bindend studieadvies of de eigen keuze van de student en in het wo is het percentage uitvallers eveneens hoger dan in de afgelopen twee jaren.

Vooropleiding en uitval • Studenten die al eerder een opleiding in het hbo hebben gevolgd, hebben een grotere kans op uitval dan studenten die voor het eerst in het hbo studeren. Daarnaast is de kans op uitval in deze onderwijssoort groter naarmate de vooropleiding lager is. Zo valt iets meer dan 20 procent van de studenten uit het mbo na een jaar uit, terwijl dit bij de havisten een kleine 13 procent is. Ook voor uitval van eerstejaars in het wo geldt dat de kans hierop groter is wanneer de student al eerder bij een andere opleiding in het hoger onderwijs ingeschreven stond.

Hoger cijfer CE en uitval • De hoogte van het cijfer voor het centraal examen in het vo hangt samen met de kans op uitval, zowel in het hbo als in het wo. Een hoger cijfer betekent een kleinere kans op uitval.

Afhankelijk van de cijfers varieert de kans op uitval van 2 tot 16 procent.

* donkerblauw: de prestatie van de leerling is lager dan verwacht middenblauw: de prestatie is volgens verwachting lichtblauw: de prestatie van de leerling is hoger dan verwacht

wit: van een groot aantal (oudere) leerlingen is de exacte vooropleiding onbekend Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2012

Tabel 7.2i

Behaald mbo-niveau naar vooropleiding in het schooljaar 2010/2011 (in percentages, n=188.173)*

vooropleiding

Onge-diplomeerd Mbo 1 Mbo 2 Mbo 3 Mbo 4 n

Onbekend 33 13 23 17 14 52.418

Praktijkonderwijs 32 39 26 3 1 3.277

Geen vmbo-diploma 44 17 22 8 8 13.412

Vmbo-diploma vóór 2003 27 3 19 26 25 5.400

Diploma

basisberoeps-gerichte leerweg vmbo 30 2 34 22 13 28.809

Diploma

kaderberoeps-gerichte leerweg vmbo 25 0 12 23 40 28.358

Diploma gemengde

leerweg vmbo 17 0 6 15 62 5.943

Diploma theoretische

leerweg vmbo 21 0 6 12 61 39.312

Geen havo/vwo-diploma 33 0 6 11 50 4.219

Diploma havo/vwo 28 1 8 14 50 7.025

Totaal 29 6 18 17 31 188.173

geldt voor de niveau 4-opleidingen in de domeinen afbouw, hout en onderhoud, en mobiliteit en voertuigen. Bij de groene niveau 4-opleidingen (voedsel, natuur en leefomgeving) vertonen instellingen onderling juist zeer weinig verschillen. Hier maakt het voor de diplomakansen weinig uit voor welke instelling de student heeft gekozen.

Diplomarendement hbo • In het hbo daalt het percentage studenten dat hun opleiding binnen de daarvoor aangewezen tijd afrondt met een diploma (tabel 7.2j). Iets meer dan een derde van de studenten die in 2007/2008 met de studie begonnen, heeft na de nominale studieduur het diploma behaald. Vijf jaar eerder haalden twee op de vijf studenten dit diploma in dezelfde tijd. Ook wanneer met een ruimere marge wordt gekeken, nominaal plus een jaar, daalt het rendement. Ongeveer de helft van de studenten haalt binnen vijf jaar een diploma in het hbo aan de initiële opleiding.

Diplomarendement wo • Het wo laat een andere trend zien (tabel 7.2j). Steeds meer studenten halen hun bachelordiploma in de daarvoor gestelde tijd (drie jaar). Desondanks haalt nog steeds bijna drie kwart van de studenten het diploma niet binnen de nominale studieduur. De helft van de studenten lukt dit wel binnen vier jaar. Al een aantal jaren is een positieve trend in het rendement van het wo zichtbaar.

Studentkenmerken en rendement • Voor zowel het hbo als het wo geldt dat bachelorstudenten die al eerder een andere opleiding in het hoger onderwijs volgden, een grotere kans hebben op een diploma na de nominale studieduur plus een jaar, dan studenten die voor het eerst bij een opleiding in het hoger onderwijs staan ingeschreven (mits ze niet uitvallen, want dat komt vaker voor bij studenten die al eerder een opleiding in het hoger onderwijs hebben gevolgd). Studenten met een vwo-vooropleiding hebben een hoger diplomarendement dan studenten met een havo- of mbo-vooropleiding.

Tegelijkertijd halen studenten die uit het mbo afkomstig zijn, vaker een diploma dan voormalig havisten. Dit geldt niet voor alle sectoren in het hbo. Zo laten de mbo’ers die een pabo volgen een lager diplomarendement zien dan havisten, hoewel dit verschil niet groot is (zie hoofdstuk 9).

Cijfers CE voortgezet onderwijs • Net als uitval uit het onderwijs hangt het diplomarendement samen met het gemiddeld cijfer voor het centraal examen in het voortgezet onderwijs. Naarmate het cijfer hoger is, neemt de kans op een diploma toe. Minder dan 12 procent van de studenten in het wo die met gemiddeld een 6,5 van het vwo zijn gekomen, heeft na drie jaar het bachelordiploma (zie bijlage, tabel 7). Van de studenten die gemiddeld een 8,5 hadden, heeft bijna de helft na de nominale studieduur het diploma behaald. Bij het hbo is hetzelfde patroon zichtbaar, waarbij vooral de studenten met een vwo-vooropleiding sneller een diploma halen dan studenten uit het havo.

Instellingsverschillen • Figuur 7.2d laat zien dat bij de meeste hbo-instellingen het rendement de afge lopen jaren is afgenomen, maar dat er ook instellingen zijn waar het gemiddelde percentage behaalde diploma’s is toegenomen. Over het geheel genomen zijn de verschillen tussen instellingen iets kleiner geworden.

Tabel 7.2j

Percentage gediplomeerden bij voltijd bacheloropleidingen na nominaal en nominaal plus een jaar, naar startjaar, in het hbo en het wo (n 2007/2008 hbo=105.930 en n 2008/2009 wo=50.250)

Hoger beroepsonderwijs Wetenschappelijk onderwijs Diploma na vier jaar Diploma na vijf jaar Diploma na drie jaar Diploma na vier jaar

2002/2003 41,7 55,4 21,5 40,8

2003/2004 40,9 54,7 23,6 42,8

2004/2005 38,9 53,3 25,3 44,2

2005/2006 38,0 52,2 25,3 45,4

2006/2007 35,6 49,7 25,5 45,9

2007/2008 34,4 - 26,4 48,6

2008/2009 - - 28,1

-Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2012

7

Verschillen tussen sectoren • Tussen sectoren zijn er verschillen in verwacht slaagpercentage.

Opleidingen in de sector onderwijs in het hbo hebben een verwacht slaagpercentage van 53; bij opleidingen in taal en cultuur is dit percentage 66 (OCW, 2012).

Opleidingsgrootte • Tabel 7.2k laat zien dat het rendement na vijf jaar in het hbo lager is naarmate opleidingen minder studenten hebben. In het wo geldt hetzelfde. De rendementen van heel kleine opleidingen zijn ongeveer 10 procentpunten lager dan die van heel grote opleidingen. Opleidings-omvang speelt geen rol bij de kans op uitval na een jaar.

Masteropleidingen • Het aantal masterstudenten is de laatste jaren toegenomen. In collegejaar 2007/2008 volgden ruim zeventigduizend studenten een master, in collegejaar 2011/2012 bijna honderd-duizend. De meeste studenten volgen een masteropleiding in het wo (87 procent). Het aantal uitgereikte diploma’s neemt ook toe. In het collegejaar 2011/2012 zijn ongeveer 35.500 masterdiploma’s uitgereikt.

Percentage gediplomeerden per instelling na vijf jaar studie in het hoger beroepsonderwijs (n=105.930)

Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2012

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39

90

0 10 20 30 40 50 60 70 80

%

Cohort 2002 Cohort 2005

Instellingen

Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2012

Tabel 7.2k

Percentage gediplomeerden na vijf jaar (hbo) of vier jaar (wo), naar opleidingsgrootte (n hbo=98.278 en n wo=45.199)

≤75 studenten 75-173 studenten

173-295 studenten

295-510

studenten >510 studenten Hoger

beroeps-onderwijs 39 42 44 45 46

≤53 studenten 53-117 studenten

117-213 studenten

213-415

studenten >415 studenten

Wetenschappe-lijk onderwijs 26 28 30 36 36

In document Inspectie van het Onderwijs (pagina 194-198)