• No results found

Financiële situatie hoger onderwijs

In document Inspectie van het Onderwijs (pagina 156-159)

7cbhfc`YgUWWcibhUbhghcYfY]_YbX˜ De sectorbeelden in het hoger onderwijs geven vooralsnog geen redenen tot zorg. Bij het opstellen van dit Onderwijsverslag is de inspectie nog bezig met een nadere risicoanalyse van de financiële positie van instellingen in het hoger onderwijs. Uit reviews in 2012 bij een steekproef blijkt dat de controles door accountants in het hoger onderwijs in alle gevallen toe-reikend zijn geweest.

;YVfi]_Yb_Ybb]gjUbXYf]jUhYb˜ Verder heeft de inspectie in 2012 onderzoek gedaan naar het gebruik van derivaten in het mbo en het hoger onderwijs. Daaruit blijkt dat ongeveer een derde van de

in stellingen beschikt over derivaten. Derivaten zijn een geaccepteerd instrument om renterisico’s op lang lopende leningen te beperken. Instellingen hebben die leningen nodig voor de financiering van hun gebouwen. De totale, actuele waarde van alle derivaten in het hoger onderwijs is 216 miljoen euro negatief. De kennis van derivaten blijkt bij veel instellingen te beperkt te zijn (zie verder hoofdstuk 10).

5.2

5 voor de kwaliteit en het niveau van de examens. De taken van de examencommissies, waaronder het

borgen van de kwaliteit van de tentamens en examens, zijn per 1 september 2010 specifieker vastgelegd.

Ook worden meer eisen gesteld aan de samenstelling van de examencommissie. De HBO-raad heeft een handreiking examencommissies voor de hogescholen opgesteld. De inspectie evalueert in 2013 de wetswijziging met betrekking tot de examencommissies.

Interne kwaliteitszorg in ontwikkeling • In 2011 startte de NVAO met de beoordeling van de kwaliteits-zorg van de instellingen. In november 2012 hebben zeven instellingen (twee hogescholen en vijf universiteiten) een instellingstoets afgerond. Vijf instellingen werden positief beoordeeld, bij twee was de uitkomst positief onder voorwaarden. De NVAO meldt hierover dat bij de instellingen een vooruit-gang is geconstateerd in de wijze waarop ze omgaan met de kwaliteit van het onderwijs (NVAO, 2012).

Meer aandacht voor kwalitatieve uitkomsten • Verder ziet de NVAO op een aantal plaatsen bij hogescholen en universiteiten een verschuiving van de objecten van de interne kwaliteitszorg: minder aandacht voor regels, procedures en protocollen, en meer aandacht voor de kwalitatieve uitkomsten van het onderwijs, zoals toetsing, examens en eindwerkstukken.

Naleving code goed bestuur onvoldoende • In 2006 hebben de bekostigde hogescholen een eigen Branchecode Governance vastgesteld. Een onafhankelijke evaluatiecommissie, ingesteld door de HBO-raad, stelde in 2012 vast dat de naleving van de code beter kan en moet (HBO-raad, 2012b).

Weliswaar is de naleving van de publicatieverplichtingen in de afgelopen jaren verbeterd en wordt aan veel van deze verplichtingen door (nagenoeg) alle hogescholen voldaan, op andere punten hapert de naleving nog steeds. Het ontbreekt volgens de commissie vaak aan een gedeeld normen- en waardenka-der. Goed bestuur kan als een technisch-instrumenteel begrip worden gehanteerd. De commissie acht de normatieve component van goed bestuur minstens even belangrijk: ‘Regels en procedures moeten ingebed zijn in een herkenbare en gedragen cultuur, in opvattingen van wat goed is in de zin van fatsoenlijk, passend, ethisch verantwoord’ (HBO-raad, 2012b). De inspectie zal in 2013 de invoering van de maatregelen voor het interne toezicht in de Wet versterking besturing van 2010 evalueren.

Gedragscode NRTO • De Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO), waarbij een deel van de niet-bekostigde instellingen is aangesloten, hanteert een gedragscode waaraan alle leden zich dienen te conformeren. De NRTO kan leden schorsen als zij deze code niet naleven.

Meldingen • De inspectie krijgt soms signalen binnen over mogelijke problemen in het hoger onder-wijs. Deze signalen noemt zij meldingen. De meldingen gaan meestal over het onderwijs, het studie-proces en de organisatie. Het aantal meldingen dat de inspectie over onderwijs in het hbo ontving nam in 2012 toe ten opzichte van 2010 en 2011. Over het wo bleef het aantal ongeveer gelijk (tabel 5.2a).

Meldingen bij de inspectie over instellingen kunnen een signaal zijn van het onvoldoende functioneren van de interne kwaliteitsbewaking.

Tabel 5.2a

Aantal door de inspectie ontvangen meldingen over instellingen

2010 2011 2012

Bekostigd hbo 58 91 123

Bekostigd wo 13 12 8

Niet-bekostigd onderwijs 9 25 19

Bron: Inspectie van het Onderwijs, 2013

Werkwijze bij meldingen • De stijging van het aantal meldingen in het hbo in 2011 en 2012 hangt mogelijk samen met de publiciteit rond het onderzoek naar alternatieve afstudeertrajecten door de inspectie. Steeds gaat de inspectie na of er sprake is van een mogelijke ernstige tekortkoming.

Aangezien zij zelf geen klachten behandelt, verwees ze in bijna alle gevallen de melder terug naar de instelling. Wel informeert de inspectie de klager over rechten en plichten. In een beperkt aantal gevallen nam zij contact op met de instelling; dit leidde tot enkele incidentele onderzoeken. Er is waar nodig contact geweest met de NVAO.

Deel jaarverslagen onvoldoende prospectief • Twee vijfde van de jaarverslagen (40 procent in het hbo; 44 procent in het wo) vervult naar het oordeel van de inspectie onvoldoende een prospectieve functie. In die gevallen geven hogescholen en universiteiten weinig tot niet aan wat ze anders gaan doen (bijstellen) naar aanleiding van de resultaten in het licht van de gestelde doelen. Uit deze jaarver-slagen blijkt aldus geen cyclisch proces van kwaliteitszorg. Verder bevat een aanzienlijk deel van de jaarverslagen geen of onvoldoende informatie over benchmarking. De jaarverslagen van hogescholen en universiteiten kunnen dus op belangrijke punten nog verbeterd worden. Dit blijkt uit de analyse van alle jaarverslagen over 2011.

Drie functies RJO • Volgens de op de Regeling jaarverslaggeving onderwijs (RJO) gebaseerde richtlijn dient het jaarverslag drie functies te vervullen (OCW, 2011b). Hoewel de prospectieve functie in veel gevallen dus weinig uit de verf komt, vervullen de jaarverslagen van hogescholen en universiteiten gemiddeld voldoende de functie van retrospectief verantwoordingsdocument en van interactief informatiedocument. Maar ook hier is verbetering mogelijk. Over de belangrijkste elementen van gevoerd beleid, zoals onderwijsaangelegenheden en bestuurlijke ontwikkelingen, vermeldt 86 procent van de instellingen voldoende informatie, 9 procent onvoldoende informatie en slechts 5 procent goede informatie, dat wil zeggen: met een cyclisch gehalte. Ook geven de besturen van hogescholen en universiteiten in veel gevallen geen of onvoldoende informatie over de afhandeling van klachten.

Opgesplitste informatie • De inspectie verwacht opgesplitste informatie van onderwijsprestaties naar voor de omgeving herkenbare eenheden, zoals faculteiten of opleidingen. Deze segmentering laat in een deel van de jaarverslagen te wensen over. Verder ontbreken regelmatig percentages voor uitval en rendement, bijvoorbeeld berekend over een instroomcohort, waardoor de onderwijsprestaties niet duidelijk zijn.

Verslagen van raden van toezicht • De verslagen van de raden van toezicht gaan over het algemeen wel in op de wettelijk voorgeschreven onderwerpen (WHW, art. 10.3d). Er zijn echter ook zaken die een explicieter verantwoording behoeven. Het gaat dan bijvoorbeeld om het toezicht op de mate waarin het college van bestuur wettelijke verplichtingen naleeft, op de omgang met de branchecode en op de vormgeving van het systeem van kwaliteitszorg.

Niet-bekostigd hoger onderwijs • Rechtspersonen voor niet-bekostigd hoger onderwijs dienen jaarlijks volgens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) een ‘verslag van werkzaamheden’ in te dienen. De inspectie gaat hier vanaf 2013 op toezien.

Aanscherping externe borging • In het nieuwe (Nederlandse) accreditatiestelsel, dat is ingegaan per 1 januari 2011, zijn – op grond van eerdere evaluaties – een aantal verbeteringen aangebracht. Zo is er een meer flexibel instrumentarium ingevoerd voor situaties waarin niet geheel aan de eisen wordt voldaan, waaronder een herstelperiode van maximaal twee jaar. Dit maakt het voor panels minder moeilijk om tot een negatief oordeel te komen.

Verder is de instellingstoets kwaliteitszorg (ITK) ingevoerd: een vrijwillige toets op de kwaliteitszorg van de instelling. Ook is de rol van de visiterende en beoordelende instanties (VBI’s) beëindigd. De NVAO stelt het panel in voor de instellingstoets. Tevens moet een instelling in het nieuwe stelsel vooraf goed keuring krijgen van de NVAO voor samenstelling van het panel. Ten slotte krijgt de NVAO de taak om sectorbrede analyses op te stellen.

5 de NVAO. De conclusie is positief, namelijk dat de NVAO merendeels de internationale standaarden en

richtlijnen voor kwaliteitswaarborg in het hoger onderwijs naleeft. Verbeterpunten zijn onder andere de publieke informatievoorziening en het formuleren van expliciete en openbare criteria voor het accre-ditatiebesluit op basis van de panelbeoordeling. De inspectie doet in het kader van haar toezicht op het accreditatiestelsel begin 2013 onderzoek naar het functioneren van het nieuwe accreditatiestelsel.

In document Inspectie van het Onderwijs (pagina 156-159)