• No results found

Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, begin ik met een analyse van het Nederlandse publieke debat over imams zoals dat tussen 1993 en eind 2004 gevoerd werd. Een publiek debat vat ik op als een voor een brede groep mensen, actief dan wel passief, toegankelijke confrontatie van verschillende meningen over poli-tieke en maatschappelijke zaken (Kersbergen en Pröpper 1995). In het publieke debat over imams komen verschillende, soms met el-kaar conflicterende discoursen, tot uitdrukking. Discoursen zijn manieren van spreken en schrijven over een bepaald terrein van het maatschappelijke leven die onlosmakelijk verbonden zijn met de praktijken waarin dat terrein wordt vormgegeven (Prins en Slij-per 2002:194). Reflectie op documentatie van deze publieke debat-ten is een belangrijk (methodologisch) onderdeel van deze studie.

case-studies. De eerste casestudie wordt gevormd door de Turkse mos-kee Ayasofya van Milli Görüs¸ in Amsterdam. De tweede casus is de Marokkaanse moskee El-Islam die aangesloten is bij de UMMON

(Unie van Marokkaanse Moslim Organisaties Nederland) in Den Haag. De derde is de islamitische studentenvereniging Iqra aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam.

De vergelijking tussen de uitkomsten over de rolopvattingen ten aanzien van de imam in het publieke debat en de rolopvattingen die naar voren komen uit de drie casestudies, biedt de mogelijkheid om een aantal rolspanningen naar voren te laten komen. Er is spra-ke van een rolspanning wanneer aan een rol meerdere, min of meer conflicterende (gestandaardiseerde) patronen van verwachtingen en verplichtingen worden gekoppeld. Inzicht hierin is van belang voor het verhelderen van de beeldvorming over de imam in het pu-blieke debat.

De twee geselecteerde moskeeën zijn in het publieke debat gekend als open, op de Nederlandse samenleving gerichte moskeeën. De bestuurlijke en religieuze leiders van deze moskeeën (moskeebe-sturen, het Milli Görüs¸ Federatiebestuur en de imams) nemen ac-tief deel aan het Nederlandse publieke debat over de positie van moslims en de islam in de Nederlandse samenleving. De gekozen moskeeën hebben, vaak anders dan de Turkse Diyanet-moskeeën en veel andere Marokkaanse moskeeën, actief ingehaakt op het pu-blieke debat dat zich over het moslimleiderschap heeft ontspon-nen. De Ayasofya-moskee is de centrale moskee van Milli Görüs¸ van waaruit een maatschappelijk en politiek debat zichtbaar ge-voerd wordt. De imam van de El-Islam-moskee spreekt zich, ook als voorzitter van de Vereniging Imams Nederland, in het publieke debat uit over de positie van imams en religieus leiderschap. Bo-vendien is de moskeebestuursvoorzitter van de El-Islam-moskee tevens secretaris van de UMMON, een koepelorganisatie van Ma-rokkaanse moskeeën. Voorts zijn de geselecteerde moskeeën onaf-hankelijk van de financiering van de overheden uit de landen van herkomst. De moskeeën, die beide ongeveer even groot zijn,32zijn soennitisch. Alle respondenten zijn soennitische moslims, waar-toe circa negentig procent van de moslims in Nederland behoort. De twee moskeeën werden in eerste instantie opgericht vanuit de

behoefte van de eerste generatie arbeidsmigranten en hun gezin-nen en zijn op etnische leest georganiseerd.33De ene heeft voorna-melijk Turkse bezoekers, de andere merendeels Marokkaanse. De meerderheid van de moslims in Nederland is van Turkse of Marok-kaanse afkomst.34

Naast deze Turkse en Marokkaanse moskeegemeenschappen, is gekozen voor een interetnische islamitische studentenvereniging als derde onderzoeksgroep. Deze jonge moslims zijn publiekelijk in debat – vooral met elkaar, maar ook met de samenleving als ge-heel. Hun debatten gaan onder meer over de vraag naar religieus leiderschap, de rol van de imam binnen en buiten de moskee, en de invloed van de imam in hun morele opvattingen en hun handelen. De interetnische islamitische studentenvereniging vormt voor hen een plaats en een vorm waar ze dit debat openlijk en onafhankelijk kunnen voeren. Door hen bij het vergelijkende onderzoek te be-trekken, wordt gekeken welke rol de imam buiten de directe forma-liteit van de moskee speelt voor praktiserende moslims. In deze studie wordt duidelijk dat de voortrekkers van de veranderings-processen binnen de moskeegemeenschap hun overgangsdiscours tussen traditie en moderniteit juist ook buiten de muren van de moskee ontwikkelen, bijvoorbeeld in studentenverenigingen en via internetcontacten.

Alle respondenten in dit onderzoek zijn praktiserende, (diep)gelo-vige moslims met een migratieachtergrond. Daarnaast is een aan-tal uitspraken van bekeerlingen in dit onderzoek opgenomen, wanneer ze specifiek bijdroegen aan het beantwoorden van de on-derzoeksvraag. De islam vormt voor hen een belangrijke bron van waaruit zij hun handelen betekenis geven (zie bijvoorbeeld Eickel-man and Anderson 1999:1).35Daarbij zijn de tradities uit de her-komstlanden, ondanks allerlei tendensen naar universalisering en rationalisering van de islam, nog steeds een belangrijk referentie-punt, bijvoorbeeld voor gemeenschapsvorming (Mandaville 2001:149). Dit is onder meer zichtbaar in het feit dat moskeeën in Nederland nog voornamelijk langs etnische lijnen zijn georgani-seerd en de taal van de herkomstlanden ook voor tweede en derde generaties en tussen de generaties een belangrijke rol speelt. De

moskee is overigens slechts één van de gemeenschappen waarin gelovigen zich begeven, in welke sociale context een significant proces van socialisatie plaatsvindt36 en waarin hun identiteit wordt gevormd.37 Socialisatie vindt bijvoorbeeld ook plaats in scholen, op werkvloeren en in woonbuurten, door televisie, inter-net en in sportclubs.

In eerste instantie beperkt dit onderzoek zich tot degenen die actief participeren in ritueel en/of sociale activiteiten in de mos-kee, op vrijdag, maar ook op andere dagen van de week, vaak tij-dens de weekeinden. Daarnaast werden actieve leden en bestuurs-leden van de studentenvereniging Iqra geïnterviewd. De keuze voor deze beperkte groep is verantwoord om de onderzoeksvraag te beantwoorden. Zo kan empirisch zichtbaar gemaakt worden hoe de rol van de imam zich in de praktijk van enkele moskeeën ontwikkelt. Uit de beschrijvingen komt naar voren hoe een imam werkt, wat hem tot een goede imam maakt en voor welke keuzes hij staat. Er is daarom gekozen voor een kwalitatief onderzoek. Het beperkte aantal van drie casestudies is uiteraard niet representa-tief voor de vierhonderdvijftig moskeegemeenschappen in Neder-land. De indicaties die uit deze casestudies naar voren komen aan-gaande de rol, het gezag en de invloed van de imam zijn van belang bij het verhelderen van het publieke debat over de rol van de imam. Naast sociaalwetenschappelijke en islamologische literatuurstu-die van zowel primaire als secundaire bronnen, is deze stuliteratuurstu-die geba-seerd op antropologisch veldwerk dat in periodes plaatsvond in 2001, 2003, 2004 en 2005. In deze periodes bezocht ik niet alleen de drie geselecteerde locaties diverse malen, maar sprak ik ook met imams in andere moskeeën, volgde ik zo’n vijftien publieke debat-ten over en/of met moslims in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht, woonde ik zes debatten van de Islamitische Studenten-vereniging Iqra bij en een aantal activiteiten van de jongerenver-enigingen van beide moskeeën. Ik hield achtenveertig interviews. Bovendien kreeg ik in de Turkse moskee de gelegenheid om preken op te nemen. In totaal heb ik hier elf keer de vrijdagpreek opgeno-men, waarbij mijn komst na de eerste keer niet meer van tevoren aangekondigd was.

moskee-voorzitters en de directeur van Milli Görüs¸ Noord-Nederland een uitgebreide samenvatting van het inleidende hoofdstuk van deze dissertatie gegeven, in het Nederlands of in Arabische vertaling. Op deze manier waren zij op de hoogte van de doelstellingen en achtergronden van het onderzoek en was het duidelijk dat het om een dissertatieonderzoek ging en niet om een afstudeeronder-zoek. In iedere moskee sprak ik in ieder geval met de vaste imam(s), de moskeebestuurvoorzitter, een man en een vrouw uit de eerste generatie, een man en een vrouw uit de tweede generatie, en eventueel uit de derde generatie, wanneer het ging om jongeren vanaf zestien jaar. De respondenten werden doorgaans door mij-zelf benaderd tijdens een van de bijeenkomsten in de moskee of van de studentenvereniging. Vrijwel iedereen die ik op deze ma-nier benaderde was bereid om in een gesprek van ongeveer ander-half uur geïnterviewd te worden. Dit waren ander-half-gestructureerde gesprekken die op verschillende locaties plaats vonden. Soms bij de respondenten thuis, soms in een buurthuis, soms in de moskee. De interviews met de studenten werden afgenomen in de mensa van de Erasmus Universiteit of in de koffiekamer van de universi-teitsbibliotheek in Leiden. Bijna alle gesprekken heb ik, met toe-stemming van de respondent, opgenomen op een digitale recor-der. Hierdoor kunnen hun opvattingen in dit onderzoek letterlijk worden weergegeven. Bij de weergave van hun opmerkingen heb ik ervoor gekozen om gebruik te maken van pseudoniemen. Dit is niet het geval bij de imams, de mufti en de bestuursleden. Behalve met de Marokkaanse imam (waar ik gebruik maakte van een tolk), werden de interviews in het Nederlands gehouden.

Als relatief jonge, Nederlandstalige, vrouwelijke onderzoeker kwam voor mij de focus al snel te liggen op jongeren uit de tweede en derde generatie en met name ook op vrouwen. Ik nam deel aan hun activiteiten, die deels voor iedereen toegankelijk waren en deels in de moskee plaatsvonden. In de moskee was minder sprake van spontane toegang. Weliswaar werd ik meestal welwillend ont-vangen, als niet-moslim maakte ik geen deel uit van de vertrouwde ‘small group’. Bij een ‘small group’ gaat het om ‘any number of per-sons engaged in interaction in one or a series of face-to-face mee-tings in which each member receives an impression of every other

sufficiently distinct to cause a reaction to him, if only to recall his presence, on being questioned at the time or later’ (Hugo 1976: 98). Dit betekende dat ik er niet onopgemerkt aanwezig kon zijn of participeren.38De Marokkaanse vrouwen waren explicieter in het aangeven wanneer ik wel of niet een activiteit kon bijwonen dan de Turkse vrouwen. Bij de Turkse vrouwen kon ik er steeds bij zijn, maar was het vaak meer een kwestie van kijken, aanvoelen en in-formeren wat er gebeurde dan dat ik het letterlijk kon verstaan.

Het perspectief van de niet-moslimse ‘buitenstaander’ beteken-de vooral dat ik uiteinbeteken-delijk juist díe set vragen probeer helbeteken-der te krijgen en te beantwoorden die door een grote groep niet-moslim-se Nederlanders regelmatig gesteld wordt: welke rol spelen de moskee en de imam in de Nederlandse civil society? Welke maat-schappelijke betrokkenheid wordt er in de moskee gegenereerd, en speelt de imam daarin een belemmerende of een bevorderende rol?39

Door middel van de interviews, de observaties in de moskeeën en bij de activiteiten van Iqra en door tientallen gesprekken, ben ik ten eerste nagegaan of de concrete interactie tussen gelovigen en de vaste imam van de moskeegemeenschap zo groot is als de opvattingen uit het publieke debat en het overheidsstandpunt doen vermoeden. Ten tweede ben ik nagegaan of en met welke vragen de respondenten naar imams toestappen en wat zij doen met zijn antwoorden. Ten derde wijs ik op andere figuren die in de moslimdiaspora religieuze autoriteit toegekend krijgen en voor de gelovigen normatieve definities van de islam blijken te geven.

Methodologisch betekende het perspectief van de niet-moslim-se onderzoeker dat het in de caniet-moslim-sestudies gaat om momentopna-men, ondanks meerdere bezoeken gedurende langere tijd aan de moskeeën en de studentenvereniging.

Doordat in dit onderzoek gekozen is voor het centraal stellen van praktiserende moslims, die actief zijn in studentenverenigingen en jongerenvereniging van de moskeeën, komen vooral diegenen naar voren die zich actief, zoekend en kritisch opstellen ten aan-zien van hun geloofstradities en die blijk geven van een reflexief in-dividualiseringsproces. Andere moskeestromingen blijven in dit onderzoek buiten beschouwing. In een volgend onderzoek is het

zeker interessant en relevant ook hen, bijvoorbeeld door het bestu-deren van Diyanet-moskeeën, bij de vergelijking te betrekken. Het-zelfde geldt voor die moskeeën die bekendstaan als salafitische moskeeën, die in dit onderzoek alleen indirect aan de orde komen. Tegelijk biedt het empirisch onderzoek onder de drie geselec-teerde groepen indicaties die van belang zijn in het debat over imams, omdat het publieke debat ageert en reageert op dergelijke groepen. Met de focus op jongerenverenigingen en vrouwenactivi-teiten kan de studie een belangrijke maatschappelijke vraag beant-woorden, namelijk hoe voor jonge vrouwen en jonge mannen de rol van de imam zich ontwikkelt. Het vertrekpunt in deze studie wordt dan ook gevormd door de vragen die in het publieke debat worden gesteld ten aanzien van de rol van de imam; deze vragen om verheldering. Deze vragen worden aan de imams en gelovigen voorgelegd. Een verantwoorde bijdrage ‘van binnenuit’ kan het publieke debat verhelderen en de rol van de imam ‘ontmythologi-seren’. Door het inzichtelijk maken van verschillende verwachtin-gen van uiteenlopende actoren bij de imamrol, kunnen een aantal rolspanningen zichtbaar worden die in het publieke en politieke debat meer zouden moeten meewegen.

Dit inleidende hoofdstuk geeft een indruk van een ingewikkelde historische dynamiek van migranten, hun kinderen en kleinkinde-ren tussen traditie en moderniteit, gedukleinkinde-rende een kwarteeuw le-ven in Nederland. Beschikbare studies bieden wetenschappelijke reflecties op telkens opnieuw uitbarstende publieke debatten. Deze publieke debatten zijn niet vrij van angst voor intolerantie en religieuze terreur. Ondanks de in dit hoofdstuk genoemde studies is kennis over opvattingen van imams over hun eigen rol en de per-cepties van deze rol door verschillende generaties en seksen onder moskeebezoekers nog onvoldoende aanwezig als een van de fun-damenten waarop een publiek debat over de rol en invloed van imams verder kan plaatsvinden. Deze studie wil, in aansluiting op de hierboven beschreven studies, een bijdrage leveren aan de ver-werving van deze kennis.