• No results found

Wat is 'het mechanisme' tussen onafhankelijke en afhankelijke variabelen?

Hoofdstuk 2 Netwerken in perspectief

2.5 Eén algemeen model

2.5.1 Wat is 'het mechanisme' tussen onafhankelijke en afhankelijke variabelen?

Geen enkel perspectief biedt een duidelijk mechanisme tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen, bijvoorbeeld hoe centrumloosheid bijdraagt aan een hoger responsiviteit. Kenmerk van decentralisatie is immers eerder dat de organisatie trager op het roer van het hogere management reageert, omdat de lijnen langer en er meer buffers tussen de eenheden zitten.

Samengevat: geen enkel perspectief noemt een duidelijk mechanisme tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen.

2.5.2 Welke aangrijpingspunten zijn er tot zover voor sturing?

Bij het bedrijfskundig perspectief werd geconstateerd dat wij niet ruim in onze instrumenten zit- ten: 'er is op dit moment geen voorbeeld of onderzoeksmethodologie voorhanden voor de analyse van een netwerk' en 'praktisch bruikbare en theoretisch correcte instrumenten om de bedrijfseco- nomische effecten te meten worden node gemist' . Wij nemen aan dat men daarbij de effecten op het netwerk als geheel bedoelt en niet de afzonderlijke organisaties. Ook de organisatiekunde komt niet veel verder dan de op zich terechte aanwijzing om de doelen, middelen, waarden en beteke- nissen van de participanten te leren kennen.

Bij het ICT-perspectief is het netwerk pas in beeld bij niveau 4 van ICT-toepassing (Venkatraman): het herontwerp van het organisatienetwerk. Het technische ICT-netwerk faciliteert de vormgeving van netwerken van processen tussen organisaties. ICT vergemakkelijkt de ontwikkeling van de 'net- work organization' . Behalve dat het management moet zorgen dat het bedrijfs- en ICT-beleid in de pas met elkaar moeten lopen, dient het ook zo veel mogelijk muren tussen afdelingen en organisa- ties te slechten om te bereiken dat het netwerk ontstaat.

De bestuurskunde reikt een aantal instrumenten aan om de barrières die netwerkvorming in de weg staan: differentiatie, autonomie en belangenverstrengeling, te overwinnen. Het gaat daarbij met name om de meerzijdige of tweede generatie sturingsinstrumenten zoals het maken van afspraken, het aanstellen van sturingsagenten, het sturen met incentives en kengetallen en het gebruik van communicatieve instrumenten (De Bruijn en Ten Heuvelhof). Daarnaast bieden deze auteurs samen met In 't Veld ook aanwijzingen voor 'effectief gedrag bij grillige en ongestructureerde besluitvor- ming' , zoals de kunst van het koppelen van problemen, oplossingen en actoren, alsmede het refra- men van de perceptie van problemen en oplossingen en het zoeken van win-win-situaties.

Aanknopingspunten kunnen ook worden afgeleid uit de factoren, die Leeuw geeft voor het succes van de netwerkovereenkomst. Deze factoren raken in een aantal gevallen de variabelen, die bepa- lend zijn voor de performance en krijgen aldus iets logisch. Het gaat om het manipuleren van het patroon van de interacties (naar volume, autonomie, intensiteit en wederkerigheid) en de omge- ving, die in grote mate bepalend is voor de stabiliteit van het netwerk, het variëren van de mix van partnerorganisaties, de structuur van de samenwerkingsovereenkomst (is er coördinatie in de vorm van een spil- of kernorganisatie), de doel- en opbrengstendifferentiatie (hetzelfde doel kan de lijm zijn), het oog hebben voor het sociaal kapitaal (de verbindingen lopen immers via mensen) en de duidelijkheid over rollen en verantwoordelijkheden (human resource management).

Samenvattend zou het instrumentarium kunnen bestaan uit het gezamenlijk en gericht inzetten van meerzijdige middelen om het netwerk te kunnen (her)ontwerpen:

1. het mogelijk maken van interactie, het afstellen van de mate van interdependentie en de strak- heid van de koppelingen

2. het manipuleren van de dynamiek in de omgeving, zoals de mate van concurrentie met andere netwerken, door het aangaan van allianties

Algemeen model van een netwerk

VRAAG ANTWOORD

1 Wat verstaat men onder netwerk? Een netwerk is een min of meer stabiel patroon van multilaterale re- laties tussen meerdere autonome eenheden, die evenwel van elkaar afhankelijk zijn om hun doel te bereiken, zonder dat daarbij één dominant is.

A Wat bepaalt de grens tussen het

netwerk en zijn omgeving? Dé grenzen zijn niet scherp te trekken en liggen niet blijvend vast, maar ruimen en krimpen voortdurend op organische wijze. De omge- ving is niet amorf, maar bestaat uit andere netwerken. Tussen deze netwerken zit 'ruimte' in de vorm van afwezige of losse koppelingen. B In welke omgeving doen een net-

werkbenadering het goed? Onrustig, onvoorspelbaar, complex, turbulent, snel veranderend, dy-namisch; er is sprake van (veel) strijdige belangen en men loopt risi- co.

C Voor welke problemen biedt een

netwerkbenadering een oplossing? Als geavanceerde innovatie vereist is en bij vraagstukken van maat-werk en differentiatie. Bovendien komt netwerken de doelmatig- heid, doeltreffendheid en transparantie ten goede.

D Welke variabelen zijn bepalend voor

de performance? Het aantal deelnemers, de aard van de relaties tussen de eenheden (interdependentie versus autonomie, los versus strak), de verschei- denheid in soort deelnemers, de afwezigheid van hiërarchie en een centrum, de context van vertrouwen en de bereidheid tot coöpera- tie, alsmede de druk van de omgeving.

E Waaraan kunnen wij de performan-

ce afmeten? De gerichtheid op klantensatisfactie in plaats van efficiënt gebruik van de productiecapaciteit, toegenomen responsiviteit, innovatie- snelheid en lerend vermogen (informatie en kennis worden gedeeld), hogere kwaliteit van het product, omzet- en winstgroei.

2 Wat is 'het mechanisme' tussen on- afhankelijke en afhankelijke varia- belen?

Geen enkel perspectief noemt een duidelijk mechanisme tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen.

3 Welke aanknopingspunten zijn er

voor sturing van het netwerk? Men kan zich bedienen van het gezamenlijk en gericht inzetten van meerzijdige middelen om het netwerk te kunnen (her)ontwerpen: 1. het mogelijk maken van interactie, het afstellen van de mate van

interdependentie en de strakheid van de koppelingen

2. het manipuleren van de dynamiek in de omgeving, zoals de mate van concurrentie met andere netwerken, door het aangaan van allianties.

3. het beïnvloeden van de mix van partners.

Diverse aanwijzingen voor effectief gedrag bij grillige en ongestruc- tureerde processen.

Op alle vragen uit hoofdstuk 1 hebben we nu een min of meer bevredigend antwoord, behalve op de belangrijkste: wat is het mechanisme tussen de variabelen waarvan we denken dat ze invloed zijn op het gedrag van een netwerk en dat gedrag zelve. Met de variabelen hebben we misschien wel de ingrediënten van een soort wet van Ohm – stroomsterkte, weerstand en ampère – maar niet de wet zelf, de manier waarop deze grootheden op elkaar ingrijpen. We weten nu nog steeds niet precies (op z' n hoogst tentatief) waar de aangrijpingspunten zitten die een overheid eventueel kan mani- puleren om haar metaverantwoordelijkheid voor netwerken waar te maken. We hebben misschien wel instrumenten zoals sturingsagenten, kengetallen en do's en dont' s qua doelmatig gedrag, maar we weten weinig over hoe we die gericht moeten inzetten als het er op aan komt.

Met bovenstaande kennis kunnen wij een plaatje maken van ons netwerk, zoals hieronder van een insect. We weten dat het uit een groot aantal onderdelen bestaat, die elk hun eigen functie hebben en van elkaar afhankelijk zijn. Wij weten ook in welke omgeving dit insect goed gedijt, bijvoorbeeld warm en vochtig en wat zijn effecten zijn (in dit geval voor ons mensen niet zo prettig als het een mug is). We kunnen hem bestrijden, maar dat gaat voorlopig nogal grof, met een opgerolde krant of

gif, maar dat is helaas ook schadelijk voor ons milieu. Subtieler ingrijpen veronderstelt meer kennis, bijvoorbeeld van het paargedrag van het beest, maar die kennis ontbreekt. We weten aan de hand van dit plaatje niet hoe de onderdelen in elkaar grijpen en het geheel laten bewegen en zien niet zijn interactie met soortgenoten, prooien en vijanden. Het plaatje dat we tot nu toe van het net- werk hebben is mooi, maar tamelijk statisch.

Figuur 7: een model van een insect

A: hoofd B: middenrif C: ingewanden Bron: australian-insects.com

Na dit hoofdstuk over netwerken op basis van de kennis uit de 'gevestigde' wetenschap gaan we in het volgende hoofdstuk naar de jonge en volgens sommigen nog 'controversiële' 75 complexiteitswe- tenschap, die de pretentie heeft ons wel een mechanisme van netwerken te kunnen bieden.

Hoofdstuk 3 Complexiteitstheoretisch perspectief; bergbeklimmen