• No results found

Nabij Sevenum, in het veld, staat een kapelletje, hetwelk zijnen oorsprong aan de volgende legende te danken heeft. In zeer oude tijden werd er een meisje door eenen wolf in de verte bedreigd. Toen het kind den vratigen aanvaller ontwaarde, deed het de gelofte ter eere van Maria eene kapel te doen bouwen, als zij haar tegen het ondier wilde beschermen. Nauwelijks was deze gelofte gedaan of er knalde een schot; de wolf viel dood neder. Het wonderbaar geredde meisje hield hare gelofte en besteedde al hare spaarpenningen om Maria door het stichten dezer kapel te bedanken.

M.

Het Lieve Vrouwebeeld te Nunhem.

één mannen- en één vrouwenklooster. Het vrouwenklooster werd bewoond door zusters van den derden regel van den H. Franciscus. Het bezat twee miraculeuze beelden, één Christus- en één Lieve Vrouwebeeld. Men verhaalt van dit laatste: Eens waren eenige religieuzen in het zomerhuisje, waar zij eene woordenwisseling kregen. Deze liep zoo hoog, dat zij bijna van woorden tot daden oversloegen. Daar verschijnt plotseling het Lieve Vrouwebeeld en maakt een einde aan den twist.

Bij de opheffing van het klooster in 1732, trokken de nonnen naar Ommelen bij Asten, vanwaar zij vóór tweederde eeuw zich hierheen begeven hadden. Zij namen het Lieve Vrouwebeeld mede, echter kwam dit beeld tweemaal terug en werd des morgens vochtig en bedauwd op eene heg, die het klooster omgaf, gevonden. Eene derde maal bracht men het naar Ommelen, maar in processie, en toen is het ook daar gebleven. Heden nog begeven zich personen van Nunhem naar Ommelen, om er hulde aan het beeld van G-ods Moeder te brengen.

De O.L.V. kapel te Tienrai (Swolgen).

Liederen voorheen aldaar gezongen door de kinderen, tijdens de processiedagen.

No. 1.

Stemme: o Hemel, ik bespeur, enz.

Den tydt niemant geheugt

Circa 1440, 41 of 42. Van veele hondert jaeren,

Dat dees capel gebouwt;

Doch schriftt van goet bewaeren, Dat toont ons heel klaer

Veertig dry hondert jaer. Wanneer den oorlogs-brant,

Reformatie en verscheydene tyden.

Wanneer die droeve tyden, Walmeer ons vaderland Die straf niet kost vermyden; Dit huys, dat viel te grond Vernielen was geen sond!

Jacobus à Castro van

Amsterdam, 3oBisschop van

Ruremonde, obiit 1639 in opinie van Heyligheyt. Syne brieven Byn van anno 1617. Dit rouwd' een vroome man,

Het dient tot ons memorie, Jacobus Castro dan

Wiens faem by ons in glorie. Die heeft dit huys herstelt Glyk oude schriftt yermelt. Weerom een nieuwe slag

Middeler-tydtuota: pest- en Croaten-tijden anno 1635, 36 etc

Miserie en ruïnen, Een nieuwe oorlogs-vlam Doet dit huys schier verdwynen. Godt straft en troost den mensch Tot troost van onsen wensch. o Moeder van Godts-Soon,

Anno 1669 Autaer gestelt in den vasten, eertydts

gefundeert met 2 wekelycke missen.

o Maget van Loretten, Hier moet gy zyn vereert Men komt een autaer zetten. Hoe seer dit huys betreurt, Godts eer wordt niet gescheurt.

Wegens de doodt van Carolus II, Koning in Hispaniën, 1702 in Mey. o Wee, wat eeuw komt aen!

Een nieuwe eeuw vol suchten Een eeuw van schrik en anxt, Gansch Tienray! dat gaet vluchten; Dit huys weinig geëert

Tot onderganck verkeert. Wat wilt den oorlogs-brant, Wat werckt den droeven tyde? Daer Godt syn segen geeft Komt droefheyt tot verblyde Houdt U dus maer stil, Verheugt U in Godts wil.

Joannes Antonius, [len]

Bisschop, obiit 1769, 28 Junii, Syne brieven syn de anno 1749.

Het syn nu dertig jaer!

Een bisschop hoogh van deugde, Joannes Antonius,

Permissie gaf: met vreugde. Zedert dit huys vereert, Godst lof alhier vermeert.

Geresfaurcert anno 1751, op den feestdag der Onbevlekte Ontvangenis B.M. V. solemneel 1758. Wel aen, den dagh komt aen,

Die dees capel wilt eieren, Sy moet getimmert syn

Men most hier feestdagh vieren. Sa kinders wacker aen

Blyft hier niet stille staen,

Den Altaer des H. Engels Bewaerder, gestelt 1764, na permissie en vereeringe des godty. Bisschop Joannes Antonius.

Wel aen, o vroome ziel Die hier komt droevig klagen, Sucht, roept uw Engel aen Tegens des vyandts-lagen Dat gy door Godt bewaert Dat Godt u eeuwig spaert. Met een godtvruchtig hert, Die dees capel wilt eeren Die moet met goeden sin Met aendacht hier inkeeren, Dat hy verdient van Godt Het eeuwigh hemels-lot.

Clemens XIV, vergunt voor 7 jaren 1772. Pius VI. ten eeuwigen dage 1780 16 7ber. Wel pelgrim van dees plaets

Die schrickt uw eygen wonden, Sint-Peters-stoel heeft ons Den aflaet toegezonden; Quytschelding van uw straf, Eer gy reyst naer het graf. Och, och, bedroefde ziel Komt gy van anxt te beven, Beweent uw zonden hier, Maria troost mag geven; Weest niet disperaet, Maar eert uw' toeverlaet. Soo gy die felle doodt Dan vreest om uwe zonden, Uw eygen boos gemoet Verschrickt om syne wonden, Uw moeder hieV vereert Godts straffe van U keert.

Sa klopt dan voor uw borst, Roept aen uw lieve Moeder, Met suchten en geween. Dat Godt zy uw behoeder, Die troost U geven sal In dit droef traenen-dal.

Dit en de twee volgende liederen zijn opgesteld door Arnoldus Aerdts, pastor in Swolgen, geboren aldaar, benoemd tot Pastoor van Swolgen, 1781; den 7. Juni 1798 tot Landdeken van het Land van Kessel; † 24. December 1809.

Voorheen kwamen ie Tienrai (Swolgen) de volgende processiën: Tienrai, Swolgen, Broekhuizenvorst, Broekhuizen, Lottum, Grubbenvorst, Horst, Blitterswijk, Geisteren, Wansum, Meerloo.

In 1874 is deze aloude bedevaart door de zorgen van den zeer eerw. heer Pastoor Maessen, te Swolgen, wederom begonnen te herleven.

No. 2.

Opgesteld ten tijde der veepest 1774.

o Maria Maget soet, Den troost in tegenspoedt, Verstoor die droeve dampen In sieckt en alle rampen, Bewaer ons vaderlant Bewaer ons vaderlant. Koning David ons geleert Dat Godt moet syn geëert, Die veel den spys moet geven Dat stomme beesten leven, Tot menschen onderhoud Tot menschen onderhoud. Wat schulden heeft begaen, Wat misdaet heeft gedaen, Een schepsel sonder sonden, Door peste wordt verslonden Wie is't die dit verdient?

Is dees straf dan om den mensch, Ons troost zy onsen wensch Dat Godt ons hert mag scheuren Opdat het mag gebeuren Dat haest de straff vergaet Dat ons dees sterft’ verlaet. Dus vallen wy te voet, Voor U o Maget soet En wilt van ons afkeeren, De straffe van den Heere Die voor uw Moeder knielt, Ach Godt! die niet vernielt. Tot eer van uwen naem Tot lof van uwe faem

Komen wy ootmoedig klagen, Bidt Godt, dat wy hem behagen, En ons van straf bevreydt In desen droeven tydt.

No. 3.

Opgesteld ten tijde van de Fransche revolutie. Stemme: Ich iool das leg und schliest.

o Maria, Maget soet, Den troost in tegenspoedt Verstoor die oorlogs-dampen In sieckt en alle rampen Bewaer ons vaderlant. Bewaer ons vaderlant. o Kracht in ons gemoet, Gij meest van al ons goet, Maria, croon der menschen, Gij hope van ons wenschen, o Licht in ons verstant, Gy vonck in onsen brant.

o Rust van onsen geest, Gy ons gedachtig weest, o Steunsel van ons krachten, Gy slot van ons gedachten o Snaere van ons vreugd, Gy, blydschap van ons jeugd. o Maria sterck schildt Gy ons beschermen wilt In sieckt en oorlogs-dampen, In alle schrik en rampen, In desen droeven tydt

Toont, dat gy ons' Moedef seyt. Wij vallen U te voet,

Maria, Maget soet, En, wilt van ons afkeeren De straffe van den Heere Die voor uw Moeder knielt Ach Godt! die niet vernielt. Tot eer van uwen naem, Tot loff van uwe faem, Komen wy ootmoedig vragen Bidt Godt, dat wy Hem behagen, En onse ziel bevreydt

In desen droeven tydt.

Medegedeeld door W. HERMANS.