• No results found

Manieren van kinderen om met het geweld om te gaan

In document VU Research Portal (pagina 74-80)

Nienke Bekkema, Clasien de Schipper en Mirjam Oosterman

3. Hoe hebben pupillen dit ervaren en welke invloed heeft dit gehad op hun latere leven?

3.2. Manieren van kinderen om met het geweld om te gaan

3. Hoe hebben pupillen dit ervaren en welke invloed heeft dit gehad op

hun latere leven?

3.1. Niet over geweld praten, niet geloofd worden

Praktisch alle geïnterviewde oud-pupillen benoemen dat zij ten tijde van het ervaren geweld in de instelling daar niet over hebben gepraat met anderen. Dat was om verschillende redenen, zij benoemen onder meer:

- Het was voor mij heel normaal wat er gebeurde, ook al was het niet normaal. Ik kijk er nu heel anders tegenaan, als kind had ik geen idee, het hoorde er toen gewoon bij.

- Ik dacht dat het aan mij lag dat dit allemaal gebeurde, dat het mijn schuld was.

- Ik dacht er totaal niet aan om het te vertellen, ik zou echt niet weten aan wie ik het had kunnen vertellen, er was niemand aan wie ik het kon vertellen.

- Als ik iets er van zei, kreeg ik nog meer straf, dus dat deed je niet (meer).

- Je mocht er niet over praten: “het was een doodzonde als je erover praatte want je had het verdiend. Je was een mispunt, wij waren uitschot. En uitschot behandel je zo, dat zei ze.”

- Ik praatte over mijn geweldsverleden, maar niemand geloofde mij; ik moest niet van die fantasieverhaaltjes vertellen zeiden ze, daar wordt iedereen naar van. Daarna zei ik nooit meer wat tegen iemand.

- Als familie langskwam moesten we doen alsof alles goed was. - Er was niemand die vroeg hoe het echt met mij ging.

Dat de oud-pupillen als kind niet over het geweld (konden/mochten) praten heeft voor de meesten een duidelijke negatieve emotionele impact gehad op hun leven. Ten tijde van het geweld ontbrak het aan mensen die luisterden, die hun ervaringen in een ander perspectief konden plaatsen of die het geweld konden stoppen. De behoefte aan een luisterend oor en iemand die er voor hèn was in de instellingsperiode, was erg groot. Het leidde er toe dat veel van de pupillen pas jaren en soms decennia later over hun ervaringen gingen praten. Er waren zelfs respondenten die bepaalde ervaringen bij het interview voor het eerst met iemand deelden. Meerdere oud-pupillen vertellen dat zij ook later bang waren – en soms nog zijn – om niet geloofd te worden. Eén oud-pupil (D) vertelt dat ze nog vaak twijfelt of het allemaal wel waar is: “ik heb heel lang aan mezelf getwijfeld, dat ik heb gelogen. […] Ik twijfel altijd aan mezelf. Want je bent ook voor leugenaar uitgemaakt, je bent een aandachttrekker.” Deze oud-pupil vroeg ook of de interviewer haar wel geloofde en zei: “Wat ik dus ook altijd na die tijd als iemand [zoals interviewer] dan weg is dan denk ik: is het nou echt gebeurd?” Blijvend bang zijn om niet geloofd te worden was voor sommigen ook een reden om pas veel later over hun ervaringen te praten. Anderen gingen later praten omdat ze niet anders konden; ze waren ingestort en het verleden kwam stukje bij beetje terug.

3.2. Manieren van kinderen om met het geweld om te gaan

Hoe ging je als kind om met het geweld? Hoe was het om dit mee te maken? Wat deed het met je en hoe kwam je er doorheen? Dit zijn vragen die we stelden aan de geïnterviewde oud-pupillen toen ze vertelden over hun ervaringen met geweld. De manieren hoe de oud-pupillen als kind omgingen met het geweld waren heel divers. Er waren enkele pupillen die als kind op bepaalde momenten agressief naar de groepsleiding toe reageerden, zoals terugslaan, maar de meeste pupillen hadden andere mechanismen ontwikkeld om met het geweld om te gaan, of het te ondergaan. De oud-pupillen die agressief naar groepsleiding toe reageerden noemden onder meer:

- Ik ging me verzetten tegen de groepsleiding; ik zette de boel op stelten.

- Op een gegeven moment sloeg ik terug. Als ik de kans had gekregen had ik haar (groepsleidster) dood gemaakt.

- Ik wilde wraak nemen op de dader, ik wilde haar dood maken.

Het verzet kwam vaak pas na een periode waarin de pupil het geweld had ondergaan zonder zich te verzetten; totdat er een punt kwam dat het kind het niet meer aankon. Eén pupil wilde toen hij in

40

een andere instelling woonde wraak nemen op een bepaalde groepsleidster die jarenlang erg veel (fysiek en seksueel) geweld had gepleegd jegens hem en groepsgenoten, met ernstige lichamelijke gevolgen.

De meeste oud-pupillen hadden echter als kind niet-agressieve mechanismen ontwikkeld om met het geweld te gaan. Dit waren veel verschillende manieren. Deze pupillen benoemen onder meer:

- Ik speelde mee, ik paste me aan

- Ik ging gewoon maar door, als overlevingsstrategie

- Ik sloot me af voor alles en iedereen, ik stond niet open voor zorg of hulp, ik werd heel passief

- Ik verpeste het zodat ik weg moest, ik wilde me niet hechten

- Ik vertelde verhalen die niet klopten, ik had het moeilijk en er was geen echte aandacht voor mij

- Ik stopte met praten, ik heb vijf jaar lang niet gepraat - Ik stopte met eten

- Ik wilde dood

- Ik kreeg waandenkbeelden - Ik ging dissociëren

- Ik ging veel nagelbijten

- Ik bleef positief en bleef mezelf voorhouden: ooit zal dit ophouden

- Ik maakte liedjes voor mijn overleden vader; ik had dan het idee dat hij dan wist wat er gebeurde

Ik dacht: ik maak haar dood

(Man resp nr G, periode geweld 1945-1955 en 1955-1965)

Toen ik dus zeventien jaar was, had ik met twee vrienden afgesproken, we mochten een weekend wel eens weg, en wij gingen terug naar die instelling waar we eerst woonden. Het plan was: we lokken die groepsleidster naar buiten, en dan lokken we haar uit, we hadden een plek, en we zouden haar daar uitkleden en afhandelen, en als ze zou overlijden… ja ik moet eerlijk zeggen, dat waren we van plan hoor, dan wist ik wel waar we haar zouden begraven. […] Nou wij gingen daar naar toe. Maar ze had geluk, ze was verplaatst. […] wij waren het van plan, ik zelf had gedacht ik maak haar dood. Want wat zij me had aangedaan; ik was ook bijna dood.

Ik maakte liedjes voor mijn vader bij zijn graf: dan had ik het idee; hij weet het. (Man resp nr G, periode geweld 1945-1955 en 1955-1965, basisschoolleeftijd)

Ik heb het dan op een hele eigenaardige manier overleefd, ik heb steeds liedjes gemaakt voor mijn vader. Gek hè? Zo heb ik het overleefd denk ik wel… Ik bezocht zijn graf en dan maakte ik liedjes, omdat ik bij hem wilde zijn, zodat hij wist wat ik meemaakte, en op die manier had ik het idee: hij weet het. En dat stelde mij een beetje gerust, niet helemaal maar een beetje.

Ze zeiden, hier wordt niet gehuild, hier wordt niet gelachen, want daar staat straf op. Ik heb toen vijf jaar lang mijn mond niet open gedaan.

(Vrouw resp nr A, geweld periode 1945-1955, basisschoolleeftijd)

Ik praatte niet meer. Dat was vanwege dat je zo bij je moeder vandaan wordt gehaald, ik was met mijn vier jaar; dan huilen huilen schreeuwen schreeuwen. En toen werd ik in elkaar geslagen tot ik mijn mond hield want ze zeiden, hier wordt niet gehuild, hier wordt niet gelachen, want daar staat straf op. Dus ik kreeg pak slaag en ik werd bozer, ik werd in de slaapzaal in mijn bed gesmeten. En vanaf die tijd heb ik niet meer gesproken Ik kon niet meer praten, ze zijn ettelijke keren met me naar een keel-, neus- en oorarts geweest, maar ik mankeerde niks. Het was een soort verzet van. Ik heb daar vijf jaar lang mijn mond niet open gedaan.

41 3.3. Waar had u behoefte aan, als kind? 3.3.1. Behoeften

De tijd in de jeugdzorginstelling(en) waar de oud-pupillen verbleven en waar zij te maken kregen met geweld was vaak een moeilijke tijd voor de oud-pupillen. We vroegen de oud-pupillen waar zij behoefte aan hadden (gehad) als kind, of wat hen in die periode had kunnen helpen. Daar konden de oud-pupillen zonder uitzondering een duidelijk antwoord op geven. En de antwoorden laten zien dat zij emotionele basisbehoeften hadden die zij als kind vaak moesten ontberen. Zo benoemen de oud-pupillen onder meer (vaak meerdere van) de volgende behoeften:

- de behoefte aan een luisterend oor, iemand die er voor JOU was, en die je aandacht gaf en er voor je was en naar je verhalen en problemen luisterde.

- de behoefte aan genegenheid, iemand die lief en aardig was. - de behoefte aan moeder of vader en/of een continue zorgfiguur - behoefte aan houvast, aan veiligheid en bescherming

- de behoefte aan iets van mezelf, een bevestiging en erkenning dat ik er was en er mocht zijn

- de behoefte aan goede hulp en zorg

Ook medewerkers zagen die emotionele basisbehoeften van kinderen en de soms sterke hang naar ouders, ook al was het thuis niet zo goed. Zo benoemt één medewerker (MC): “geleidelijk hebben de begrippen als heimwee en verlangen voor mij lading gekregen. Want ik woonde hier tussen allemaal uithuisgeplaatste kinderen, allemaal kinderen die verlangen of heimweegevoelens hadden naar thuis, hoe beroerd het dan ook was thuis.” Ook benoemd hij dat hij vindt dat de veiligheid voor de kinderen niet is toegenomen met de jaren: “ook al is dan niet bewust iemand een draai om z’n oren geven, maar het niet weten wie jou vanavond in bed stopt, wie je de volgende ochtend wekt. Wie jou te eten geeft. Met wie je staat te koken. Ja, moet je je voorstellen, als kind…”

Ik blokte alles en ging maar door

(vrouw, resp nr M, periode geweld 1975-1985, adolescent)

Als je als kind opgroeit in zo’n omgeving, dan krijg je, dan ontwikkel je een overlevingsstrategie. En mijn overlevingsstrategie was dat ik gewoon alles eigenlijk een beetje blokte en maar doorging. Dus wat er ook gebeurt, dat is dan vervelend, en weer door. […] Ik ben altijd alleen geweest. Ik heb het altijd allemaal alleen moeten doen. Dus het dingen delen of ergens over huilen, of ergens mijn hart uitstorten of zo, dat kwam gewoon helemaal niet in mij op.

Ik kon mensen echt bespelen. Ik hechtte me nooit; ik verpeste het zodanig dat zelfs de volwassenen de hoop opgaven.

(Man resp nr R, periode 1985-1995, 1995-2005, 2005-heden, basisschoolleeftijd/adolescent) Ik was een jochie, ik was heel manipulatief, ik kon mensen echt bespelen op jonge leeftijd al, ik was een jochie dat heel veel maskers droeg eigenlijk. […] Ik loog bijvoorbeeld over een heleboel dingen, simpele dingen die mensen me vroegen. En dan kom je in een web van leugens terecht, en dan moet je je daaruit lullen. En wat deed ik dan? Dan haalde ik uit. En dan was dat afscheid nemen van mensen… daarom kon ik me ook nooit hechten aan mensen want dan had ik het voor mijn gevoel al verpest, terwijl het misschien helemaal niet zo was. Maar dan ging ik weer ergens anders heen. Simpel leven heb je dan. Ik liep gewoon weg en dan verpestte ik het dusdanig erg dat zelfs volwassen mensen mij opgaven, de hoop opgaven.

Was er maar iemand geweest om te luisteren

(Vrouw resp nr K, periode geweld 1965-1975, adolescent)

Heel simpel, was er maar iemand geweest om te luisteren. Als er iemand was geweest, gewoon. Het is heel simpel. Gewoon, iemand die belangstelling had getoond. Gewoon aandacht voor mij zou hebben. Gewoon aandacht hebben… want dat was er gewoon niet.

42

Als mijn moeder er was geweest hadden ze dat niet gedurfd (Vrouw resp nr A, geweld periode 1945-1955)

Als kind daar, m’n moeder; haar heb ik ontzettend gemist. Heel, heel erg. Ze was ineens weg, en dat kun je niet bevatten als je vier jaar bent. Dat kun je niet. Als zij er geweest was, hadden ze dat [doelt op het geweld] nooit gedurfd. Omdat ik een keer weer zo’n straf had gehad moest ik drie dagen op zo’n krukje zitten midden in de zaal, zo’n grote zaal met veertig kinderen. Granieten vloer, ijzeren meubels, ijzeren tafels, ijzeren stoelen. En dan moest ik op een krukje zitten, drie dagen lang want ja, ik was kennelijk nogal erg koppig, en ik weigerde te doen wat ze wilden, want ik moest meedoen aan het uitjouwen van andere kinderen. En dat weigerde ik. En toen heb ik drie dagen niks te eten gehad. En toen kwam m’n moeder op bezoek. En die hoorde dat. Nou die was razend, die vloog die gang op en die begon te schreeuwen en toen heeft ze die nonnen uitgescholden, nou ik wist niet wat ik hoorde. Maar toen kwamen ze [de nonnen] met een bordje soep voor me. Ik zat bij mijn moeder en toen kwamen ze met een bordje soep, bordje soep met vermicellilettertjes erin, vergeet het nooit van m’n leven. Tot op de dag van vandaag ben ik gek op soep.

Ik weet niet veel meer maar dit nog wel: ik had enorme nachtmerries en zij zei: kom maar bij mij.

(vrouw, resp nr M, periode geweld 1975-1985, adolescent)

Ik weet niet veel meer, en dat is ook natuurlijk je overlevingsstrategie, hè, you don’t care, eigenlijk komt niks binnen, je bent alleen maar aan het overleven. Iedereen valt toch wel weer weg, dus daar ga je je bij voorbaat maar niet aan hechten. Maar ik weet bijvoorbeeld wel dat één groepsleidster, en dat was eigenlijk best wel een strenge, dat ik een keer ’s nachts wakker werd omdat ik enorme nachtmerries had, ze had slaapdienst, en… ik was bang. En zij is met mij mee naar beneden gegaan, midden in de nacht, heeft warme melk voor me gemaakt, is naast me gaan zitten, heeft met me gepraat totdat ik weer rustig was, en toen zei ze dus op een gegeven moment van zo, nou, hè, en hoe is het nou, durf je het daar wel weer te proberen, dus oké. Hup, weer naar boven. Maar ik lag in mijn bed en ik werd gelijk weer heel erg angstig, dus ik ben weer naar haar kamer gegaan. Ze had ook gewoon een eenpersoonsbed, en toen zei ze dus, kom maar. Dat mag nou niet meer. Want o, hè? O, de protocollen en zo, en snap ik ook wel ergens. Maar het is wel frappant dat van alle dingen die ik gewoon niet meer weet, dat me dat nog glashelder voor mijn geest staat. […] Dat is wat je met kinderen hoort te doen, zal ik maar zeggen, eigenlijk, hè?

Mijn mentor en vaderfiguur kreeg een nieuwe baan; je geeft eigenlijk iets aan een kind wat ze niet hebben en daarna pak je het net zo hard weer af.

(Man resp nr R, periode geweld 1985-1995, 1995-2005, 2005-heden, adolescent)

Eén van mijn slechtste jeugdherinneringen is dat mijn mentor wegging, het was wel nou, ik denk bijna wel een vaderfiguur. Ik kreeg een stukje genegenheid en affectie dat ik eigenlijk van anderen niet kreeg. Dus het is net of je vader vertrekt bij wijze van. Dus dat zijn gewoon dingen van ja als je daar nu als volwassen gozer over nadenkt, dat ik echt zoiets heb van ja, dat is ook echt gewoon niet goed geweest. Hij ging, hield ermee op en ging ander werk doen. Ja kijk voor hun is het natuurlijk het is voor hun dat is heel scheef, het is werk. […] Je gaat een andere baan zoeken, dan dupeer je dus een jochie zijn hele leven. Aan de ene kant kun je het die mensen nooit kwalijk nemen, want ja, die doen ook gewoon hun werk, maar het is wel een hele rare situatie, want je geeft eigenlijk iets aan een kind wat ze niet hebben en daarna pak je het net zo hard weer af. Door ergens anders te gaan werken.

43

3.3.2. Positieve ervaringen in de instelling

We vroegen de oud-pupillen ook of zij positieve ervaringen hebben gehad in de instelling(en) waar zij woonden. Voor sommige oud-pupillen stond het geweldsverleden zo op de voorgrond dat zij geen positieve herinneringen (meer) hadden aan hun tijd in de instelling. Anderen hadden wel (ook) positieve herinneringen, zoals:

- als er bezoek kwam, zoals familie

- plekken of tijden waarop ze zich (eventjes) vrij voelden:

(A): “Ze hadden een hele grote boomgaard daar. En daar hingen appels en peren,

aardbeien, bessen, kruisbessen, nou, allerlei soorten fruit. En wij waren natuurlijk dappere hulpjes en wij moesten dus al dat fruit plukken. En dat was wel leuk, en dan kon je af en toe stiekem een aardbeitje in je mond stoppen. En er waren korenvelden en dan ging ik in een korenveld liggen, en dan was je helemaal weg, niemand zag je want je was klein en je lag in dat korenveld. En dat rook zo lekker en blauwe lucht erboven. En dan was je

helemaal weg geen ogen in je nek en even rust. Dat moment van vrijheid, dat, ja, dat was heel positief.”

(K): “Het was een vrij goede instelling. De voordeur stond altijd open er werd gewoon gezegd als je weg wilt, ga je gang, de voordeur staat open. Dag. Je had dus die vrijheid om gewoon naar buiten te kunnen.”

(I): “Als het goed weer was, dan mocht je voetballen. Daar voel je je gewoon fijn. […] en of je nou een keer een film ziet of je zit naar een verhaal te luisteren, dan zat je daarnaar te luisteren, dan zit je in een andere wereld.”

- groepsleiding die aandacht voor ze had en lief voor ze waren (ook al werd ze dat soms weer afgenomen, of ging deze groepsleiding weer weg)

(G): “X was een heel lief mens, dan mocht ik af en toe met haar een weekend mee naar huis, haar ouders waren ontzettend aardig voor mij, nou wist niet wat me overkwam, en dan mocht ik een weekend wel eens daar naar toe en dan ging ik weer met haar mee terug naar dat kindertehuis.”

(J): “Eén juf, dat was zo’n lieve, lieve, lieve juf, die echt er voor je was. En als je het moeilijk had dan pakte ze je vast en knuffelde ze even met je en dan was je weer gerust gesteld en dan ging je weer.”

- het contact met de andere kinderen

(N): “Ik heb de mensen waar ik mee omging als prettig ervaren. Dat je er toe deed wie je was. Ieder had zijn eigen verhaal daarin, je vroeg niet wat iemands verhaal was, je maakte er met elkaar het beste ervan. We waren allemaal gelijken.”

3.4. (Behoefte aan) hulp bij het omgaan met het geweldsverleden

De geïnterviewde oud-pupillen benoemen veel verschillende manieren hoe zij met hun geweldverleden om (leerden) gaan in hun leven, het geweldsverleden verwerkten (voor zover mogelijk) en/of het een plekje gaven. Dit betrof veelal hulp na de periode in de instelling en soms pas veel later in hun leven. De hulp was er voor hun geweldsverleden in de instelling, maar vaak ook voor andere moeilijke ervaringen, zoals geweld dat de oud-pupillen in de thuissituatie hadden ervaren.

3.4.1. Professionele hulp

Een heel aantal oud-pupillen heeft professionele hulp (gehad), in de vorm van therapieën met

In document VU Research Portal (pagina 74-80)