• No results found

De Liefde van Christus, in zyn omwandelinge op aarde

Wijze: Psal. 89.

1.

Gods Zoon verkeerd op aard in zeer geringen staat, Hya

heeft niets eigens, daar zijn hoofd zig needer laat, Hybhongert, dorst, en lijdt gebrék; om zoo zijn erven,

Het regt van d’aard’, en haare volheid te verwerven;

c

Arm word hy, om zijn volk zijn liefde te verklaaren,

En voor hen eeuwiglijk het ziels-goed te vergaêren. 2.

De liefde tot zijn volk, dat hy verkies, hem bragt Indveel verzoeking, van des Satans list en magt;

e

Hy lydt, op dat hy met zijn volk had meedelyden; Dogfooverwint, tot haar aanmoediging in ‘t stryden;

a Matth. 8: v. 20. b Matth. 4: v. 2. c 2 Cor. 8: v. 9. d Luc. 4: v. 13. e Heb. 2: v. 18. f Oopenb. 3: v. 21.

Dog hoe hy wordg

bekampt van ‘s duivels kragt en netten, Hy blijft tot haaren troost, inhalles zonder smetten. 3.

Wie*

tot hem komt in nood, word door zijn kragtig woord

Herstélt: de blinde en de doove, ziet en hoort,

Die stom is, spreekt, die lam en kreupel zijn, die springen, Zo dat elk stof ontfangt, om van zijn min te zingen; Hyireinigt en geneest, melaatsen, zieken, kranken;

Dies elk des Váders gunst door zijne komst moet danken. 4.

Zoo ‘t volgen van zijn leer’ hen brengt inkhongers-nood,

Zijn min haar wonderlijk verzaadt met weinig broodl Diel

booze geesten heeft, daar worden s’ uitgedreeven;

Diemal gestorven zijn, brengt hy weer in het leeven; Riekt Lasarus alreeds, zijn liefde zal hem trekken, Om den gestorv’nen met een woord uit ‘t graf te wekken.

I. Ruste.

5. Is*

yemants zielen-oog berooft van ‘s Hemels licht, Zijn liefde schenkt aan hen hetngeestelijk gezicht; Is yemants hert door smert en droefheid neergezeegen,

g Heb. 2: v. 14.

h Heb. 4: v. 15.

* Zyn gemeene liefde tot allen.

i Matth. 11: v. 5.

k Ioan. 6: v. 12.

l Matth. 22: v. 22. Acto. 10: v. 38.

m Luc. 7: v. 11. en 8: 54. 55. Ioan. 11: v. 30.

* Zyne liefde tot zyn leeden.

Beangstigt, raadeloos en met zig zelv verleegen, Hy wilo

neêrslagtigen oprigten uit verschrikken,

Vertroosten in haar leedt en lieffelijk verquikken. 6.

Den Armen kondigt in zijn Euangely aan, Zijn liefde lokt hen, om in nood tot hem te gaan;

Hy roept,pKomt herwaarts, die vermoeyt zyt en belaaden,

Ik geev’ u zielen-rust, ik zal uw lust verzaaden:

Myn jok is lieffelyk, myn last ligt, om te beuren,

Al wie die op zig neemt, zal om zijn keus nooyt treuren. 7.

Dieqgeest’lyk hongeren, verleent hy zielen-spys,

Die dorsten, schenkt hy drank; maar op een wond’re wijs, Want hy vertoont dat niets ‘t verdérf der ziel verhoeden Kan, dan zijn dood, zijn vleesch hun ziels gebrek zal voeden, Zijn bloed drenkt hen: wie kon ooyt hooger min bedenken, Dan dat Gods Zoon zig zelv tot spys en drank wil schenken? 8.

r

Hy zoekt die schaapen op, die elk verlooren agt, Die Hy om-armt, en heeft ter schaaps-kooy toegebragt: Hy schroomt geen omgang van veragte tollenaaren, Om zijn verkooren volk uit hen ook te vergaêren;

s

Hy breekt geen riet alreeds gekneust, nog wil verdooven d’Ontvonkte vlaswiek, en die swak zijn in ‘t gelooven.

o Luc. 4: v. 18.

p Matth. 11: v. 28.

q Ioan. 6: v. 35 en 7: v. 47.

r Luc. 15. geheel.

Word zijn Discipulen van ‘t Pharizeeuze rot Verweeten, dat zy stout afwijken van ‘t gebodt, Als zyt

door honger op den Sabbath airen plukken, Hy vat het voor hun op, hy laatse niet verdrukken.

v

Berispt men hen ‘t verzuim van ‘t hand-gewas en ‘t vasten, Hy staat haar voor, om hen van alle smaad’ t’ontlasten. 10.

Zijn gansche leeven is een schets van zuiv’re deugd, Nooyt lyder komt tot hem, of gaat van hem verheugd: Hy doet op al zijn volk zijn liefde neederdaalen, Volmaakte liefde ziet men in zijn doen uitstraalen; Op dat zijn liefdens-wet wierd in haar hert geschreeven, Wil hy eenwonbevlékt voorbeeld van liefde geeven.

11.

Min, vol verdiensten, druk thy in zijn leeven uit, Op dat hy dus den Geest verworf voor zijne Bruidt; En met zijn heil, en gunst, haar kon zeer ruim vermaaken, Zal hy voorx

haar des nagts in den gebeede waaken, En draagen zorg, dat geen van al zijn uitverkooren Geliefde schaar, ooyt ging door ‘s vyands-list verlooren.

II. Ruste.

12.

Die tot*hem komt geveinst, word lieffelijk ontdékt;

t Matth. 12: v. 7.

v Matth. 15: v. 3.

w Ioan. 13: v. 15.

x Luc. 21: v. 37.

En schoon zijn trouwen ernst ten onregt haat verwekt, Hy laat niet na, om hen te roepen, en te raaden, Zy zouden tog zijn gunst niet reukeloos versmaaden. Verwerpt men hem, nog laat zijn min zig niet beteug’len, Hy lokt hen onder de beschutting van zijn vleug’len. 13.

Mist hy met zijn gevolg een vriendelijk onthaal, Begeert men dat op het ondankbaar Vlek neerdaal

y

Een vuur dat haar verteert, als eens vermogt Elias, Hy toomt hen in, en leert hoe hy, als Vorst Messias,

Niet komt tot ‘s volks verdérf, maar hen wil schenken ‘t leeven. En zegt;zGy weet niet van wat geest hy word gedreeven.

14.

Indien den Ioodschen Raad vergramt haar dienaaers schikt, Om hem te vangen, ziet! die worden zelv verstrikt

Door ‘t lieflijk woord, dat van zijn aangenaame lippen Afvloeyt: zy laaten hem gemakkelijk ontglippen, Erkennende, dat nooytaaeen mensch alzoo kon spreeken, Hoe zeer ook ‘t nydig rot daar oover is ontsteeken. 15.

Hy, daar de volheid Gods lichhaamentlijk in woont,

Lydt weer’loos, dat men ‘t grootst der liefdens wond’ren hoont,

y Ko, 1: v. 10. 12.

z Luc. 9: v. 56.

Als hy verlost, die stom, doof, blind, is, en bezeeten, Van Satans magt, hem word door d’add’rentong verweeten,

bb

Dat hy het doet door kragt, van d’oppervorst der hellen; Schoon zijne wraak hen kon ter zelver stond neervellen. 16.

Een Iudas. ‘t snoodst gedrogt, dat ooyt de zon bescheen, Die swanger met verraad, geveinst, tot hem durft treên, Gedoogt hy, dat hem naakt, en kust zijn reine wangen, Dog zal, tot straf, geen woord van weederwraak ontfangen. Hy zegt maar, als die zoekt zijn (wraak-lust) te verzaaden,

O vriend! waar toe komt gy des menschen Zoon verraaden?

17.

SchoonddMalchus, hulp-genoot der bende die hem vangt,

Door Petrus yver-swaerd, in drift, een wond ontfangt, En ‘t oor verliest, nog wil hy ‘s vyands smert wel heelen, En die hem grypen, als het waar’, met liefde streelen;

Ia, schoon zijn woord, de schaar’ kan neêrslaan en verslinden, Hy lijdt nogtans, dat zy weer opstaan en hem binden.

bb Matth. 12: v. 14.

Zelfs, die hem hebben aan het vloek-hout zeer verwoedt, Met scherpe naagelen doorklonkene, hand, en voet; Daaree

bid hy voor, en zegt, ô Vader wilt vergeeven

Het geen van hem aldus onweetend word bedreeven; Dus wil hy, die zijn volk hun haaters leerde minnen, In eigen voorbeeld, die volmaakte wet beginnen.

Verdere beschouwinge van de Liefde van Christus, in zyn omwandelinge