• No results found

Liederavonden voor het volk

In document Neerlandia. Jaargang 12 · dbnl (pagina 117-129)

Wie, die eenigszins met het doen en laten van het volk bekend is weet niet hoe laag het lied staat waarmee het uiting geeft aan zijn lust tot zingen in oogenblikken dat het zich de zware dagtaak wat lichter wil maken, of zijn vreugde wil te kennen geven over de vrije stonden waarover het beschikt? Sentimenteele liefdeliedjes, tranerige romances, verschrikkelijke moordgeschiedenissen zijn nog niet eens de ergste specimens van het volkslied, wanneer wij weten hoe daarnaast het platste, het gemeenste, het dierlijkste wehg tiert.

Zie op kermissen of op marktdagen zoo een groepje volksmenschen staan luisteren naar de slepende melodiën van Lederen, die heeten L e n a d e B e d e l a r e s s e , B e r t h a d e v e r l a t e n e w e e s , E e n h u w e l i j k m e t e e n s t e r v e n d m e i s j e , D e a r m e w e d u w v r o u w , D e s t e r v e n d e j o n g e l i n g , enz. en zie ze genoegen scheppen in een gedicht als het volgende, gevloeid uit de pen van mad. Ellegiers, de talentvolle wederhelft van den heer Ellegiers, die samen met zijn vrouw als liedjeszanger kermissen en jaarmarkten afloopt:

Ik was laatstmaal als chique jongen Naar 't bal gegaan, het was er net, 'k Maakte daar menig bokkesprongen Ik stond er voor ja, chic en net. 't Duurde niet lang, als ik vast schaarde En vroeg ten dans, een meisje thans Ook haar maar gauw liefde verklaren Zij sprak Mijnheer, ik dank U voor de eer.

Refrein.

'k Dank U, en mercie, mercie, mercie Wilt U niet geneeren

Of niet meer probeeren

'k Dank U, en mercie, mercie, mercie 'k Heb eenen die 'k geerne zie 'k Dank U en mercie.

en zoo voort, vier strofen lang met een steeds ver schillend refrein.

Als folkloristische bijdragen stellig niet van belang ontbloot, zijn zulke liederen, - en waren het nog maar zulke alleen, - niet geschikt om den smaak van het volk maar eenigermate te zuiveren. Zonder karakter, zonder eigenaardigheid, zonder eenige innerlijke waarde zijn zij hoegenaamd niet in staat om iets in het gemoed en in den geest van het volk wakker te roepen, terwijl de wijze, - meestendeels een Fransch, maar ook wel een enkelen keer een Duitsch tingeltangeldeuntje, - waarop de woorden pasklaar gemaakt worden, allen nationalen eigenaard mist.

Hoe dikwijls werd door hoogerstaanden niet de wensch uitgedrukt verbetering in den treurigen toestand waarin het volkslied verkeert te brengen! En zij die er zich voor inspanden namen werkelijk een zeer moeilijke taak op zich: want zij bonden den strijd aan tegen sedert tientallen van jaren ingekankerde gewoonten, tegen een diep ingewortelden slechten smaak. Moed, veel wilskracht en geestdrift, een stevige hoop in de toekomst waren daartoe noodig.

Van Frankrijk ging die beweging voor de veredeling van den volkszang uit; van daar kwam zij in ons land en te Gent was het dat het W i l l e m s f o n d s in 1903 een begin maakte met zijn liederavonden, van waar die beweging naar Antwerpen oversloeg om door den Antwerpschen Tak van het A l g e m e e n N e d e r l .

Ve r b o n d te worden aangevat. Het is aan die laatste werking dat deze maandkroniek zal gewijd zijn, omdat zij te Antwerpen misschien wel met den meest practischen zin werd ondernomen en het verst werd doorgedreven, omdat zij er werkelijk populair aan het worden is en er den officieelen steun, dat is dus de hoogere goedkeuring, mocht verwerven van het bestuur der provincie en der stad Antwerpen.

in-42

dien niet enkele krachtdadige personen, bezield met het heilig vuur, de leiding er van in handen hadden genomen! En daarom moet in de allereerste plaats een warme hulde worden gebracht aan de ontwerpers van het plan hier ter stede, de heeren Leo en Albrecht Bouchery, die weldra flinke medewerking mochten vinden van personen als de heeren René De Bock, den volijverigen secretaris van het werk, Edward Schiltz, den practischen penningmeester, Julius Schrey, den muzikalen leider, en Julius Benoit, den pianist, - die later vervangen werden door de heeren Karel Candael en P. Crespin, - welke allen belangloos hun tijd en hun werk ten dienste van de

onderneming stelden. En grooter dan welke geldelijke vergoeding ook is de zedelijke belooning die zij mochten ontvangen: n.l. de bijval waarmee hun werk bekroond werd.

Weinig was er waarschijnlijk gedacht, toen men in 1904 per plakbrief en door de dagbladen, vrouwen en meisjes uitnoodigde om op een zekeren avond in een zaaltje van den Nederlandschen Schouwburg, welwillend door het Stedelijk Bestuur afgestaan, bijeen te komen, ten einde gezamenlijk liederen aan te leeren, dat die oproep door een 120 personen zou worden beantwoord, en dat de behaalde bijval weldra zoo groot zou worden dat de zaal er door te klein werd en men verplicht was te verhuizen. Een lokaal was weldra gevonden, dank zij de sympathie die men voor de onderneming mocht ontmoeten bij den heer Edw. de Beukelaer, het hoofd van de bekende chocolade- en biscuitfabriek, die de feestzaal van zijn fabriek met personeel, vuur, verlichting ter beschikking van de ‘Liederenavonden’ stelde, die ook, wanneer het noodig was het muziekcorps dat onder zijn werklieden bestond, A r b e i d a d e l t , zijn medewerking liet verleenen, en ook al eens de deelnemers aan de liederenavonden op een chocoladefeestje onthaalde.

Men was dus begonnen met vrouwen; iederen Woensdagavond van 8¼ tot 9½ uur kwamen zij bijeen; de teksten van de aan te leeren liederen werden tot een klein boekje vereenigd, - er zijn nu reeds twaalf reeksen, - uitgedeeld; elk lied voorgelezen regel voor regel, daarna voorgezongen, om vervolgens door de aanwezigen te worden herhaald. Kort daarop beproefde men de werking te decentraliseeren en ook in een andere wijk van de stad iets dergelijks te ondernemen, n.l. op Zondagnamiddag; dat was in den winter van 1904. Doch dit mislukte volkomen, slechts kinderen uit de buurt kwamen er heen. Het eerste jaar steeg het aantal bezoekende vrouwen tot 520; maar het tweede jaar, toen ook de aanleeringen voor mannen begonnen waren, die, evenals voor de vrouwen, om de veertien dagen plaats hadden, daalde het getal op een ontmoedigende wijze, tot een groote twintig, zoodat het bestuur meende de oplossing te moeten vinden in het aanleeren aan de mannen en vrouwen tegelijkertijd; en dit had inderdaad den gewenschten uitslag. Ten einde alle opspraak te vermijden liet men de mannen een kwartier langer blijven.

Iedere deelnemer of deelneemster wordt in het bezit gesteld van een genummerde kaart, waarop naam, beroep en adres moeten worden aangeduid. Dit laat toe een voortdurend toezicht uit te oefenen op het al of niet regelmatig bezoek van de ingeschrevenen en stelt ook in staat statistische gegevens op te maken. Zoo was in het laatste jaar de verhouding de volgende:

M a n n e n . Op 100 deelnemers telde men: studenten: 14; klerken: 22; daglooners: 10; diamantbewerkers: 8; schrijnwerkers: 8; soldaten: 5; zonder beroep: 6; verder onderwijzers, schilders, beenhouwers, metselaars, schoenmakers, electriciens,

V r o u w e n . Op 100 deelneemsters telde men: zonder beroep: 56; naaisters: 21, fabriekarbeidsters: 8; modisten: 5; winkeljuffrouwen: 4; strijksters: 3; verder dienstmeiden, borduursters, enz. Hierbij moet opgemerkt worden dat veel vrouwen haar beroep niet willen doen kennen, en daarom liefst ‘zonder beroep’ opgeven.

Op de deelnemingskaart wordt tevens vermeld dat onder degenen die regelmatig de liederenavonden bijwonen, op het einde van het jaar prachtige boeken zullen worden verloot. Maar dit lokmiddeltje heeft hoegenaamd geen invloed op het regelmatig bezoek. Doch het is in ieder geval een middel om Nederl. vakboeken en letterkundige werken onder het volk te verspreiden.

Daarbij bepaalde zich echter de werking van de liederavonden niet. Niets werd onbeproefd gelaten om het denkbeeld ingang te doen vinden en de werking bekend te maken. Zonder te spreken over de groote propagandafeesten die opvolgend in de Beurs en tot tweemaal toe in de feestzaal van den Dierentuin plaats hadden, over de jaarlijksche herdenking van Peter Benoits sterfdag (11 Maart), te welker gelegenheid uitsluitend liederen van den grooten Vlaamschen toondichter worden gezongen, zijn portret wordt uitgereikt en een toepasselijke rede wordt gehouden, o.a. door Pol de Mont; zonder te gewagen van de medewerking die de liederavonden verleenen aan de herdenking van den slag der Gulden Sporen (11 Juli), waarop de zangers en zangeressen nationale Vlaamsche liederen ten gehoore brengen, moet vooral gewezen worden op de poging die werd aangewend op de Antwerpsche kermis van 1907, toen daar een ‘barak’ werd opgetimmerd met den weidschen naam van ‘Zangpaleis’ betiteld, waar volksliedjeszangers werden aangenomen om er dagelijks de liederen van de ‘Liederavonden’ te laten hooren en ze aan den man te brengen. Zoo werden op zes weken tijds 8752 reeksen van 8 liederen, tegen tien centimes per reeks, dus 70.016 liederen verkocht. Veel publiek, waaronder stellig tot de aandachtigsten mogen gerekend worden, matrozen en werklieden vond smaak in het voorgedragene, en van belang was het ook dat door de bescherming van het Stedelijk Bestuur, het A.N.V. feitelijk het monopolie van het laten zingen van liederen op de kermis kreeg. Ook werd een overeenkomst getroffen met straatzangers die op de markten in de stad en op groote jaarmarkten in het Vlaamsche land de liederen zouden zingen. Tot nog toe, dat is tot in October 1907, werden reeds 7000 reeksen van 4 liederen verkocht. In den winter is die werking natuurlijk gestaakt. En eigenaardig is het, dat het juist het bovengenoemde echtpaar Elgiers is dat nu de liederen van het A.N.V. in het land helpt verspreiden.

Aan de stad werd door de ‘Liederavonden van het A.N.V.’ het voorstel gedaan om tijdens de laatste jaarlijksche gemeentefeesten in het Park een groot zangersfeest in te richten. Dit voorstel werd aangenomen en het feest had plaats op 15 Aug. 1907. Veertien volksmaatschappijen namen er deel aan; in drie stoeten trokken zij naar de Groote Markt, waar door de verzamelde menigte, onder leiding van Edward Keurvels, liederen werden uitgevoerd, terwijl ten stadhuize de premietrekking plaats had. De stad had daarvoor een toelage van 1000 francs verleend.

De laatste overwinning behaalde men toen in het begin van Jan. 1908, met de toelating van de hoogere krijgsoverheid, in de kazerne der Krijgsbouwkunde de liederaanleeringen voor soldaten werden ingericht, die wekelijks zullen plaats hebben. Het belangrijke van zoo een werking in die omgeving zal wel gemakkelijk worden ingezien.

Dat zoo een beweging door de openbare besturen naar waarde werd geschat is dan ook niet te verwonderen: de stad Antwerpen verleent, buiten haar zedelijken steun, ook nog een jaarlijksche toelage van 800 francs; zij staat kosteloos de plaatsen op

de kermissen af, verleent ook de medewerking van haar beambten en stelt haar materieel ten dienste waar dit

43

noodig is; de provincie Antwerpen geeft jaarlijks 300 francs. Ook in particuliere ondersteuning, zooals die van den heer Bataille, die steeds kosteloos alles wat voor de electrische verlichting vereischt werd, afstond, mocht men zich verheugen.

Is dit alles geen duidelijk bewijs hoe zeer het verzedelijkend streven van de ‘Liederavonden voor het volk van het A.N.V.’ op prijs wordt gesteld? En wanneer men zich afvraagt of dit streven reeds een uitslag heeft opgeleverd, dan mag men daarop volmondig ja antwoorden. Die werking had om te beginnen reeds ten gevolge, dat de stad jaarlijks een prijskamp voor volksliederen inricht; de uitspraak van het bekroonde lied heeft op 21 Juli, den nationalen feestdag, plaats en de Afdeeling van het A.N.V. wordt dan steeds uitgenoodigd om daar op te treden. In dien prijskamp was het dat het ‘Lied van den Smid’ werd bekroond, dat nu overal gezongen wordt, dat reeds op draaiorgels staat en ook door de beiaard van het gemeentehuis te Borgerhout, een voorstad van Antwerpen, ieder uur wordt gespeeld.

Niemand zal nochtans beweren dat het doel reeds ten volle werd bereikt. En hoe zou dat op zoo een korten tijd mogelijk zijn? Ingewortelde gebreken uitroeien vraagt veel tijd en een paar jaar zijn daartoe natuurlijk niet voldoende. Is het dus niet te voorzien dat in de a l l e r e e r s t e toekomst het laffe, zoutelooze, onzedelijke volkslied zal verdrongen worden, dan is het toch wel te verwachten dat men er binnen een niet al te lang tijdsbestek toe zal komen, goede Nederl. liederen te doen zingen in het huisgezin, op feesten en bijeenkomsten, in het werkhuis en misschien ook wel op straat. Met het ‘Lied van den Smid’ werd dit laatste reeds bereikt. De straatjongen fluit het al, de dienstmeid zingt het bij haar werk, en het heeft bewezen dat er, buiten de sentimenteele liederen, waarnaar de voorkeur van de deelnemers en deelneemsters aan de Liederavonden scheen te gaan, ook nog iets anders mogelijk is, wanneer het slechts in den volkstrant is gedicht en gecomponeerd.

En de leiders van de ‘Liederavonden van het A.N.V.’, de heeren L. en A. Bouchery en K. Candael gingen ook in Dec. j.l. het goede woord te Rotterdam verkondigen in de ‘Nationale Vereeniging voor den Volkszang’ en in den Rotterdamschen Tak van het A.N.V. Leiden, Den Haag en Temsche verzochten hen om ook daar op te treden, en met voldoening mag teruggeblikt worden op de baan die reeds werd doorloopen, terwijl de weg die nog met vereende, stoere krachten gebaand moet worden, vol belofte voor den blik opdaagt.

Uit onze Takken.

A a l s t . Letterkundige Afdeeling. - De werkzaamheden worden regelmatig voortgezet. Het voornemen om aan de zittingen af en toe een feestelijk karakter te geven mag gelukkig genoemd worden, te oordeelen naar den goedgeslaagden feestavond van 27 Januari, waarop de gunstig bekende spreker, de heer Alfons Sevens, uit Gent, het onderwerp ‘Mijn vernederd Volk’ behandelde en waarin hij verschillende

wantoestanden die onder ons volk heerschen, aan de miskenning van onze taal toeschreef. Met de verschillende muziek-, zang- en declamatie-nummers behaalden de dames A. De Nul en P. Van Herreweghe en de heer Is. Hallaert veel bijval.

De heer Valery D'Hondt zette zijn voordracht ‘De Kindsheid van het Nederlandsch Tooneel’ voort en gaf als voorbeeld van de eerste tooneelopvoeringen den korten inhoud van een mysteriespel, een abelspel en een sotternie.

In een van veel smaak getuigende lezing deed de heer Nathalis Heyndrickx den taal-virtuoos Lodewijk van Deyssel kennen.

Op 20 Januari opende de Tak de reeks leergangen van Hooger Volksonderwijs, die nu iederen Donderdagavond zullen gegeven worden. Voor een goed gevulde zaal hield de heer O. Van Hauwaert, leeraar aan het Koninklijk Athenaeum te Gent, een voordracht over ‘Een reis in Duitschland’ met lichtbeelden, waarmee het opgekomen publiek zoo ingenomen was, dat het welgelukken van de gansche reeks nu bij voorbaat verzekerd is.

Met het doel kunstsmaak en muzikaal gevoel bij ons volk te ontwikkelen werd een loffelijke poging aangewend met den kunstavond, welke op Maandag 24 Febr. plaats greep. Een paar artisten, de heer Arthur Wilford, toondichter en pianist te Brussel, en de heer Prosper Baccaert, cellist, leeraar aan de stedelijke muziekschool, hebben voor een aandachtig publiek sonaten van Marcello, Rubinstein en Grieg met zooveel talent uitgevoerd, dat er aan de toejuichingen der talrijke toehoorders schier geen einde scheen te zullen komen.

Het inleidend, uitleggend woord van den heer A. Wilford heeft er veel toe bijgedragen om het uitgevoerde te doen genieten.

A n t w e r p e n . Het dagelijksch bestuur werd als volgt samengesteld: de heeren A.C. Van der Cruyssen en Mr. E. Wildiers, voorzitters; J. Cox en Albrecht van Laar, schrijvers; Frans van Laar, penningmeester. De heer A. Bossaerts, die sedert verscheidene jaren het ambt van secretaris had bekleed, zag zich door bezigheden gedwongen als dusdanig ontslag te nemen. Met spijt heeft men hem zien heengaan, daar hij door zijn onvermoeide werkkracht groote diensten aan den Tak heeft bewezen en hij flink heeft medegeholpen om hem tot den trap van bloei te brengen waarop hij thans staat. Een hartelijk woord van dankbare hulde zij hem hier toegericht!

Door den heer Frans Oyen werd in de letterkundige afdeeling een belangwekkende voordracht over de Praerafaëlieten gehouden, waarop overigens al de leden van den Tak uitgenoodigd waren.

De afdeeling ‘Liederenavonden voor het Volk’ zette haar werkzaamheden in de kazerne onverpoosd voort en met steeds toenemenden bijval. Op 17 Febr. sprak de heer Pol de Mont er over het Vlaamsche Volkslied, en met zijn bekend talent wist hij die eenvoudige volksjongens een uur lang onder de bekoring van zijn woord te houden. De week daarop werd de liederavond met de tegenwoordigheid van den kolonel van het regiment der Krijgsbouwkunde, den heer Pittoors, vereerd. Het mag hier wel gezegd worden, dat het aan dezen, met rechtzinnig Vlaamschgezind gevoel bezielden opper-officier te danken is, dat de afdeeling der liederenavonden haar werkkring tot de kazerne heeft kunnen uitbreiden, en een welgemeend woord van oprechte erkentelijkheid mag hem niet worden onthouden.

Een nieuwe afdeeling kwam in den schoot van den Tak tot stand, n l. de ‘Afdeeling van hooger onderwijs voor het Volk’. Deze begon haar werkzaamheden met het inrichten van een reeks lessen door den heer Pol de Mont in het Museum van Beeldende Kunsten over ‘De Vlaamsche schilderkunst in de 19e eeuw’. De eerste les had plaats op 23 Febr. en werd door een driehonderdtal personen bijgewoond. In den loop van dit seizoen zal de heer Omer Wattez nog een reeks van zes lessen ‘Over Germaansche beschaving’ geven. Den volgenden winter zal de nieuwe werking reeds bij het begin van het seizoen aanvangen en wanneer de middelen het toelaten zal men er de grootst mogelijke uitbreiding aan geven.

C h a r l e r o i . In den loop der maand Januari werden door den heer Roel Schmidt, leeraar aan het Koninklijk Athenaeum te Charleroi, met veel bijval twee belangrijke voordrachten gehouden over Henrik lesen.

aandur-44

ven in twee voordrachten, en geen afbreuk doen aan belangrijkheid en

aantrekkelijkheid, door die noodzakelijke bondigheid, was gewaagd. De heer Schmidt bewees, dat gewaagde zaken niet immer onmogelijk zijn. Uiterst boeiend door 't onderwerp zelf, wonnen die voordrachten nog aan helderheid en afwisseling door de sierlijke taal waarover de heer Schmidt beschikt.

Op Zondag 16 Febr. kwam de heer André De Ridder van Antwerpen, een jonge, maar veelbelovende schrijver, spreken over Stijn Streuvels.

De bevoegdheid van den heer De Ridder waar het Streuvels en zijn werk geldt, is bekend. Daarom slaagde hij er in zijn toehoorders met Streuvels' innigste gedachten, te doen meeleven. Een veropenbaring voor velen, die in de schijn-oppervlakkige buiten-verhalen van den Vlaamschen schrijver het diepgevoelde en innige niet vatten, dat er in besloten ligt en dat de heer De Ridder ons met zijn jeugdig-geestdriftig woord onthulde. Bij velen zal hij de lust tot nadere kennismaking met Streuvels opgewekt hebben.

D o o r n i k . Op Zondag 16 Febr. l.l. was door den Vlaamschen Kring van Doornik in het lokaal ‘Bavaro-Belge’ een gezellige bijeenkomst belegd. Op het programma, buiten talrijke Vlaamsche liederen, stond een voordracht met lichtbeelden over ‘Brugge’.

De heer J. Thyssen, vroeger aan de Nederlandsche Opera te Amsterdam en het Nederlandsch Lyrisch Tooneel te Antwerpen verbonden, zong met veel bijval een aria uit ‘Paljas’, ‘Ons Vaderland’ van Wambach en een aria uit ‘De Bruid der Zee’ van Jan Blockx.

De heer Allonsius droeg voortreffelijk de liederen ‘Te gemoet gaan’ en ‘Het blinde Kind’ voor, en de heer Venneman zong met veel gevoel de liederen ‘Ik ken een lied’ en ‘Lentelied’.

Als spreker trad op de heer M. Neef, secretaris van den Kring. In een korte inleiding verhaalde hij de geschiedenis van het Oude Venetië van 't Noorden’; het ontstaan

In document Neerlandia. Jaargang 12 · dbnl (pagina 117-129)