• No results found

4 TWEEDE-ORDE REDENERINGEN IN DE PERIODE 1989 1993 (FASE VAN BELEIDSVOORBEREIDING EN BESLUIT-

4.6 Legaliseren in de confectiebranche

Diverse actoren pleiten voor legalisering. Doorgaans gaat het om een pleidooi om de illega- len in de branche van een (tijdelijke) werkvergunning of verblijfsvergunning te voorzien, al wordt dat niet altijd even helder verwoord. De Amsterdamse wethouder, die reeds sinds het begin van de jaren tachtig de werkgelegenheid in de loonconfectie beoogt te behouden, lanceert aan het einde van de jaren tachtig een plan om over te gaan tot legalisering van de sector. Hij merkt daarover het volgende op:

‘Het kan toch niet zo zijn dat we maar blijven doorgaan met de club op te jagen en midden in de nacht erheen te gaan. Zullen we maar niet eens een keer gaan proberen om te kijken of we delen daarvan dus behulpzaam kunnen zijn, dat ze dus legaal worden met erkenning van het feit dat dan een deel van die sector weer kan afsterven en verdwijnt. Ja kijk, dat is op zichzelf helemaal niet erg. (...) Nou, dat heeft toen nogal wat publiciteit getrokken. Positieve publiciteit algemeen. Dat vond ik wel een goede suggestie om dat proberen te legaliseren, die hele handel. Ja, maar ja, het stuit altijd af op wat doe je dan in termen van ondersteuning hè.’44

Wanneer het de wethouder duidelijk wordt dat legalisering en een gedoogperiode van twee jaar politiek onhaalbaar zijn, pleit hij voor de aanpak van ateliers die overlast veroorzaken.45 Maar wanneer de wethouder zich direct geconfronteerd weet met de lobby van de Vakraad voor een omvangrijke repressie van de confectieateliers (aan de hand van de BEA-rappor- tage in 1992) en de bereidwilligheid van de rijksoverheidsdiensten om aan deze lobby ge- hoor te geven, blijkt hij zijn voorkeur voor legalisering niet heus te hebben begraven. In het najaar van 1992 spreekt de wethouder zich nog steeds uit voor legalisering van de illegalen.

43 Interview met voormalig wethouder Jonker d.d. 09-05-1996.

44 Interview met voormalig wethouder Jonker d.d. 09-05-1996. Jonker heeft in zijn pleidooi voor legalisering ove- rigens nooit geëxpliciteerd of het hem ging om de verlening van verblijfs- en/of tewerkstellingsvergunningen. 45 Zie paragraaf 4.5.

Hij vindt het een schande ‘dat we de illegalen niet willen hebben, maar dat we wel hun pre- mies willen opstrijken’.46

Andere voorstanders van legalisering zijn het Solidariteitskomitee Illegale Konfectie Arbei- ders (SKIKA), XminY en Stichting Opstand. Deze organisaties pleiten voor legalisering van alle illegale werknemers en bedrijfsactiviteiten, in wezen een soort ‘generaal pardon’. De regering zou over haar hart moeten strijken door duizenden vreemdelingen die maar liefst een derde van de Nederlandse confectie-industrie dragen, in één klap een verblijfs- vergunning te gunnen, zo luidt hun opvatting.47

Ook proberen enkele atelierhouders de wens tot legalisering kracht bij te zetten wanneer zij in 1992 het Arbeidsbureau binnenvallen en daarbij de overheid proberen te bewegen om tijdelijke verblijfs- of tewerkstellingsvergunningen te verlenen voor de illegale werknemers in de loonconfectie.48 Het IOT pleit voor tewerkstellingsvergunningen voor de vakmensen in de Amsterdamse loonconfectie (IOT 1990). Verder wordt in deze periode legalisering bepleit door de GroenLinks-fractie uit de Amsterdamse gemeenteraad, de onderzoeker Veenman (1991) en de Generale Diaconale Raad.49 Ook de Amsterdamse politiewoordvoerder en journalist Van Putten pleiten voor tijdelijke werkvergunningen. De laatste heeft in 1987 voor de Evert Vermeer Stichting een boek geschreven over de arbeids- omstandigheden van vrouwen in de confectie-industrie wereldwijd (Van Putten & Lucas 1987). Tijdelijke werkvergunningen van bijvoorbeeld een half jaar zien zij als een midden- weg tussen uitwijzen en legaliseren.

In al dergelijke pleidooien voor legalisering schuilt een sociale-structuurredenering, waarbij op het niveau van systeemondersteuning aandacht wordt besteed aan een betere verdeling tussen arbeid en kleinkapitaal enerzijds en grootkapitaal anderzijds, en tegelijker- tijd politieke inclusie van autochtonen en (legale en illegale) allochtonen wordt benadrukt (BPX1-redenering).

De bondsbestuurder van de Industriebond FNV in de Vakraad laat het voorstel om de illegale werknemers in de Amsterdamse confectieateliers te legaliseren vallen, omdat de DIA-participant in de uitgebreide Vakraad deze suggestie van tafel heeft geveegd. Binnen de Vakraad vindt de werknemersgeleding geen medestanders voor legalisering.50 Volgens het Solidariteitskomitee Illegale Konfectie Arbeiders (SKIKA), XminY en Stichting Op- stand huldigt de Industriebond FNV het standpunt dat de eis van legalisering wel legitiem is, maar politiek niet haalbaar. Maar deze solidariteitsorganisaties vinden dat de bond moet strijden voor het haalbaar maken van de eis, omdat het gaat om de ‘derde wereld om de hoek’.51 De werknemersgeleding in de Vakraad laat in de jaren negentig de met een inclusie- ve sociale-structuurredenering verdedigde suggestie tot legalisering los, en gaat mee in de welvaartseconomische redenering van de overige participanten in de uitgebreide Vakraad (AOW-redenering met elementen van een BPY-redenering overheerst BPX1-redenering).

Er worden derhalve diverse voorstellen gedaan om de bedrijvigheid te legaliseren of de illegalen in de branche van een verblijfs- of werkvergunning te voorzien. Met deze sug- gesties wordt beoogd de loonconfectie te behouden en deze in het ‘reguliere’ circuit te brengen. Maar voor dergelijke voorstellen bestaat onvoldoende politiek draagvlak. Zo is het derde kabinet-Lubbers allerminst geporteerd voor het idee om illegale tewerkstelling te ‘belonen’ met een (tijdelijke) verblijfsvergunning of werkvergunning. Immers, de bestrijding

46 Algemeen Dagblad, 29-10-1992. 47 Klerenbrief , 02-07-1991. 48 Zie paragraaf 4.8.

49 Nieuws van de Dag, 24-05-1991; ‘Made in Amsterdam. Illegaal naaiatelier is toch voordeliger’. Onze Wereld, sept. 1991, pp. 20-22; Algemeen Dagblad, 20-11-1992.

50 Interview met de betrokken bondsbestuurder voor de Industriebond FNV d.d. 02-03-2000. 51 Klerenbrief , 02-07-1991.

van fraude en het tegengaan van illegale tewerkstelling zijn door het kabinet verheven tot politieke prioriteiten (AOW-/BPX2-redenering). En de minister van Sociale Zaken en Werk-

gelegenheid ijvert daarbij uitdrukkelijk voor de tewerkstelling van legale werklozen in de Amsterdamse confectieateliers (BPX2-redenering).52 Op enkele leden van GroenLinks na,

heeft de oproep tot legalisering geen steun in het parlement. Apostolou, woordvoerder van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer, is geen voorstander van een generaal pardon. Zijn opvatting luidt dat je in individuele gevallen moet kijken wat je voor illegale werknemers kunt doen.53 De voorstellen tot legalisering zijn ook de gevestigde producenten en de bran- cheorganisaties een doorn in het oog. Zij beschouwen legalisering als een erkenning van oneigenlijke concurrentie (AOW-redenering).54 Het hoofd van de afdeling loon- en premie-

vaststelling van het GAK in Amsterdam, die ook betrokken is bij het overleg in de uitge- breide Vakraad, verwoordt de problemen van de Vakraad tegen legalisering als volgt:

‘… ik denk dat de bedrijfstak daar enorme moeite mee zal hebben. Die bestaat per definitie uit legale werkgevers die al sinds jaar en dag premie betalen. Een steeds hogere premie, omdat het draagvlak almaar kleiner wordt. Als je tegen hen [de bedrijfstak MD] zegt: “We gooien het hele frauderende spulletje erbij en plakken er het etiket bonafide op,” dan is de beer los, vrees ik.’55

Tegenover de vakbonden stelt de werkgeversvereniging Fenecon niet tot legalisering te willen overgaan omdat er voldoende werklozen zouden zijn die opgeleid kunnen worden tot confectiemedewerker (BPX2-redenering). De vakbonden ijveren in de jaren negentig

evenmin voor legalisering van de illegalen in de Amsterdamse loonconfectie (AOW-redene-

ring). En ook de regionale Arbeidsvoorzieningsorganisatie toont zich tegenstander van legalisering, ook al vallen beslissingen over legalisering niet binnen haar competentie (BPX2-

redenering).56 Kortom, alle voorstellen tot legalisering ketsen af, omdat de politieke partij- en, de betrokken bewindslieden, de uitgebreide Vakraad en de Arbeidsvoorzieningsorgani- satie deze voorstellen niet steunen. De sociale-structuurredenering van de voorstanders van legalisering wordt geblokkeerd door zowel de welvaartseconomische redenering van de bestrijders van de oneigenlijke concurrentie als de sociale-structuurredenering van actoren die de werkgelegenheid onder autochtonen en legale allochtonen benadrukken en illegalen daarbij uitsluiten (BPX1-redenering wordt geblokkeerd door AOW-redenering en BPX2-

redenering).

4.7 Ondersteuning van bedrijvigheid en stimulering van etnisch

ondernemerschap

52 Argument, Bulletin voor economische argumentatie, nr. 13, juni 1992.

53 ‘Made in Amsterdam. Illegaal naaiatelier is toch voordeliger’. Onze Wereld, sept. 1991, pp. 20-22.

54 Illustratief voor de wijze waarop de gevestigde confectieproducenten reageren op de ‘oneigenlijke concurrentie’ door de ‘illegale ateliers’ is de zienswijze van een directeur van een producent van beroeps- en ziekenhuiskleding in Enschede. Volgens hem vormen de Nederlandse productiebedrijven een ‘normale’ bedrijfstak en zou hun aan- deel zonder illegale concurrentie veel groter kunnen zijn. Hij pleit ervoor dat alle bedrijven lasten afdragen en CAO-lonen betalen, waardoor er een meer gelijkwaardige concurrentiepositie zou bestaan (Trouw, 21-11-1992). 55 Algemeen Dagblad, 29-10-1992.

56 Interview met de voormalige directeur Arbeidsbureau Amsterdam Oud-West, accounthouder confectie- industrie d.d. 26-10-1995; interview met de voormalige directeur RBA, regio Zuidelijk Noord-Holland en de voormalige directeur Arbeidsbureau Amsterdam Oud-West d.d. 21-03-1997.

In de periode 1989-1993 worden ondersteuningsinitiatieven genomen door actoren in de lokale en nationale arena. Van belang is dat de Amsterdamse wethouder die sinds 1982 betrokken is bij de bedrijvigheid in de confectieateliers in de periode 1990-1994 zowel wet- houder van Economische Zaken als ook coördinerend wethouder Minderhedenbeleid is. Deze wethouder vormt de verbindende schakel tussen deze twee beleidsterreinen. Met de verantwoordelijkheid voor beide portefeuilles probeert hij de bedrijvigheid in de confectie- ateliers de helpende hand te bieden en voor de hoofdstad te behouden. De Turkse onder- nemers krijgen bijzondere aandacht in de context van een actieprogramma ‘bevordering etnisch ondernemerschap’.

In 1990 komen de confectieateliers in beeld van de gemeentelijke dienst Economi- sche Zaken (EZ). In eerste instantie wordt de bedrijvigheid nader verkend. Een betrokken EZ-ambtenaar beschrijft dit als volgt:

‘Na een eerste bespreking van de problematiek rond de confectieateliers tijdens de Commis- sie van Bijstand Economische Zaken op 27 juni 1990 is deze problematiek vervolgens door gesprekken met een aantal sleutelfiguren nader in kaart gebracht. Al gauw werd duidelijk dat de problematiek aanzienlijk complexer was dan aanvankelijk gedacht. Deze indruk werd ver- sterkt door het bezoek van de Amsterdamse officier van justitie aan de wethouder Economi- sche Zaken op 22 november 1990. Naar aanleiding hiervan werd een korte inventarisatie gepleegd bij diverse gemeentelijke diensten naar voorkomende klachten m.b.t. confectie- ateliers en de wijze van afdoening hiervan. De resultaten hiervan gaven op dat moment echter geen aanleiding tot konkrete akties.’57

Een lid van de GroenLinks-fractie arrangeert daarop een inspraakbijeenkomst. In het ver- lengde van de discussie over de confectieateliers in 1990 dient de betrokken EZ-ambtenaar in het kader van de begrotingsvoorbereiding in 1991 een incidentele claim in voor een zo- geheten servicepakket. Daarin zien collega-ambtenaren van de dienst EZ geen heil, maar een reservering voor een servicepakket komt uiteindelijk toch op de begroting. Daarmee is een Amsterdams ondersteuningsbeleid voor de confectieateliers van de grond gekomen. Er wordt een bedrag van 75.000 gulden voor ondersteuning van de confectieateliers begroot. Maar omdat het bedrag niet wordt opgesoupeerd schuift de reservering jaarlijks door. Het servicepakket is bedoeld voor stimulering van belangenbehartiging en bedrijfsverbetering (versterking van de positie) en is beschikbaar voor (groepen van) individuen. De gemeente beoogt bijvoorbeeld bij te dragen in de kosten voor atelierhouders om lid te worden van de Fenecon. Volgens de betrokken ambtenaar van de dienst EZ zou een medewerker van de Fenecon de ambtenaar in 1991 meedelen allerminst gediend te zijn van gemeentelijke ondersteuning in de lidmaatschapskosten. De EZ-ambtenaar tracht deze medewerker te overtuigen met het argument dat de vereniging op die manier wel honderd leden erbij zou kunnen krijgen. Maar de laatste zou niet zijn te vermurwen. Volgens de gemeenteamb- tenaar hangt deze houding samen met de gerezen onrust over de omvang van de malafide praktijken. De Fenecon zou in dit verband alleen praten met onderdelen van de rijksover- heid en allerminst zitten te wachten op gemeentelijke bemiddelingspogingen om de Fenecon en atelierhouders bij elkaar te brengen. De Vakraad heeft op dat moment één actiepunt om de bedrijvigheid te ondersteunen en wel het instellen van een landelijk steun- punt om illegale confectieateliers te begeleiden naar een legale bedrijfsvoering. Volgens de betrokken gemeenteambtenaar wordt door de Vakraad wel lippendienst bewezen aan de Amsterdamse initiatieven, maar worden de initiatieven van de gemeente de facto ‘geblok-

57 Concept Raadsvoordracht Rapportage Confectieproblematiek d.d. 13-12-1994, opgesteld door de betrokken ambte- naar van de dienst Economische Zaken ten behoeve van behandeling in de Commissie van Advies voor de Eco- nomische Zaken en behandeling in de vergadering van de Amsterdamse gemeenteraad, pp. 6-7.

keerd’ ofwel ‘gesaboteerd’.58 In reactie hierop is de wethouder voornemens de Vakraad uit te nodigen voor een gesprek, maar tot een onderhoud komt het voorlopig niet. De uitge- breide Vakraad presenteert de suggestie voor een steunpunt vervolgens in de BEA-rappor- tage (1992). Daarop stelt de gemeente Amsterdam het bedrag van 75.000 gulden dat was gereserveerd voor het nimmer gerealiseerde servicepakket beschikbaar voor het steunpunt onder voorwaarde dat het wordt aangehaakt bij de Fenecon. Wanneer de vereniging van loonconfectionairs dit bedrag zelf wil besteden komt ook van het steunpunt niets terecht.

In deze periode circuleert ook het idee om een bedrijfsverzamelgebouw op te zetten. Maar een dergelijk suggestie wordt niet gerealiseerd, vooral omdat de kosten daarvan te hoog zouden oplopen. Ondersteuningsinitiatieven mogen de gemeentelijke overheid in ieder geval niet teveel geld kosten.59 Geconstateerd kan dan ook worden dat van lokale ondersteuningsinitiatieven niet veel terecht komt.

De gemeentelijke ondersteuningsmaatregelen worden bepleit met een sociale-struc- tuurredenering, waarbij op het niveau van systeemondersteuning nadrukkelijk aandacht wordt besteed aan solidariteit in politiek-economische zin en waarbij ook politieke inclusie van autochtonen en (legale en illegale) allochtonen wordt benadrukt (BPX1-redenering).

Op nationaal niveau worden slechts enkele ideeën gelanceerd om de bedrijvigheid in de loonconfectie te ondersteunen. In het Plan van Aanpak (1993) doen de bewindslieden de suggestie om de legale productie van confectiekleding te versterken. In dat verband kondigen zij aan uit te zoeken wat de mogelijkheden zijn van loonkostensubsidies en subsidies van het Europese Sociale Fonds. Met dergelijke subsidies beogen zij de concur- rentiepositie van bonafide bedrijven in relatie tot niet-bonafide ateliers te vergroten. Ook kondigen de bewindslieden aan te onderzoeken of vanuit het ministerie van Economische Zaken overheidssubsidies kunnen worden aangewend ter verbetering van de bedrijfs- voering en ter bevordering van technologische vernieuwing bij de legale bedrijven. Zij benadrukken daarbij dat dit moet aansluiten bij ideeën in de (gevestigde) branche.

Deze ondersteuningsideeën bij de rijksoverheid zijn expliciet gericht op de verbete- ring van de concurrentiepositie van ‘bonafide’ ondernemers. In deze nadruk is een sociale- structuurredenering te traceren, waarbij noch aan een betere verdeling tussen arbeid en kapitaal noch aan aspecten van in- en exclusie aandacht wordt besteed (BQY-redenering). In

het benadrukken van het bonafide karakter zijn elementen van een welvaartseconomische redenering te herkennen (AOW-redenering).