• No results found

5 TWEEDE-ORDE REDENERINGEN IN DE PERIODE 1993 1997 (FASE VAN BELEIDSUITVOERING HAAGSE

5.6 Flexibilisering van de personeelsinzet

5.7.1 EZ-subsidies ter verbetering van de bedrijfsvoering

Vanuit het ministerie van Economische Zaken (EZ) wordt bezien of overheidssubsidies kunnen worden aangewend ter verbetering van de bedrijfsvoering en ter bevordering van technologische vernieuwing bij de legale bedrijven. Dit onder de voorwaarde dat eventuele initiatieven dienen aan te sluiten bij de ideeën in de branche. Dit initiatief is opgenomen in het Plan van Aanpak. In voorjaar 1993 zoekt EZ samen met de Vakraad naar toepasbare subsidieregelingen voor stimuleringsprojecten. Uiteindelijk beslist het ministerie subsidie te verlenen aan een tweetal projecten.

Het eerste project betreft de ontwikkeling en operationalisering van een capaciteits- bemiddelingssysteem voor de confectiesector, waarmee wordt voorzien in de bemiddeling

41 Feitelijk komt het gedoogbeleid ten einde in 1993 (zie paragraaf 5.10).

tussen (legaal opererende) loonconfectionairs en potentiële opdrachtgevers. Een dergelijk initiatief draagt direct bij aan de versterking van de structuur van de confectiesector.

Het tweede project betreft het opzetten en operationeel maken van een branche- centrum voor de kledingtechnologie. Vanuit een dergelijk branchecentrum zou dienstverle- ning in de vorm van kennisoverdracht, advisering en scholing geboden kunnen worden, om de kennis van de bedrijven over branchespecifieke technologie te vergroten en de invoering van die technologie te bevorderen. Hiertoe wordt samengewerkt met andere kennis- en scholingsinstituten die voor de kledingindustrie actief zijn.43

In het Plan van Aanpak wordt gesuggereerd dat met de ondersteuningsinitiatieven de concurrentiepositie van bedrijven in de confectiesector wordt bevorderd. Het kabinet, het ministerie van Economische Zaken en de Vakraad verdedigen de initiatieven met een sociale-structuurredenering zonder dat daarbij expliciet aandacht wordt besteed aan een betere verhouding tussen arbeid en kleinkapitaal enerzijds en grootkapitaal anderzijds. Evenmin spelen overwegingen van politieke in- en exclusie een rol (BQY-redenering).

5.7.2 Steunpunt

De Vakraad suggereert in de BEA-rapportage (1992) een steunpunt ter begeleiding van illegale confectieateliers die willen overschakelen op een legale productiewijze. In de argumentatie van de Vakraad prevaleert een welvaartseconomische redenering (AOW-

redenering). Bij de realisering van een steunpunt ziet het kabinet geen rol weggelegd voor de (centrale) overheid. Het kabinet beschouwt een dergelijk steunpunt als een initiatief en verantwoordelijkheid van de sector.44

Kort na de presentatie van het Plan van Aanpak wil de Amsterdamse wethouder bevorderen dat meer bedrijfjes ‘legaal’ gaan werken en daartoe een steunpunt oprichten. Daarmee wil hij welwillende atelierhouders begeleiden op weg naar de ‘legaliteit’. De Amsterdamse wethouder volgt hierbij zowel een welvaartseconomische redenering als een sociale-structuurredenering, waarbij in het samenlevingsconcept aandacht wordt besteed aan een betere verdeling tussen arbeid en kleinkapitaal enerzijds en grootkapitaal ander- zijds. Daarbij wordt tevens de inclusie van autochtonen, legale allochtonen en illegale allochtonen bepleit (AOW-/BPX1-redenering). Voor de realisering van een dergelijk steun-

punt heeft hij een bedrag van 75.000 gulden beschikbaar.45 De Vakraad, het Comité Loon- confectie en de gemeentelijke dienst Economische Zaken treden vervolgens in gesprek over de realisering van een dergelijk steunpunt voor de Turkse confectionairs. Gespreks- punten betreffen zowel de concrete vormgeving van het steunpunt (taken, organisatorische inbedding, financiering) als de wijze van aanhaking van het Comité bij de Vakraad. Compli- cerende factor daarbij vormt de formalisering van de voorwaarden die in dit verband aan de ondernemers moeten worden gesteld. Enerzijds zullen de ondernemers moeten voldoen aan de wettelijke verplichtingen en zal controle moeten plaatsvinden op de naleving hiervan (AOW-redenering). Volgens de betrokken gemeenteambtenaar morren de atelierhouders

hierover. Anderzijds wil het gemeentebestuur een onnodig rigoureuze sanering voorkomen (BPX1-redenering). In november 1993 gaat de Vakraad akkoord met het aanhaken van het

steunpunt bij de Fenecon. De besprekingen over de concrete invulling van het steunpunt en de wijze van aanhaken van het Comité Loonconfectie aan Fenecon worden evenwel opgeschort na de opheffing van het Comité begin 1994. De Vakraad vindt vervolgens dat

43 Kamerstukken II, 1992-1993, 22 958, nr. 8, d.d. 22-06-1993; Kamerstukken II, 1993-1994, 17 050, nr. 183;

Kamerstukken II, 1994-1995, 17 050, nr. 191.

44 Kamerstukken II, 1992-1993, 22 958, nr. 8, d.d. 22-06-1993. 45 Elseviers Weekblad, 07-08-1993.

van een steunpunt moet worden afgezien omdat door het ontbreken van een representatief orgaan de controleerbaarheid van het steunpunt aanzienlijk zou verminderen. Als alterna- tief stelt de Vakraad voor om, in samenwerking met de gemeente, voorlichting richting de confectionairs over relevante wet- en regelgeving, ondersteunende instanties en het

clearinghouse te intensiveren.46 Het steunpunt wordt dan ook niet gerealiseerd. Tijdens een raadsvergadering in januari 1995 merkt de woordvoerder van de VVD-fractie nog op dat een steunpunt gewenst is om begeleiding in gang te zetten voor een correcte afdracht van belastingen en sociale premies.47

Omdat het steunpunt komt te vervallen stelt de gemeente – in aansluiting op de suggestie van de Vakraad – voor om 15.000 gulden te reserveren voor een gezamenlijke voorlichtingsactie van de Vakraad en de gemeente Amsterdam ten behoeve van de con- fectionairs.48 Maar ook van die voorlichting komt niets terecht. Fenecon suggereert voorts om een voorlichtingsfolder samen te stellen en de gemeente overweegt of er ‘iets meer’ van gemaakt kan worden. Uiteindelijk voorziet de Vakraad in een tweetalige voorlichtings- brochure over de CAO in de confectiesector, gesteld in het Nederlands en het Turks.

5.7.3 Bedrijfshuisvesting

In de Amsterdamse gelederen circuleert al langer de suggestie om steun te verlenen ten behoeve van de bedrijfshuisvesting van de confectieateliers. Ook in de periode 1993-1997 speelt dit idee. De betrokken wethouder loopt evenwel (nog steeds) niet warm voor een dergelijke vorm van ondersteuning. Na de presentatie van het Haagse Plan van Aanpak vindt hij het verzorgen van bedrijfshuisvesting prematuur. Hij benadrukt dat eerst de ketenaansprakelijkheidsregeling en opdrachtgeversaansprakelijkheidsregeling moeten worden ingevoerd. Daarmee zal formalisering van confectieateliers worden bewerkstelligd. Pas in een later stadium moet volgens hem gekeken worden of het wenselijk is op indivi- duele basis faciliteiten aan te bieden in de sfeer van bedrijfshuisvesting (AOW-redenering

prevaleert over BPX2-redenering.

Bij de behandeling van de concept-raadsvoordracht in de Amsterdamse gemeente- raad begin 1995 wordt ingestemd met het voorstel om ‘malafide’ ateliers tegen te gaan en ‘bonafide’ ateliers te ondersteunen. Bij die gelegenheid wordt tevens een motie aangeno- men waarin de raad bij de (nieuw aangetreden) wethouder aandringt op het onderzoeken van de ondersteuningsmogelijkheden, zoals een bedrijfsverzamelgebouw. Met een bedrijfs- verzamelgebouw wordt beoogd om de ‘legale’ werkgelegenheid in een dergelijke migrant- rijke branche zoveel mogelijk te behouden (BPX2-redenering). De wethouder benadrukt dat

pogingen om een dergelijk bedrijfsverzamelgebouw op te zetten alleen betrekking hebben op de bonafide ateliers die overblijven nadat alle illegale bedrijfjes ‘met wortel en tak zijn uitgeroeid’. Voor de wethouder heeft het bestrijden van de informele bedrijvigheid voor- rang (AOW-redenering prevaleert over BPX2-redenering). Het initiatief voor het bedrijfs-

verzamelgebouw wordt ondersteund door alle partijen behalve de Centrum-Democraten en de SP. D66 is enigszins aarzelend. Een lid van de D66-fractie waarschuwt de wethouder ervoor niet opnieuw met een ‘Y-markt-avontuur’ te beginnen.49 Verder uit een woord-

46 Concept Raadsvoordracht Rapportage Confectieproblematiek d.d. 13-12-1994, pp. 14-16.

47 Notulen van de gemeenteraad van Amsterdam, openbare vergadering d.d. 11-01-1995; eigen verslaglegging van de gemeenteraadsvergadering d.d. 11-01-1995.

48 Concept Raadsvoordracht Rapportage Confectieproblematiek d.d. 13-12-1994, pp. 16-17.

49 Notulen van de gemeenteraad van Amsterdam, openbare vergadering d.d. 11-01-1995; Het Parool 12-01-1995; eigen verslaglegging van de gemeenteraadsvergadering d.d. 11-01-1995. Het debacle rond de Amsterdamse Y-markt (in bedrijf van 01-11-1993 tot 01-09-1994) vormt een tragische illustratie van contraproductieve gemeentebemoeienis

voerder van D66 zijn verbazing dat eveneens de Amsterdamse VVD-fractie (als liberale partij) het realiseren een bedrijfsverzamelgebouw door de overheid als oplossingsrichting oppert (AOW-redenering).50

De VVD-wethouder meldt in antwoord op de twijfels van de D66-fractie dat hij ervaring heeft opgedaan met bedrijfsverzamelgebouwen in Amsterdam-Noord. Hij vindt niet dat huisvesting enkel een taak van de ondernemers is maar dat in een ‘tussengebied’ ook een taak voor de overheid weggelegd kan zijn.51 Met het bedrijfsverzamelgebouw wil de Amsterdamse wethouder direct aan de slag. Al vraagt hij zich af hoeveel ateliers er na de sanering überhaupt over blijven en of de ‘blijvers’ in een bedrijfsverzamelgebouw willen gaan zitten.52 In de zomer van 1995 bezoekt hij een bedrijfsverzamelgebouw met ateliers in Osdorp. De bedrijven die hier opereren kunnen voorstellen doen voor steunverlening. Een en ander resulteert in een contact met een confectiebedrijf in Osdorp – met een Neder- landse eigenaar – over de totstandkoming van een nieuw bedrijfsverzamelgebouw voor confectiebedrijven aldaar. De voorwaarden van de gemeente en die van het confectiebedrijf lopen echter sterk uiteen. En de besprekingen nemen geruime tijd in beslag. Twee jaar na het raadsbesluit wordt over (de voorwaarden voor) een bedrijfsverzamelgebouw nog steeds gesproken.53 Omdat het bedrijfsverzamelgebouw een voorbeeldfunctie zou moeten vervul- len zijn de Vakraad voor de Confectie-industrie en de Fenecon participanten in de bespre- kingen geworden. Van betrokkenheid van (Turkse) atelierhouders is geen sprake. Mede als gevolg van de geïntensiveerde controle- en opsporingsinitiatieven is het aantal confectie- ateliers in de hoofdstad ondertussen drastisch gereduceerd. In de hectische omstandig- heden van de hit and run-acties is voor de atelierhouders een overlegklimaat afwezig.

5.7.4 Free production zone

In mei 1993 gooit een ambtenaar van de gemeente Amsterdam, tevens adviseur van de korpsleiding, door middel van een ingezonden brief in Vrij Nederland een balletje op inzake een plan om in analogie van de Free Trade Zones de mogelijkheden van een zogenaamde free

production zone (FPZ) voor de confectie in Amsterdam te onderzoeken. De ambtenaar heeft

intensief te maken met de illegale confectie. En uit een gesprek dat de ambtenaar heeft met vertegenwoordigers van de confectie-industrie blijkt dat er belangstelling bestaat voor zo’n zone, bijvoorbeeld een ‘bedrijfsverzamelgebouw-met-een-hek-erom’, waarbinnen allerlei wetten en voorschriften niet of minder zouden gelden. Denkbaar is zijns inziens bijvoor- beeld een zone waarin minder strak de hand wordt gehouden aan de Wet Arbeid Buiten- landse Werknemers. In deze overwegingen schuilt een sociale-structuurredenering, waarbij werkgelegenheid wordt bepleit voor legale en illegale allochtone Amsterdammers (BPX1-

redenering). De confectie-industrie zou eventueel genegen zijn geld in zo’n FPZ te steken. De ‘illegale’ confectieateliers hebben dan de keus om zich daar te vestigen, om zich te conformeren naar vigerende wet- en regelgeving, dan wel om zich op te heffen. Dat de confectie-industrie belangstelling heeft voor een dergelijke FPZ is gelegen in de knelpunten om wereldwijd goede en zekere producenten te vinden. Lage lonen in Turkije of lage lonen

van (etnische) bedrijvigheid. De markt was bedoeld als toeristische attractie en had een stimulans moeten zijn voor het ondernemerschap, een springplank voor starters (Intermediair, 28-06-1996).

50 Oranje namens de D66-fractie in de Amsterdamse gemeenteraad, raadsvergadering d.d. 11-01-1995. 51 De (VVD-)wethouder van Economische Zaken tijdens de raadsvergadering d.d. 11-01-1995.

52 Kort gesprek met de betrokken beleidsmedewerker Economische Zaken na afloop van de raadsvergadering d.d. 11-01-1995.

53 Interview met de sinds medio jaren negentig betrokken beleidsmedewerker Economische Zaken Amsterdam d.d. 31-01-1997.

in een FPZ zijn voor de confectieproducenten hetzelfde. En de ambtenaar suggereert dat in een FPZ de misstanden zelfs enigszins zouden zijn te bestrijden (BPX1-redenering). De

ambtenaar beoogt met publicatie na te gaan hoe de politiek, de industrietak en de vak- beweging tegen het idee aankijken.54 De Amsterdamse wethouder van Economische Zaken en Minderhedenbeleid stelt in zomer 1993 eveneens voor om onderzoek te doen naar speciale vrijhavens waar goedkope kleding kan worden geproduceerd door buitenlandse werknemers met tijdelijke contracten. Volgens hem zou op die manier enigszins zicht kunnen worden gehouden op de ‘derde wereld om de hoek’ (BPX1-redenering).55

De suggestie blijft enige tijd in de lucht hangen. In de raadsvergadering waarin het raadsbesluit inzake de aanpak van de Amsterdamse confectieateliers wordt genomen, zegt de Amsterdamse wethouder van Economische Zaken toe een dereguleringszone aan te kaarten in Den Haag. Een dergelijke zone zou confectiebedrijven – en daarmee de werk- gelegenheid – ten goede kunnen komen (BPY-redenering).56 In Den Haag wordt reeds

gewerkt aan een voorstel voor economische ontwikkelingszones of zogeheten kansen- zones. Deze voorstellen wortelen in het Convenant Grote Stedenbeleid, dat in 1995 werd gesloten. In deze overeenkomst hebben de rijksoverheid en de vier grote steden zich vastgelegd om de problemen van de steden aan te pakken. Het doel van het convenant is het herstel van de vitaliteit van de grote steden, onder meer op het terrein van de stedelijke economie. Een kansenzone is een specifiek aan te wijzen achterstandsgebied, waarbinnen met lastenverlichting en andere stimuleringsmaatregelen wordt getracht nieuwe werkgele- genheid voor wijkbewoners te creëren. Dit moet vooral bereikt worden door het gebied, met hulp van verlichting van administratieve en fiscale lasten en versoepeling van milieu- bepalingen, (weer) aantrekkelijk te maken voor investeerders en bedrijven (Kloosterman, Van der Leun & Rath 1997: 114-116). Na een periode van moeizaam koers zoeken neemt het kabinet in februari 1996 het besluit om nog hetzelfde jaar, bij wijze van experiment, in (slechts) twee van de vier grote steden een kansenzone in te stellen. In het verlengde hier- van wordt in de gemeente Amsterdam bekeken hoe en waar een dergelijke kansenzone gestalte zou moeten krijgen. Sinds 1996 is een andere beleidsmedewerker van Economische Zaken met de confectiethematiek belast. Deze is ook betrokken bij het initiatief voor kansenzones in Amsterdam. Aanvankelijk ziet hij in een kansenzone mogelijkheden voor confectiebedrijven (BPY-redenering). Maar de discussie over kansenzones levert uiteindelijk

niet veel op, ook niet voor de confectiebedrijven. Selectieve toepassing van regelgeving binnen een bepaalde zone stuit op verzet van bedrijvigheid buiten de zone (AOW-redene-

ring). Zonder het versoepelen van regelgeving komt het beleid neer op bestaand onder- steuningsbeleid. En voor ondersteuningsbeleid zijn de middelen beperkt. Aldus licht de betrokken EZ-ambtenaar de teleurstellende resultaten van het kansenzone-initiatief toe.57

De betrokken medewerker van de Inspectiedienst van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (I-SZW) vindt het voorstel voor free production zones ‘te ridicuul voor woorden’. Het is naar zijn mening niet goed een sector te creëren waar bedrijven vrijgesteld worden van bepaalde regelingen waaraan andere wel moeten voldoen. Dat werkt rechtsongelijkheid in de hand. Daarbij vindt hij het een probleem dat de collectieve lasten- druk door een kleinere groep moet worden opgebracht. Verder denkt hij dat aan bedrijven in dergelijke free production zones toch eisen worden gesteld, ‘waardoor aan de bedrijvigheid

54 Vrij Nederland, 08-05-1993. 55 Elseviers Weekblad, 07-08-1993.

56 Notulen van de gemeenteraad van Amsterdam, openbare vergadering d.d. 11-01-1995; Het Parool 12-01-1995; eigen verslaglegging van de gemeenteraadsvergadering d.d. 11-01-1995.

57 Interview met de sinds medio jaren negentig betrokken beleidsmedewerker Economische Zaken Amsterdam d.d. 31-01-1997; zie ook zijn bijdrage in de vergadering Maatschappelijke Groepen over het IMES-onderzoek Turkse Loonconfectie in Amsterdam d.d. 20-12-1996.

weer een volstrekt ander prijskaartje komt te hangen.’58 In zijn afkeuring van free production zones schuilt nadrukkelijk een welvaartseconomische redenering (AOW-redenering).

5.7.5 Kredietverlening

Het IOT, de Adviesraad Turken Amsterdam en het Comité Loonconfectie roepen op om de subsidiemogelijkheden voor confectieateliers nader te onderzoeken, teneinde de werk- gelegenheid in de confectieateliers te behouden (BPX1-redenering).59 Zij suggereren in dat

verband financiële ondersteuning bijvoorbeeld via de Gemeentelijke Kredietbank. Maar dit voorstel vindt geen weerklank. Subsidiëring van individuele bedrijven is in strijd met de dominante welvaartseconomische redenering (AOW-redenering domineert).60