• No results found

Hierboven heb ik een uiteenzetting gegeven van de ideaaltypische redeneringen op het niveau van de rationele keuze en het niveau van systeemondersteuning. Met behulp van dit analytische instrumentarium kan ik de verschillende handelingstheorieën ten aanzien van de Amsterdamse confectieateliers ordenen en met elkaar in verband brengen.

Ik merk nog op dat het onderscheid tussen een welvaartseconomische redenering en een sociale-structuurredenering verwantschap vertoont met het onderscheid tussen een deontologische en een teleologische ethiek. Voor de deontoloog (of plichtsethicus) is zedelijk handelen primair handelen in overeenstemming met de regels; regels die ontleend zijn aan een goddelijk of anderszins ideale orde, of aan de heersende normen in zijn maat- schappij. Een juridische aanpak prevaleert. Een teleologische ethiek (of doelethiek) veron- derstelt een actor die door middel van politiek handelen, beoogt doelbewust vorm te geven aan de toekomst van de samenleving en die zijn normen daarvoor afhankelijk stelt van zijn doelvoorstellingen op langere en kortere termijn. Een beleidsmatige of ontologische bena- dering staat centraal (Van de Graaf & Hoppe 1989: 161-173).

In figuur 2.6 presenteer ik een schematisch overzicht van de ideaaltypische redeneringen op het niveau van de tweede orde.

Figuur 2.6 Ideaaltypische redeneringen op tweede-orde niveau

Welvaartseconomische

redenering Sociale-structuurredenering

Niveau van

rationele keuze A: Minimalistische overheid; overheid dient zich te beperken tot correctie van marktimperfecties. Nadruk op vrijheid ten opzichte van de overheid, juridische en procedurele gelijkheid

B: Herverdelende

overheid; overheid dient zich niet te beperken tot correctie van marktimperfecties. Nadruk op sociale en economische gelijkheid en rechtvaardigheid Niveau van

systeemondersteuning O/W: Nadruk op kapitalistische component van democratisch- kapitalistische orde en kosten-baten analyse. Veronachtzaming van (her)verdelingsvraagstukken en uitvoeringsdynamiek O: In het samenlevings-

concept wordt geen aandacht besteed aan een betere verdeling tussen arbeid of kleinkapitaal enerzijds en grootkapitaal anderzijds; het spel moet volgens de vigerende rechtsregels worden gespeeld.

W: In het samenlevings-

concept wordt, doorgaans impliciet, onderscheid gemaakt tussen legalen en illegalen, waarbij illegalen op juridische gronden worden uitgesloten. P/X: Nadruk op democratische component van democratisch- kapitalistische orde en (her)verdelingsvraagstuk- ken. P: In het samenlevings-

concept wordt aandacht besteed aan een betere verdeling tussen arbeid of kleinkapitaal enerzijds en grootkapitaal

anderzijds.

X: In het samenlevings-

concept wordt gepleit voor: 1. Inclusie van autochtonen, legale allochtonen en illegale allochtonen; 2. Inclusie van autochtonen en legale allochtonen, met exclusie van illegale allochtonen; 3. Inclusie van

autochtonen, met exclusie van legale allochtonen en illegale allochtonen.

Q/Y: Geen of andere dan

sub P/X geformuleerde nadruk op democratische component van democratisch- kapitalistische orde en (her)verdelingsvraagstuk- ken Q: In het samenlevings-

concept wordt geen aandacht besteed aan een betere verdeling tussen arbeid of

kleinkapitaal enerzijds en grootkapitaal anderzijds.

Y: In het samenlevings-

concept wordt geen aandacht besteed aan in- en exclusie van

autochtonen en (legale en illegale) allochtonen.

Toelichting op figuur 2.6

• Aan de hand van de schematische ordening in figuur 2.6 kan een tweede-orde rede- nering worden geclassificeerd in termen van 1-3 letters, eventueel voorzien van een cijfer.

• Er is sprake van ofwel een redenering A ofwel een redenering B. In het geval er

sprake is van redenering A is dit doorgaans (impliciet) een AOW-redenering. In het

geval er sprake is van een B-redenering komen varianten voor, te weten BP, BQ, BX, BY,

BPX, BPY, BQX, BQY.

• De reeksen BX, BPX EN BQX kennen de varianten BX1, BPX1, BQX1, BX2, BPX2, BQX2,

BX3, BPX3 EN BQX3.

• Ter verduidelijking van het onderscheid tussen het niveau van de rationele keuze en het niveau van systeemondersteuning breng ik de lezer in herinnering dat op het ni- veau van systeemondersteuning instrumentele en strategische argumentaties worden geleverd, en op het niveau van de rationele keuze ideologische. Neem bijvoorbeeld een marxist die een samenleving voor ogen heeft met een (kwalitatief) verbeterde verhouding tussen arbeid en kapitaal (B-redenering). In dat verband kan hij pleiten

voor een concrete verbetering van de verhouding arbeid-kapitaal (BP-redenering) of

juist voor het afzien van verbetering, omdat hij deze als ‘reformistisch’ van aard be- schouwt (BQ-redenering). Een marxist hangt dus niet per definitie een BP-redenering

aan, maar kan ten aanzien van een bepaald onderwerp of in een bepaalde situatie ook een BQ-redenering volgen.

• In het geval van handhaving van een op een sociale-structuurredenering geïnspireerd arrangement (zoals de handhaving van de regeling inzake de betaling van sociale pre- mies) kan een welvaartseconomische redenering prevaleren. In dat geval wordt niet gereflecteerd op de sociale-structuurarrangementen zelf maar worden deze als gege- ven beschouwd.

• Een sociale-structuurredenering is gericht op het mitigeren van de marktverhoudin- gen en behelst de opvatting dat de markt verkeerde resultaten oplevert en dat daaraan iets gedaan moet worden. Indien de uitkomst van de markt als toereikend wordt be- oordeeld is een sociale-structuurredenering overbodig. In een welvaartseconomische redenering gaat het over marktimperfecties in economische zin. In een sociale-structuur- redenering levert de markt ook imperfecties, maar zijn die imperfecties ‘groter’ dan imperfecties in strikt economische betekenis.

BQY-redeneringen zijn niet gelijk aan AOW-redeneringen. Beide redeneringen huldigen

een principieel andere overheidsopvatting. Ik heb een BQY-redenering geconcipieerd

als een soort restcategorie, als een sociale-structuurredenering waarin noch een betere verdeling tussen arbeid en kapitaal, noch aspecten van politieke in- en exclusie worden verdedigd. In een BQY-redenering kan onder meer gepleit worden voor een

bevordering van de positie van kapitaal ten opzichte van de positie van arbeid. Wat betreft de dimensie klasse is een BQY-redenering tegengesteld aan een BPY-redenering.

In een BQY-redenering kan evenwel ook een ander sociale-structuurdimensie worden

getraceerd, gerelateerd aan een andere categorisering van groepen, bijvoorbeeld een indeling in religieuze groepen, culturele groepen, seksen, et cetera. Dergelijke ‘andere’ dimensies van sociale-structuurredeneringen heb ik niet uitgewerkt, maar kunnen in de analyse worden geëxpliciteerd.

2.1.4 Over de dynamiek van handelingstheorieën

Voor de operationalisering van de dynamiek van handelingstheorieën volg ik Schön. Deze stelt dat een wijziging in tweede-orde opvattingen, door hem bestempeld als tweede-orde reflectie, waarschijnlijker wordt indien zich één of meer van de volgende omstandigheden voordoen (Schön 1983; Grin & Van de Graaf 1994: 362-363):

1. er zijn belangrijke externe gebeurtenissen die tot tweede-orde oordeelsvorming nopen; 2. de actor wordt door anderen tot tweede-orde oordeelsvorming aangezet, omdat zij

opmerken wat tot dusver buiten zijn gezichtsveld viel, bijvoorbeeld inconsistenties in de eigen handelingstheorie;

3. er is sprake van verrassingen: handelen blijkt anders uit te pakken dan verwacht. Vooral onaangename verrassingen kunnen tot tweede-orde oordeelsvorming leiden.

Maar ook andere factoren kunnen in de visie van Schön bijdragen aan tweede-orde oor- deelsvorming.19 Over het algemeen kan worden gesteld dat tweede-orde argumentaties rela- tief stabieler zijn dan eerste-orde argumentaties. Eerste-orde argumentaties vormen als het ware een beschermende laag van de handelingstheorie en zijn beduidend meer flexibel.20