• No results found

Boek IV. Ziektegeschiedenissen

4.4 Medische denkbeelden over pest

4.4.6 Een besluit van de Staten van Holland uit 1664

4.4.6.3 De leden van de adviescommissie

Als eerste wordt in de niet-alfabetische lijst van adviseurs Willem van der Straten of Stratenus (1593- 1681) genoemd. Waarschijnlijk was hij dus de voorzitter van de medische adviescommissie. Hij kwam uit het niet-stemgerechtigde Den Haag en is dus vermoedelijk door de Staten zelf als voorzitter gevraagd. Van der Straten was een man van gewicht: zoals eerder is medegedeeld in hoofdstuk 2, was hij de eerste hoogleraar geneeskunde in Utrecht geweest. In 1646 werd hij lijfarts van stadhouder Frederik Hendrik, een functie die hij behield onder Willem II en Willem III. Hij was daardoor tevens een soort van eerste legerarts. Stratenus was in 1664 al 71 jaar oud, maar waarschijnlijk nog erg monter en gezond. Hij moet dat nog lang zijn gebleven, want in 1672, acht jaar later, schreef hij voor de regering een rapport over een besmettelijke ziekte die in Schoonhoven in de waterlinie was uitgebroken (Kerkhoff, 1976: 67). In dat zelfde jaar keerde hij terug in Utrecht. Daar werd hij, inmiddels 79 jaar oud, burgemeester en curator van de universiteit. Uit deze beknopte biografie valt af te leiden dat de oude Stratenus ruime ervaring als medicus had en bovendien over zekere bestuurlijke kwaliteiten moet hebben beschikt. Verder is bekend dat hij een brede opleiding had genoten waarin alle aspecten van de pestbestrijding voorbij gekomen moeten zijn. Zijn leermeester Heurnius schreef een ‘Noodigh pestboek’, dat sterk stoelde op miasmatische beginselen. In Italië moet Stratenus echter ook kennis hebben gemaakt met een pestbestrijding op contagionistische grondslag. Zelf lijkt hij echter geen aanhanger van contagionistische beginselen te zijn geweest. Zijn advies over de ziekte onder de soldaten in Schoonhoven ademt een miasmatische geest. Verder komt uit zijn Causae, signa et medela Febrium, comprehensa et proposita septem

disputationibus in Academa Trajectino (1640) naar voren dat hij nog vasthield aan de these van de

bezoedelde lucht (al was hij niet blind voor het feit dat mensen elkaar konden aansteken).Het lijkt dus gerechtvaardigd om aan te nemen dat Stratenus de in de Republiek vaak vertolkte drie- oorzakentheorie aanhield. Terzijde zij opgemerkt dat de geneesheer volgens diverse bronnen grote belangstelling voor het verschijnsel geuren had. 97

Er was nog een tweede medicus in de commissie die niet geloofde dat de pest enig en alleen door contact werd overgebracht. Het was niemand minder dan de op dat moment vijftigjarige Leidse hoogleraar Fransciscus de le Boë Sylvius (1614-1672). Als overtuigd Remonstrant dacht Sylvius dat de pest een straffe Gods was, maar dat sloot niet uit dat ze door natuurlijke oorzaken kon ontstaan (Baumann, 1949: 51 e.v.). In Praxeos Medicae idea nova (1671) staan een aantal losse verhandelingen, waarvan de tweede over de pest gaat. Banga citeert hieruit. ‘Niemand met gezond verstand zal ontkennen, dat ziekte en dood, vooral de pest, straffen Gods zijn; doch dit belet niet te stellen dat ze uit kennelijke natuurlijke oorzaken ontstaan, die niet altijd door de geneeskunde kunnen worden bestreden, wanneer God niet zijn zegen schenkt. Die zulks niet in acht neemt, is een weetniet in de geneeskunde’. ‘Eene bepaaling van pest geeft hij niet’, zegt Banga, maar hij beschrijft

97

Zie: Banga, 1868/1975: 388; Haller, Bibl. Med. Pract. II, p. 651 en III, p. 273; Baumann z.j.: 44 en Ten Doesschate, 1963: 5-10.

de verschijnselen uitvoerig. ‘Bij pest is het bloed dunner, vloeibaarder, minder zamenhangende dan gewoon, solito fluidor et minus consistens ac grumescens’. Dat komt door een scherp vluchtig zout (Banga, 1868/1975: p. 480-1). Hoe hij over het ontstaan van de pest dacht, komt naar voren uit een in zijn Opera omnia (1679) opgenomen traktaatje over de pest. Hierin schrijft de medicus dat chemische veranderingen in het lichaam het gevolg zijn van een sal volatile in de lucht dat tot alkalische toestanden in het lichaam leidt (Baumann, z.j. 171). In een rectorale rede op 8 februari 1670 spreekt hij over een morbus pestilentialis die Leiden trof in de jaren 1669-1670. De oorzaak was de door mensen ingeademde lucht. Daarin zaten zure en loogachtige stoffen die in het Zuiden waren ontstaan en naar ons toegewaaid. In zijn Tractatus de peste epidemica Lugdunum Bat. 1667 plures

affligente stelt Sylvius, drie jaar na het advies aan de Staten van Holland, nog eens dat het om een

smetstof gaat die uit de lucht komt, door de lucht wordt medegevoerd uit het Zuiden (Baumann, 1949: 170-1). Dat was een idee die Descartes overigens ook aanhing. 98 Het gaat om een vluchtig loogzout. Verder zitten er olieachtige deeltjes in de lucht en vuurdeeltjes der zonnestralen. De laatste twee maken het eerste scherp. Sylvius was dus geen typische vertegenwoordiger van het contagionisme. Hij dacht niet dat de pest alleen ontstaat door smetstoffen die van mens op mens overgaan (Banga, 1868/1975: 480-1). Hij deelde deze mening, zoals we nog zullen zien, met Van Diemerbroeck, wiens Tractatus de peste Sylvius in de kast had staan (Baumann, 1949: 46). Over de derde adviseur, de Goudse medicus Johan de Vrije is betrekkelijk weinig bekend. Hij was niet alleen geneesheer, maar tevens secretaris van de stad Gouda (Bik, 1955: 107). Hij zal ook in die functie het nodige te stellen hebben gehad met het pestprobleem. Het vermoeden lijkt gerechtvaardigd dat hij een substantiële inbreng in het advies aan de commissie van Statenleden heeft gehad; veel van de elementen uit de gewestelijke ordonnantie lijken bijna letterlijk te zijn overgenomen uit een Goudse ordonnantie uit 1655 (Bik, 1955: 525). Dat geldt ook voor maatregelen die het binnenkomen van de pest moeten voorkomen. Bik (1955: 103) meldt dat de stad in 1593 al verordonneerde dat mensen die met kleren en bedden uit landen en steden kwamen ‘waar de pest seer grasseerde’, niet binnen gelaten mochten worden. In 1602 herhaalde de stad deze maatregel. Ook handel in bepaalde goederen binnen de stad werd verboden. De Vrije kan dus heel wel hebben gedacht dat de pest met zieke mensen en hun spullen de stad kon binnenkomen. Dat neemt echter niet weg dat hij tevens van mening kan zijn geweest dat de pest uit de lucht kon neerdalen.

Van de overige adviseurs kon niet goed worden vastgesteld wat hun opvattingen over pest waren. Dat gold voor Johannes van Horne (1621-1670). Hij werd geboren in Amsterdam, studeerde in Leiden en Utrecht (onder Van der Straten), maakte een studiereis naar Italië en bezocht Padua, Napels en Venetië. Daarna reisde hij naar Zwitserland, Frankrijk en Engeland. In Leiden doceerde hij anatomie en chirurgie en vanaf 1655 ook theoretische geneeskunde. Heurnius was veel in het buitenland geweest en hij moet dus geweten hebben hoe Italianen, Fransen en Engelsen bij pest optraden. Helaas schreef hij daar voor zover na te gaan, zelf niets over (NNBW, 7, 624-5). 99

Willem Piso (1611-1678) studeerde in Leiden en vestigde zich daarna in Amsterdam (Lindeboom, 1984:1535-6). Hij werd lijfarts van Johan Maurits van Nassau en hoofd van de medische dienst in

98

Als Descartes een vriend per brief probeert over te halen ook naar de lage landen te komen. heet het: ‘… Je ne sais pourquoi vous êtes si amoureux de votre ciel d’Italie. La peste se mêle avec l’air qu’on y respire; la chaleur du jour y est insupportable; les fracheurs du soir y sont malsaines; l’ombre des nuits y couvre des larcins et des meurtres …’. Oeuvres de Descartes. 11 Dln. [Volume 1] publ. par Victor Cousin...; [et précédées de l'éloge de René Descartes par Thomas] Paris: Levrault, 1824-1826. Dl I, p. 95-96.

99 In 1600 verscheen het Noodich pestboek van Joh. Heurnius sr. Hij waarschuwt daarin tegen

miasmabevattende artikelen en luchthoudende materialen, als wol, vachten en stro. Hij noemt de pest ‘des lochtes dood’. Heurnius sr. lijkt een overtuigd miasmaticus te zijn geweest, maar daarmee liggen de opvattingen van zijn zoon natuurlijk allerminst vast. Zie Steendijk-Kuypers, 1994: 169-170.

Brazilië. Piso kwam in 1644 terug. Hij had inmiddels verstand van tropische ziekten en introduceerde het gebruik van radix ipicacuanhee als probaat middel tegen dysenterie. Hij vestigde zich weer in Amsterdam en was er in 1648 en 1678 deken van het collegium medicum. In De medicina Brasiliensi

Libri IV. (Leiden en Amsterdam, 1648) 100 schrijft Piso (in Boek I) uitvoerig ‘de aere aquis et locis’, maar hij gaat nauwelijks in op het mogelijke verband met het ontstaan van epidemieën. In de beschrijving van ziekten wordt pest terloops genoemd, maar – in tegenstelling tot cholera en lues venerea – niet uitvoerig besproken. Over miasmatische en contagionistische kwesties laat de auteur zich niet uit. Ook in De Indiae utriusque re naturali et medica (1658) zijn geen passages te vinden waaruit de opvattingen van Piso over het ontstaan van pest naar voren komen.

Over de overige drie leden kon maar weinig worden achterhaald. Desondanks kan worden gesteld dat de geneeskundigen die in Den Haag om de tafel waren gezet, zeer waarschijnlijk niet allemaal hetzelfde dachten over het ontstaan en de verspreiding van de pest. Minstens twee aanzienlijke adviseurs, Van der Straten en De le Boe Sylvius, gaven ruim baan aan miasmatische gedachten. We moeten dus welhaast aannemen dat in de vergadering of vergaderingen van de adviseurs een stevig debat heeft plaats gevonden, waarbij voorstanders hun contagionistische opvatting doordrukten. Een tweede mogelijkheid is dat de Statenleden die quarantainemaatregelen als onontkoombaar beschouwden, er de adviseurs van wisten te overtuigen dat een unaniem advies waarin de contagiumthese centraal stond, hun erg goed uitkwam. Een derde mogelijkheid is dat de adviserende medici het thema miasma of contagium zelf niet uitdrukkelijk ter sprake hebben gebracht, maar dat de leden van de commissie van Statenleden dat element later zelf aan het advies, c.q. het besluit hebben toegevoegd. Er zijn in elk geval twee argumenten die deze laatste veronderstelling ondersteunen. Het eerste is dat de regels die de doktoren voorstellen nog geheel en al de vertrouwde en-en-en- sfeer ademen. Van echte quarantaine-maatregelen, cordons, inlichtingendiensten en gezondheidscommissies is geen sprake. De tweede aanwijzing volgt uit de verdere behandeling van het pre-advies. De commissie van Statenleden nam het over, maar voegde er een aanvulling aan toe die baanbrekend mag worden genoemd.

100

Korte inhoud advies.

1. Arme mensen die ziek zijn, moeten naar het publieke pesthuis.

2. In de toekomst moeten hogere overheden buiten de stad barakken maken – nog voor de pest er is. Pestzieken die hierin niet willen worden opgenomen, worden in het eigen huis opgesloten.

3. Indien de gezonden het aangestoken huis ook verlaten, kan een niet nader omschreven, nieuw parfum worden uitgeprobeerd.

4. Rijken die ziek worden, moeten de stad uit of in separate delen van hun huis worden opgesloten. 5. Straten schoon, geen vuilnis op straat, seepsap[= gier] is uit den boze

6. Wie ziek is of woont in het huis van een zieke mag in beginsel niet naar markt, kerk etc. In noodgevallen moet men een witte stok dragen.

7. Na de dood van een zieke moet het huis nog enige tijd dichtgehouden worden. Daarna grondige reiniging. 8. Vanuit besmette huizen geen handel. Men mag zijn waar niet uitstallen.

9. Kleren en beddengoed alleen verkopen na grondige reiniging. 10. Huis pas weer verhuren na zes weken en grondige schoonmaak.

11. Stro uit huis niet in gracht of goot maar in huis of buiten stad verbranden.

12. Doden mogen niet door buren maar moeten door speciale dragers ten grave worden gedragen. 13. Geen voorwerpen op de kist.

14. Doodskisten moeten met pek waterdicht gemaakt.

15. In kerk grond pas open na de predicatie (= als de meeste mensen weg zijn). 16. Geen borrels in huis dode, geen zwarte lakens erom heen.

17. Doden pas na 24 uur in kist [gevaar schijndood!] die dan niet langer dan twee dagen boven de grond mag staan.

18. Doden uit het pesthuis moeten buiten de stad diep worden begraven. 19. Honden en katten weg of dood.

20. Vuren uit pektonnen bij nieuw gegraven grachten, op kerkhoven enz. 21. In besmette huizen ‘parfumen van sulfur, barnsteen, jeneverhout’. 22. Geen bederfelijk fruit eten.