• No results found

IJsbrand van Diemerbroeck: verhandeling over de pest: ingeleid, vertaald en van aantekeningen voorzien

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "IJsbrand van Diemerbroeck: verhandeling over de pest: ingeleid, vertaald en van aantekeningen voorzien"

Copied!
1233
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

IJsbrand Van Diemerbroeck

Verhandeling over de pest

(2)

©Copyright A.H.M. Kerkhoff.

Alle rechten voorbehouden. Niets van deze uitgave mag worden verveelvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm, zonder schriftelijke toestemming van de auteur.

ISBN: 978-90-365-0180-4

(3)

IJSBRAND VAN DIEMERBROECK

VERHANDELING OVER DE PEST

Ingeleid, vertaald en van aantekeningen voorzien door Dr. A.H.M. Kerkhoff

(4)

IJsbrand van Diemerbroeck (1609-1674) op ongeveer vijftigjarige leeftijd.

Portret in olieverf op doek (114x91 cm) door Cornelis Jonson van Ceulen (1593-1661). Het origineel is te bezichtigen in het Museum Het Valkhof te Nijmegen. Een enkele jaren later geschilderd portret van de hand van de zelfde meester (64,5x54 cm) bevindt zich in het Universiteitsmuseum te Utrecht.

(5)

OVERZICHT VAN DE INHOUD VAN DEZE STUDIE

Deel A – IJSBRAND VAN DIEMERBROECK EN ZIJN BOEK OVER DE PEST...

Inhoud... 7

Hoofdstuk 1. Opmaat ... 11

Hoofdstuk 2. Leven en werk ... 25

Hoofdstuk 3. De auteur en de wetenschap ... 53

Hoofdstuk 4. Pest ... 83

Geraadpleegde bronnen en litteratuur ... 121

Deel B – TRACTATUS DE PESTE - Transcriptie Inhoud... XX Liber I. De peste ... 1

Liber II. De præservatione a peste ... 140

Liber III. De curatione pestis ... 238

Liber IV. Historiæ ... 349

Index ... 489

Deel B - VERHANDELING OVER DE PEST - Vertaling Inhoud... XIX Boek I. Over pest ... 1

Boek II. Het voorkómen van pest ... 140

Boek III. De behandeling ... 238

Boek IV. Ziektegeschiedenissen ... 349

Register van zaken ... 489

Deel C - BIJLAGEN

I Door Van Diemerbroeck aangehaalde auteurs ... II Maten en gewichten ...

(6)
(7)

Deel A – IJSBRAND VAN DIEMERBROECK EN ZIJN BOEK OVER DE PEST

INHOUD

Hoofdstuk 1. Opmaat ... 11

1.1 Waarom nog oude teksten vertalen? ... 11

1.2 Een eerste kennismaking met de Tractatus de peste ... 12

1.2.1 Een gunstig onthaal ... 12

1.2.2 Opbouw van het traktaat ... 13

1.2.3 De auteur ... 14

1.3 Naar een vertaling van het volledige pesttraktaat ... 15

1.3.1 Verschillende edities ... 15

1.3.2 Welke teksten werden vertaald? ... 17

1.4 Bewerking van de geselecteerde teksten ... 17

1.4.1 Omzetten in Word en transcriptie ... 17

1.4.2 Het vertaalwerk ... 18

1.4.3 Enkele lastige punten bij het vertalen ... 19

1.4.3.1 Namen van personen en plaatsen ... 19

1.4.3.2 Verwijzingen ... 19

1.4.3.3 De recepten ... 20

1.4.3.4 Passages uit de Bijbel ... 20

1.4.3.5 Technische termen ... 21

1.5 Opzet van de voorliggende uitgave ... 21

1.6 Dank ... 22

Hoofdstuk 2. Leven en werk ... 25

2.1 Een woelige wereld ... 25

2.2 Opzet van het hoofdstuk ... 27

2.3 Familie en naaste omgeving ... 27

2.4 Opleiding ... 30

2.5 Nijmegen ... 32

2.6 Utrecht ... 34

2.6.1 Een nieuwe start ... 34

2.6.2 Een leerstoel ... 35

(8)

2.7 Van Diemerbroecks schriftelijke nalatenschap ... 40

2.7.1 Boeken ... 40

2.7.2 Promoties ... 43

2.8 Karakteristiek van Van Diemerbroeck ... 44

2.8.1 De mens ... 44

2.8.2 In religiosis ... 45

2.8.3 De medicus ... 50

2.8.4 Docent ... 51

2.9 Slot ... 51

Hoofdstuk 3. De auteur en de wetenschap ... 52

3.1 Inleiding ... 52

3.1.1 Alles beweegt ... 52

3.1.2 Opzet hoofdstuk ... 52

3.2 Denken over onderzoek ... 53

3.2.1 Oudheid ... 53

3.2.1.1 Plato ... 53

3.2.1.2 Aristoteles ... 54

3.2.1.3 Een derde benadering ... 54

3.2.2 Opvattingen over wetenschap in de Nieuwe Tijd ... 55

3.2.3 Standpunt Van Diemerbroeck ... 56

3.3 Opvattingen over de natuurlijke wereld ... 58

3.3.1 Oudheid ... 58

3.3.1.1 De natuurfilosofen ... 58

3.3.1.2 Kwaliteit en kwantiteit ... 58

3.3.1.3 Micro- en macrokosmos ... 59

3.3.2 Denken over de natuur in de zeventiende eeuw ... 60

3.3.3 Opvattingen van Van Diemerbroeck ... 60

3.4 Medisch denken ... 61

3.4.1 Oudheid ... 61

3.4.1.1 Hippocrates en het Corpus Hippocraticum ... 61

3.4.1.2 Na Hippocrates ... 62

3.4.1.3 Galenus ... 63

3.4.2 Medische wetenschap in de Nieuwe Tijd ... 68

3.4.2.1 Vijf richtingen ... 68

(9)

3.4.2.3 Iatrochemie ... 69

3.4.2.4 Synthetici – Sennert... 72

3.4.2.5 Iatro-astrologie ... 73

3.4.3 Hoe stond Van Diemerbroeck tegenover de nieuwe ontwikkelingen? ... 75

3.5 Een proef op de som: naar welke auteurs verwijst Van Diemerbroeck? ... 76

3.6 Conclusie ... 81

Hoofdstuk 4. Pest ... 82

4.1 Inleiding ... 82

4.2 Iets over pest ... 82

4.2.1 Algemeen ... 82

4.2.2 De ziekte en haar gevolgen ... 83

4.2.2.1 Pest en individu ... 83

4.2.2.2 Pest en samenleving ... 83

4.2.3 Hoe ontstaat pest? ... 84

4.2.4 Vier vormen van pestbestrijding ... 85

4.3 Collectieve bestrijding van de pest ... 86

4.3.1 Zuid-Europa voorop ... 86

4.3.2 Hoe ontwikkelde zich de pestbestrijding? ... 86

4.3.2.1 Overheden in actie ... 86

4.3.2.2 Gezondheidscommissies ... 86

4.3.2.3 Wat deden de commissies? ... 87

4.3.3 Collectieve strijd tegen pest in de Republiek ... 89

4.3.4 De Republiek als hekkensluiter ... 91

4.4 Medische denkbeelden over pest ... 92

4.4.1 Inleiding ... 92

4.4.2 Antieke thesen ... 93

4.4.3 Botsende opvattingen in Zuid-Europa ... 93

4.4.4 Strijd... 94

4.4.5 Opvattingen over pest in de Republiek ... 96

4.4.6 Een besluit van de Staten van Holland uit 1664 ... 97

4.4.6.1 Hoe ontstond het besluit? ... 98

4.4.6.2 Het pre-advies van de medici ... 98

4.4.6.3 De leden van de adviescommissie ... 99

4.4.6.4 Aanvullingen van overheidswege ... 102

(10)

4.5 Van Diemerbroeck en de pest ... 104

4.5.1 De doelgroep van de schrijver ... 104

4.5.2 Een boek van de oude stempel ... 105

4.5.3 Oorzaken van de pest ... 105

4.5.4 De aanpak van de pest ... 107

4.5.4.1 Preventie op individueel niveau ... 107

4.5.4.2 Individueel curatieve zorg ... 108

4.5.4.3 Collectief curatieve acties... 109

4.5.4.4 Collectieve preventie ... 110

4.5.5 Van Diemerbroeck en de overheden... 113

4.5.5.1 Gewesten ... 113

4.5.5.2 Steden ... 114

4.5.6 Diemerbroeck in het buitenland ... 115

4.5.7 De balans opgemaakt ... 116

4.5.8 Slot: Van Diemerbroeck in historisch perspectief ... 117

Geraadpleegde bronnen en literatuur ... 120

A. Archivalia ... 120

B. Gedrukte geschriften voor 1800 ... 120

(11)

Hoofdstuk 1. Opmaat

Nec minor est virtus, quam quaerere, parta tueri. Casus inest illic, hic erit artis opus. Ovidius, Ars amatoria II, 13 1

1.1 Waarom nog oude teksten vertalen?

Medische kennis veroudert snel. Waarom zouden moderne mensen dus nog een medisch studieboek ter hand nemen dat bijna vierhonderd jaar oud is? Op deze vraag zijn vele antwoorden mogelijk. Romantisch aangelegde naturen zouden kunnen zeggen dat ze het prettig vinden om zich zo nu en dan in een andere tijd te verplaatsen: dat levert spannende, opwekkende of ontroerende beelden op uit een tijd die voorbij is en die alleen al daarom intrigeert. Mensen die reflexiever zijn aangelegd, zullen wellicht stellen dat het verleden als een spiegel werkt en een bepaald reliëf aan het eigen handelen geeft. Zij die pragmatischer of utilistischer van aard zijn, zouden ten antwoord kunnen geven dat ze iets nuttigs hopen te leren van hun voorouders. Zij worstelden in hun tijd immers niet zelden met problemen die ook ons nog te stellen geven.

Het traktaat over de pest van IJsbrand Van Diemerbroeck (1609-1674) heeft al deze gebruikers van historische bronnen wat te bieden. De auteur geeft een treffend beeld van de huiveringwekkende ellende waar onze voorouders in terecht konden komen wanneer ze door een pestepidemie werden getroffen en hij geeft ons een idee hoe zij zich daartegen probeerden te weren. Vooral de medische aspecten van de strijd tegen de pest komen ruim aan bod. Soms waant de hedendaagse lezer zich daarbij in een sprookjeswereld van tovenaars die levende padden koken, het vlees van ooievaren als geneesmiddel aanbieden en kreeftenogen tot medicinaal poeder malen. Vaker krijgt de lezer echter het gevoel dat hij college loopt bij een hoogleraar Interne geneeskunde. De auteur beschrijft zorgvuldig welke klinische symptomen bij pest horen en welke verschijnselen de dokter kunnen misleiden. Hij geeft uitvoerig aan welke behandelwijzen onder welke omstandigheden zijn aangewezen en welke risico’s er aan de verschillende methoden verbonden zijn. Hij doet dit alles zeer nauwkeurig en vooral ook gedetailleerd, want hij schreef het werk in de eerste plaats voor collegae die, anders dan hij zelf, nog weinig ervaring hadden met ‘de haastige ziekte’.

Hoe ontstaat pest, hoe kan de ziekte met zekerheid worden gediagnosticeerd en hoe kan deze ‘gesel Gods’ genezen of liever nog voorkomen worden? Dat is de centrale vraag die Van Diemerbroeck in zijn traktaat tracht te beantwoorden. Wat zijn antwoord extra interessant maakt, is dat de auteur leefde in een tijd waarin de wetenschap ingrijpende veranderingen doormaakte. Terwijl hij als praktiserend medicus te Utrecht aan zijn boek werkte, woedde aan de aldaar pas opgerichte universiteit een hevige wetenschappelijke strijd tussen de predikant en hoogleraar theologie Gisbertus Voetius c.s. en de medicus-filosoof Henricus Regius en andere aanhangers van René Descartes. Ook de medische wetenschap was sterk in beweging. Ze beleefde in hedendaagse bewoordingen een ‘paradigmashift’. Het Galenisme en de eeuwenoude humoraal-pathologie maakten plaats voor nieuwe concepten en opvattingen. De leer van de lichaamssappen en de daarbij behorende kwaliteiten werd daarbij verdrongen door een theorie die uitging van vaste deeltjes en van kwantiteiten. Die verandering in het denken liet ook de aanpak van de pestbestrijding niet ongemoeid. Het ‘denken-in-deeltjes’ droeg er toe bij dat miasmatische denkbeelden plaats maakten voor contagieuze opvattingen: de idee van een diffuse bezoedeling van de lucht werd verdrongen door de opvatting dat alleen concrete materiële deeltjes de ziekte kunnen overbrengen. Deze verandering van opvatting beïnvloedde op hun beurt niet alleen de geneeskunde in engere zin, maar

1

‘Het verworvene te behouden is geen kleinere verdienste dan het verwerven zelf. Het laatste is min of meer toevallig, tot het eerste behoort bekwaamheid.’

(12)

ook de openbare gezondheidszorg. Van Diemerbroeck schreef zijn boek in een periode waarin het beleid op dat laatste terrein drastische wijzigingen onderging: overheden gingen meer en meer over op quarantainemaatregelen en blokkades van het (handels)verkeer. Daarbij verschoof de verantwoordelijkheid voor de pestbestrijding van het niveau van de lagere naar de hogere overheden. Zijn boek zal om die reden ook de aandacht hebben getrokken van bestuurders die zich met de pestbestrijding moesten bezig houden. Bij hun werk speelden economische, sociale en politiek-bestuurlijke overwegingen een belangrijke rol, maar natuurlijk moesten ook medische en medisch-technische inzichten worden meegenomen. Dat leidde niet zelden tot spanningen, zulks eens te meer omdat de concrete gevolgen van de pest, en ook die van haar bestrijding, niet voor alle betrokken groeperingen gelijk waren. Het zal dan ook niet verbazen dat de Tractatus tal van aanknopingspunten oplevert voor een discussie over actuele problemen rond de bestrijding van epidemieën – men denke slechts aan de gekkekoeienziekte, de H1N5-influenza, de varkenspest en de recente troebelen rond de Q-koorts.

1.2 Een eerste kennismaking met de Tractatus de peste

1.2.1 Een gunstig onthaal

IJsbrand Van Diemerbroeck was stadsarts te Nijmegen toen daar in 1635 een zware epidemie van pest uitbrak. De drie jaren die nu volgden, waren moeilijk, maar de jonge geneesheer zag toch kans om aantekeningen te maken van de gevallen die hij te behandelen kreeg. Op basis hiervan schreef hij enkele jaren later zijn Tractatus de peste. 2 Zoals reeds gemeld, bedoelde Van Diemerbroeck zijn traktaat in de eerste plaats als een handboek pestbestrijding voor medici. Aan zo een boek moet grote behoefte hebben bestaan, want het traktaat werd goed ontvangen. Het werd diverse malen herdrukt en bovendien vertaald in het Nederlands en het Engels. Zijn betekenis spreekt ook uit het gegeven dat een achttiende-eeuwse Pruisische Medizinal-Ordnung nog uitdrukkelijk naar Van Diemerbroeck verwijst. Ook in handboeken over infectieziekten wordt tot ver in de achttiende eeuw naar Van Diemerbroeck verwezen. Niemand minder dan Th. Sydenham (1624-1689) benutte de ampele verwijzingen en referenties uit de Tractatus in de tweede druk van zijn Methodus curandi

febres (1668). Hij had Van Diemerbroecks boek waarschijnlijk geleend van John Locke (die ook

geneeskunde had gestudeerd) (Meynell, 1993:330-2). Maar niet alleen de talloze verwijzingen, ook de zorgvuldige klinische beschrijvingen werden zeer gewaardeerd. Toen de Venetiaanse medicus Domenico Papotti zijn chefs in de stad van de doge anno 1732 verslag uitbracht over een epidemie in de (thans Kroatische) stad Split, verwees hij nadrukkelijk naar een aantal verschijnselen die in de Nijmeegse pest van 1635 wèl waren aangetroffen, maar niet in Split (Bozic–Bugancic, 1990:247). Zo waren er meer medici die gaarne naar de door Van Diemerbroeck beschreven ziektegevallen verwezen. Ook de vooraanstaande Duitse medicus Fr. Hofmann verwijst in zijn boek over de pest diverse malen naar Van Diemerbroeck en zijn klinische observaties. Hij noemt hem doctissimus (Hofmann, De peste, 1713: 314 en 322). Dat Van Diemerbroeck ook in de achttiende eeuw nog een autoriteit was, kan blijken uit het feit dat de Engelse encyclopedist Ephraim Chalmers (1680-1740) het artikel ‘plague’ in zijn veel gebruikte Cyclopedia voor een substantieel deel stoelt op het werk van ‘that great author’ Van Diemerbroeck (Chalmers, 1728: 821). Zonder twijfel is het mede door deze verwijzingen dat de Tractatus en zijn auteur een vaste plaats verworven hebben in de canon van de geschiedenis der geneeskunde. Van Diemerbroeck wordt daarin tot op de dag van vandaag

2

In de tweede editie van 1665 schrijft Van Diemerbroeck dat hij zich ook baseert op zijn ervaringen met de pest in 1654-55 te Utrecht – alwaar hij al enkele jaren hoogleraar was. In boek IV komt echter geen enkele Utrechtse patiënt voor.

(13)

gepresenteerd als een der protagonisten van de strijd tegen de pest of zelfs van besmettelijke ziekten in het algemeen.

1.2.2 Opbouw van het traktaat

Van Diemerbroeck verdeelt de stof van zijn traktaat over vier libri, boeken of boekdelen. Hij volgt bij de opzet het voorbeeld van oudere medische auteurs. Boek I geeft een gebeitelde beschrijving van de pest en haar oorzaken. Zoals het een goed medicus betaamt, wijdt de auteur vervolgens een afzonderlijk Boek II aan de preventie, het voorkómen van pest. Daarna gaat hij in Boek III in op de behandeling van de ziekte. Mede door het grote aantal recepten is dit het dikste deel geworden. In Boek IV laat de auteur 120 gevallen uit zijn Nijmeegse pest-praktijk de revue passeren. Hij sluit daarmee aan op een gebruik dat in de zeventiende eeuw zeer populair was (Cook, 2007:24). Proefondervindelijk vastgestelde kennis inzake concrete ziektegevallen werd door velen gezien als de voornaamste peiler onder de geneeskunde. Tal van medici publiceerden derhalve dergelijke reeksen van casuïstische mededelingen. Vaak ging het om een of meer honderdtallen.

Het traktaat wordt gecomplementeerd met een uitvoerige inhoudsopgave en een uitgebreide lijst van trefwoorden. Vooral deze laatste toevoeging is de moeite waard. Niet zozeer omdat ze de hedendaagse lezer bij het zoeken helpt (hij kan de zoekfunctie van zijn computer gebruiken), maar omdat ze laat zien welke onderwerpen de auteur zelf belangrijk vond – of welke naar zijn gevoel de lezers in het bijzonder interesseerden. Zoals de lezer zelf kan zien, worden medisch praktische aangelegenheden vaker vermeld dan theoretische kwesties.

De stof die in de vier boekdelen wordt gepresenteerd, is door Van Diemerbroeck in twee lagen geordend. De hoofdtekst bestaat uit een kort en bondig geformuleerd exposé over de pest. Per hoofdstuk voegt de auteur vervolgens een groot aantal aantekeningen (Annotationes) toe waarin hij toelichting geeft op de hoofdtekst. Deels gaat het om theoretische verdiepingen, deels om verduidelijkingen, aanvullingen en niet in de laatste plaats bronverwijzingen. Van Diemerbroeck volgt hiermee een typisch humanistische werkwijze waarbij de geleerden de feiten voorop plaatsten en de toelichtende beschouwingen daar als het ware onder legden. Terzijde zij opgemerkt dat de humanistische geleerden oorspronkelijk iets anders te werk gingen. Ze gaven Latijnse en Griekse teksten uit en voorzagen die van aantekeningen. Van Diemerbroeck plaatste de aantekeningen echter bij zijn eigen hoofdtekst. 3 Niet ondenkbaar is dat Van Diemerbroeck deze werkwijze heeft

overgenomen van de grote Pieter Van Foreest (zie kast), zij het dat het bij laatstgenoemde in de hoofdtekst om ziektegeschiedenissen ging en bij eerstgenoemde om een bondige verhandeling over de pest. Daaraan toegevoegd werden in Boek IV de casussen. Voor een deel bestaan deze uit zeer bijzondere gevallen, voor een deel uit casus die als adstructie van de leerstof uit de boeken II en III kan dienen.

Pieter van Foreest, gelatiniseerd Petrus Forestus (1521-1597) was een van de bekendste geneeskundigen in de

Noordelijke Nederlanden. Hij stond wel bekend als de ‘Hollandse Hippocrates’. Foreest studeerde in Leuven en begon in 1540 aan een academische studiereis van drie jaar waarin hij Bologna, Padua, Venetië en Ferrara aandeed. In 1543 promoveerde hij in Bologna. Daarna verbleef hij nog enige jaren in Rome en Parijs. In 1546 keerde hij terug naar Alkmaar en begon aldaar een geneeskundige praktijk. In 1557 gaf Forestus gehoor aan een dringend verzoek van het door pest geteisterde Delft om aldaar stadsgeneesheer te worden. Hij zou deze functie ruim 37 jaar uitoefenen. In augustus 1574 werd Forestus geconsulteerd door de zieke Willem van Oranje (Van Lieburg, 1989: 41). Sindsdien werd hij nog herhaaldelijk geraadpleegd door leden van de prinselijke familie. Hij was een bekend figuur geworden. Dat blijkt ook uit zijn benoeming in Leiden als hoogleraar aan de nieuw opgerichte universiteit. Bij de openingsplechtigheid van de universiteit te Leiden (8 februari 1575) liep hij

3

Sommige auteurs gingen nog verder en maakten onder de laag met aantekeningen nog een derde laag met bronverwijzingen. Zo bijvoorbeeld Pierre Bayle in zijn Dictionnaire historique et critique (1697). De tekst van die derde laag werd deels links en rechts in de marge gedrukt.

(14)

althans in de plechtige stoet mee als ‘doctor ende professor in der medicine’. Hij bleef tot 12 februari in Leiden om de statuten van de nieuwe academie mede te ondertekenen en hij schijnt zelfs een inaugurale rede te hebben gehouden (De laude medicinae). (Van Lieburg, l.c.) Snel daarna keerde hij echter terug naar Delft. Hij gaf toch de voorkeur aan een praktische functie als geneeskundige. Reeds in zijn beginjaren te Alkmaar maakte Forestus aantekeningen over de ziekten en kwalen van zijn patiënten en hun behandeling. Zo ontstond geleidelijk een verzameling van ruim 1350 waarnemingen: Observationum et curationum medicinalium ac

chirurgicarum libri XLIIII (1584-1591). In 1609 zijn de Observationes, samen met een verhandeling over het

urineonderzoek, gebundeld en te Frankfurt uitgegeven als Opera Omnia. De boeken voorzagen in een behoefte: ze werden vele malen herdrukt. Waarschijnlijk heeft de jonge Van Diemerbroeck ze in Leiden als studieboeken gebruikt.

1.2.3 De auteur

Van Diemerbroeck schrijft in een Latijn dat naar woordkeus, idioom en grammaticale opbouw afwijkt van het klassieke taaleigen. Het niveau van Cicero, in de zeventiende eeuw de maatstaf van een ieder die in het Latijn schreef, haalt de auteur volgens geraadpleegde deskundigen niet. Maar dat laat onverlet dat Van Diemerbroeck zich in het algemeen zeer helder en ondubbelzinnig uitdrukt. De zinnen zijn betrekkelijk eenvoudig van opbouw, zitten goed in elkaar en zijn in het algemeen niet te lang. Alleen citaten die door de auteur in de indirecte rede, de ratio obliqua worden omgezet, lijken hem zo nu en dan enige hoofdbrekens te hebben gekost. Pedante constructies met talloze bijzinnen vindt men in de Tractatus niet. Verbasteringen van het Latijn die in de Middeleeuwen veel voorkwamen, zijn schaars. Zelf was Van Diemerbroeck met de taal van zijn eerste tekst uit 1646 overigens niet helemaal tevreden. In het Woord vooraf beklaagt hij zich erover dat hij erg onder druk was gezet om zijn boek snel te publiceren en dat de taal daar onder heeft geleden.

‘Waarlijk, ik zeg al te haastig, want ze [= de zinnen ] zijn niet gegeven, maar eruit gerukt en dat zonder enige verbetering van de stijl, de opbouw of de woorden. [Ze zijn] zoals ik ze destijds strevend naar beknoptheid in zo kort mogelijke bewoordingen, zonder op het Latijn te letten, voor mezelf had opgeschreven. Ze vlogen, terwijl ik er geen erg in had, naar de pers, en daardoor hebben ze nogal snel het licht gezien, overhaast, nog helemaal onopgemaakt en zonder dat er enige Tulliaanse [= van Marcus Tullius Cicero] glans op was gepoetst. Ja zelfs bevatten ze door een [soort] wetenschappelijke vrijheid enkele ongebruikelijke vormen zoals daar zijn causare [= veroorzaken] en causari [=veroorzaakt worden], het eerste in de actieve het tweede in de passieve betekenis, vagare en vagari [= zwerven] beide actief, grassare en grassari, [rondwaren], ook beide actief. Deze minder goede Latijnse woorden heeft de haastigheid die om kortheid vraagt mij uit de pen gerukt. Ik heb dit hier vooraf willen mededelen [om twee redenen]. Deels is het opdat de onbeschaafdheid van dergelijke woorden de goedwillende lezer niet kwetst. Het gaat om woorden waarvan ik het gebruik dankbaar heb overgenomen van andere medici en geleerden, opdat ik zo sneller kon uitdrukken wat mij voor de geest staat. Deels heb ik het gedaan opdat de kwaadwillende lezer geen aanknopingspunt wordt gegeven om ons geschrift met de tanden van Theon 4 brutaal te verscheuren. Er worden vandaag de dag heel wat mensen gevonden die [op dit punt] zeer bijtgraag zijn, omdat ze langs de gemakkelijkste weg [van de kritiek op anderen] een lauwerkrans willen bemachtigen en daarom gewoon zijn fouten van deze soort streng te berispen. Met veronachtzaming van de inhoud maken ze de schillen [de taalkundige verpakking] kapot. Zo hopen ze dan op grote roem voor zich zelf.’

Dat het hier niet louter om obligate frasen gaat, mag blijken uit de omstandigheid dat Van Diemerbroeck de tweede uitgave van 1665 door een deskundige, een ‘philhelleen’ liet verbeteren: de uit Duitsland afkomstige latinist Samuel de Rousseau die leraar was aan de Latijnse school in Amsterdam.

4

(15)

1.3 Naar een vertaling van het volledige pesttraktaat

1.3.1 Verschillende edities

Het moge de lezer inmiddels duidelijk zijn geworden dat het zeker de moeite waard kan zijn om een oude medische tekst nog eens ter hand te nemen. Daarbij doen zich echter een aantal moeilijkheden voor. De eerste is dat de geschriften vrijwel zonder uitzondering te boek zijn gesteld in de geleerdentaal van weleer: het Latijn. Dat is een taal waar steeds minder mensen in het Nederlandse taalgebied vertrouwd mee zijn – het is een van de meest betreurenswaardige gevolgen van de verschraling van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs. Steeds meer lezers zijn daarom gedwongen om gebruik te maken van vertalingen in het Nederlands of een andere moderne taal. Van het thans voorliggende pestboek was een dergelijke vertaling nog niet beschikbaar. Weliswaar vertaalde de Zeeuwse chirurgijn Jacob du Buisson het werk in 1672, maar de heelmeester bediende zich van een traag en taai vloeiend Nederlands waar de moderne lezer slechts met moeite door heen komt.

’Gemerkt het Pestilentiaal fenijn zeer dun en subtyl is / in ‘t menschelijk Lighaam komende / word zelden na de herzenen ofte lever eerst gebracht: maar eensdeels om de dunte van zijne self-standicheit / eensdeels om dat het veeltijds door ’t inhalen van den adem inde Long geleit word / drukt het zeer licht en haast zijne fenijnige hoedanigheit in ’t bloet vande slag-aderen / dat uit de rechter holligheit van ’t hart inde long gedreven word; ’t welk met deze besmetting besoetelt zijnde / en daar mede gaande na de linker holligheit van ’t hart / begint het deze burgt des Levens te bestormen en te verzwakken: het hart van stondenaan sich tegen dezen boozen Tyran stellende / treet met hem in een scherp gevecht / en spant alle zijne krachten in / om dezen doodelijken en moeielijken vyant / zo haast doenlijk is / verre van hem na buitenuit-te-dryven’. [Boek I, veertiende capittel]

Daar komt nog bij dat de vertaling van Du Buisson op diverse punten aanvechtbaar of zelfs aantoonbaar fout is. Het grootste bezwaar tegen de oude vertaling is echter dat de Zeeuwse vertaler de ampele aantekeningen die Van Diemerbroeck als een soort toelichting bij de ‘hoofdtekst’ schreef, onvertaald liet. Vertalingen van die aantekeningen in het Frans, Duits of Engels zijn ook niet voorhanden Dat is zeer spijtig omdat juist deze annotaties ons veel vertellen over de vraag hoe de auteur als medicus tegen het pestprobleem aankeek, waar hij zijn kennis vandaan haalde, hoe hij deze wetenschappelijk fundeerde en ook hoe hij ze inpaste in het toenmalige wetenschappelijke discours. De omvang van deze aantekeningen overtreft die van de hoofdtekst overigens ruim: ze nemen ongeveer tien keer zo veel ruimte in als de door Du Buisson vertaalde ‘hoofdtekst’.

Er waren dus voldoende argumenten om de volledige Tractatus de peste te vertalen. Bij de uitvoering van dat plan moesten allerlei keuzes worden gemaakt. De eerste betrof de vraag naar een geschiktste ‘brontekst’. Daartoe werd om te beginnen nagegaan welke uitgaven van Van Diemerbroecks verhandeling over de pest bestaan. Hierbij kwam het volgende vast te staan. a) De verhandeling over de pest is voor het eerst uitgegeven in Arnhem in 1646 (in 4to, xii plus 337 plus ix pp). De titelpagina van de uitgave uit 1646 vermeldt: Isbrandi de Diemerbroeck

Montfurtô-Trajectini, Antehac Noviomagi, nunc Vltrajecti Medici, de peste libri quatuor, Truculentissimi morbi historiam ratione & experientiâ confirmatam exhibentes. Arenaci, Ex Officinâ Joannis Jacobi

Bibliopolae. anno MDCXLVI.

In vertaling: Vier boeken over de pest die de geschiedenis van deze aller-verschrikkelijkste ziekte op rationele grondslag en met ervaringsfeiten onderbouwd presenteren. Door IJsbrand Van Diemerbroeck uit Montfoort, eerder medicus te Nijmegen, nu in Utrecht. Te Arnhem uit de winkel van Johannes Jacobs, boekverkoper. Het werk is door de auteur op 20 maart 1646 opgedragen aan het stadsbestuur van Utrecht.

(16)

Het bevat drempelverzen van de Nijmeegse predikant J. Smetius, van de medicus A. Mol, van de Arnhemse stadsgeneesheer G. Coets, van de Utrechtse medicus H. Gesselius (schoonbroer van de auteur) en van zekere Hein. van Rentsen. Deze tekst is door Google gedigitaliseerd.

b) Het traktaat werd door Van Diemerbroeck opnieuw uitgegeven in 1665 – een jaar waarin de Republiek kreunde onder een der ergste pestepidemieën ooit. De titel van het werk luidde nu ‘Tractatus de peste’ [Verhandeling over de pest]. De titelpagina vermeldt: Isbrandi de Diemerbroeck

Med. Doct. & Profess. Tractatus de peste. In quatuor libros distinctus; Truculentissimi morbi Historiam ratione & experientiâ confirmatam exhibens. Ab Auctore emendatus, plurimisque in locis adauctus.

Amstelaedami, Typis Joannis Blaev. MDC LXV.

Deze tweede uitgave (ook door Google gedigitaliseerd) is opgedragen aan de Staten van Holland en West-Friesland. Dit gewest werd in die jaren, aldus de auteur, immers ernstig geplaagd door de pest. Het boek bevat, zoals de titelpagina aangeeft, een aantal verbeteringen en aanvullingen. Verder is een korte verhandeling over allerlei pokachtige ziekten toegevoegd (Tractatus de variolis et

morbillis), alsmede een honderdtal opmerkelijke klinische waarnemingen die Van Diemerbroeck als

praktiserend geneesheer in Nijmegen had gedaan. Het boek is andermaal voorzien van de drempelverzen van de eerdergenoemde auteurs. Daaraan toegevoegd is als zesde thans een vers van Samuel de Rousseau, de uit Hanau afkomstige classicus, dichter en ‘philhelleen’, die de tekst voor Van Diemerbroeck corrigeerde. 5

c) De Nijmeegse stadsarchivaris Van Schevichaven schrijft: ‘Van Van D. heeft men de volgende werken: De peste libri quatuor, truculentissimi morbi historiam ratione et experientia confirmatam

exhibentes. (Arnh. 1644; Amst. 1645)’ (NNBW:287). Beide jaartallen zijn onjuist. Hetzelfde geldt ten

dele voor zijn mededeling dat de Tractatus in 1711 in het Nederlands zou zijn vertaald onder den titel: Tractaat over de pest (Amsterdam, 1711). De eerste Nederlandse vertaling dateert in werkelijkheid uit 1672 en verscheen te Middelburg. Zij is van de hand van de Zeeuwse chirurgijn Jacob du Buisson en luistert naar de titel Traktaat vande peste. In het welk deze zeer gevaarlijke Ziekte met reden en eigen Ervinding bevestigt, en naaktelijk vertoont word’. Het boek werd uitgegeven door Pieter van Goetthem. Het bevat de vele door Van Diemerbroeck gemaakte aantekeningen bij de hoofdtekst niet. Kennelijk dacht de chirurgijn dat het verhaal op hoofdlijnen voldoende was voor mensen die zich in de praktijk met de bestrijding van de pest bezig hielden. Een tweede druk van de vertaling van Du Buisson werd in 1711 op de pers gelegd bij Nicolaas ten Hoorn te Amsterdam. Dat het boek in dat jaar nog eens werd uitgegeven, heeft zonder twijfel te maken gehad met de omstandigheid dat op dat moment pest heerste in Noord-Afrika en dat men zich in de Republiek wel bewust was van de gevaren die dat voor het eigen land met zich meebracht. 6

d) In sommige catalogi wordt gesuggereerd dat het pesttraktaat in 1708 in het Duits werd vertaald. Van Diemerbroeck wordt namelijk als mede-auteur genoemd van een boekje dat op last van de Pruisische koning werd geschreven tot voorlichting van het volk. Bij een nadere beschouwing blijkt echter dat de werkelijke auteurs, M. Preuss en S. Grasz de door hen ‘solide’ genoemde Tractatus

5 In het album amicorum van Jacob Heyblocq, rector van de Amsterdamse Latijnse School vond ik een keur van

schrijvers en dichters, onder wie ook Samuel Le Rousseau, een jurist en dichter uit Hanau aan de Main. Het gedicht is uit 1662. De dichter noemt zich Samuel Rossaeus, secundus, Flandro-Francus, en verder poeta l. Caesar (= poeta l[aureatus] Caes[areus], ofwel keizerlijk gelauwerd poëet) et philhellenus.

(http://www.kb.nl/bladerboek/heyblocq/browse/page 221.xmlSymb).

6

De tekst van Jacob de Buisson werd door Google gedigitaliseerd en is te raadplegen op internet. Daarnaast zijn de boeken I en IV van zijn vertaling getranscribeerd in een modern lettertype [met de nodige typefouten] en door een anonymus op internet gezet (http://verbodengeschriften.nl/html/ijsbrandvandiemerbroek-traktaatvandepest.html). W.Frijhoff (1975) heeft de ziektegeschiedenissen uit Boek IV uitvoerig besproken in zijn ‘anthropologische benadering van het menselijk handelen gericht op genezing’.

(17)

alleen geraadpleegd hebben en er enkele adviezen uit hebben overgenomen. 7 Hoewel Van Diemerbroeck als mede-auteur wordt genoemd, blijkt het reglement bij een nadere beschouwing geen letterlijk overgenomen passages uit het werk van Van Diemerbroeck te bevatten. e) Na deze publicatie verscheen in 1722 een Engelse vertaling: A treatise concerning the pestilence:

describing its particular causes, various symptoms, and method of cure. Written originally in Latin, by

Isbrand de Diemerbroeck, M.D. and abridg’d, and translated into English, by Thomas Stanton. Printed for J. Downing and T. Warner, 1722. De vertaler ging bij het inkorten nogal rigoureus te werk; dit werk telt nog maar 34 pagina’s.

f) Het tractaat over de pest verscheen vervolgens nog eens in het Latijn als onderdeel van de Opera

omnia anatomica et medica die Van Diemerbroecks zoon Tieman na de dood van zijn vader in 1685

te Utrecht uitgaf bij Meinard Dreunen.

g) Tenslotte werd het pestboek nog eens opgenomen in de Opera medica practica die enkele jaren na de dood van zoon Tieman (1647-1685) in Genève (S. de Tournes; 1687-8) en Padua (Frambotti; 1688) verschenen. IJsbrand was toen al dertien jaar dood en zijn zoon Tieman al twee jaar. Kennelijk hebben anderen bedacht dat het de moeite waard was om het werk integraal uit te geven. De Opera werden inclusief het pesttraktaat in 1711 nog eens in Genève uitgegeven, hetgeen tot een lovend artikel in het Journal des sçavans van 1711 leidde (Journal, vol 70, p. 300-304). De geleerde wereld was Van Diemerbroeck kennelijk nog steeds niet vergeten.

1.3.2 Welke teksten werden vertaald?

Uit het voorgaande moge duidelijk zijn geworden dat de vertaler-bezorger een keuze moest maken. Daarbij leek de eenvoudigste optie om alleen de eerste, dus oudste, of alleen de jongste, dus de meest recente tekst te vertalen. Dat zou dan ofwel de tekst worden die IJsbrand Van Diemerbroeck in 1646 te Arnhem uitbracht of de tekst die zijn zoon Tieman in de Opera omnia anatomica et medica opnam en die in 1685 in Utrecht en vervolgens in 1687 – 88 nog eens in Genève en Padua werd uitgegeven. Beide benaderingen waren niet geheel bevredigend. Aangezien Van Diemerbroeck zelf vertelt dat hij in 1665 de tekst van 1646 op tal van punten veranderd en vermeerderd heeft, zou men willen weten wat de veranderingen inhielden. Dus werd besloten om te beginnen met een transcriptie van de tekst uit 1687 en in dat document vervolgens de verschillen aan te geven met de edities van 1646 en 1665. Dat kon relatief gemakkelijk worden gedaan, omdat de uitgaven alle drie door Google zijn gedigitaliseerd. Overigens zijn alleen verbeteringen vermeld die veranderingen in de opvatting van de auteur leken te weerspiegelen. Wanneer de auteur, of zijn philhelleense corrector, hier en daar een woord veranderde of een zin bijschaafde, werd dat niet steeds aangetekend.

1.4 Bewerking van de geselecteerde teksten

1.4.1 Omzetten in Word en transcriptie

Het Latijnse, door Google gedigitaliseerde origineel van de Tractatus van 1687 is niet opgenomen in de thans voorliggende uitgave van het werk en zijn vertaling. De Google-uitgave van de oorspronkelijke tekst was op tal van plaatsen erg moeilijk leesbaar en daarom leek het zinvol deze te transcriberen. De omzetting in PDF die Google zelf aanbiedt, leverde een vrijwel onleesbaar geschrift op. Daarom werd een poging ondernomen om het origineel met behulp van het OCR-programma OmniPage van Scansoft om te zetten in een tekst in Word (Microsoft). Het resultaat hiervan

7

Einige Nachrichten so aus dem soliden Tractaten des holländischen medici I. de Diemerbroeck, so in der pest zu

Nimwegen 1635, etc. Schlesische Infectionsordnung von 14 Febr. 1680, nebst einer Unterweisung von der itzt grassirenden Pest in Polen; von den Physicus der Stadt Bresslau abgefasset im Jahre 1708.

(18)

behoefde ook nog zoveel correcties dat de bezorger-vertaler zich bijna 500 pagina´s lang is blijven afvragen of ‘gewoon helemaal overtypen’ niet beter was. Bij de transcriptie van de Latijnse tekst werd gekozen voor een diplomatische uitgave. Dat betekent dat de tekst van het origineel zo exact mogelijk wordt overgezet. Een consequentie van deze keuze is dat – soms dubbele- hoofdletters, leestekens en accenten nauwkeurig moeten worden overgenomen, dit ondanks dat het gebruik van hoofdletters niet overal even consistent is, de interpunctie de moderne lezer soms onbegrijpelijk voorkomt en de leestekens en hun plaatsing hem bij het vertalen soms meer tot last zijn dan tot steun. Tegen het advies van Josef IJzewijn zijn de afkortingen bij de transcriptie niet uitgeschreven (IJzewijn, 1990). Dat houdt in dat de van oorsprong middeleeuwse ligaturen en breviaturen, die in de zeventiende eeuw nog veel werden toegepast, bij de transcriptie intact bleven. Zo bijvoorbeeld æ voor ae, œ voor oe, & voor et, -âsse voor –avisisse, -ârunt voor –averunt en -ēre voor –erunt. Ook tildes ter verdubbeling van medeklinkers werden ongemoeid gelaten, dus bijvoorbeeld im o voor immo. Dan wat de accenten betreft: Van Diemerbroeck voorziet de klinker waarop een ablativus eindigt vaak van een circumflex (^). Deze werd overgenomen omdat het teken de lezer soms helpt bij het vertalen. Hoewel de vervaardiging van een diplomatische editie daarom vraagt, werd het gebruik van het accent grave, in drukkerskringen de graaf genoemd, niet overgenomen. Vaak was ten enenmale onduidelijk of het om een accent of een artefact ging. Afkortingen werden ongewijzigd overgenomen, terwijl ook de – schaarse - drukfouten niet werden gecorrigeerd. Wel werd de custode (bladwijzer) overal weggelaten.

De enige veranderingen in de getranscribeerde tekst betreffen de opmaak. Van Diemerbroeck is spaarzaam met nieuwe regels en alinea’s. Zijn boek maakt daardoor een erg gesloten indruk: eindeloze reeksen van lange Latijnse zinnen volgen elkaar zonder enige afwisseling of onderbreking op als huizen in een mislukte Vinex-wijk. Om de tekst toegankelijker te maken, werd wat meer relief, c.q. wit aangebracht. De regeleinden in de digitale editie komen daardoor dus niet meer overeen met die in het origineel. Het toegenomen reliëf maakt de tekst opener en bovendien wordt het gemakkelijker om corresponderende zinnen in origineel en vertaling op te sporen. Om dat laatste doel te bereiken werd bovendien bewerkstelligd dat de paginanummers in de transcriptie en de vertaling steeds naar dezelfde tekstpassages verwijzen als die in het origineel. Verder werd ter verbetering van de leesbaarheid de opmaak van de talloze recepten althans in de vertaling enigszins aangepast en geüniformeerd.

Tot slot: het Google-exemplaar uit 1687 was hier en daar slecht te lezen, doordat de drukinkt ver was uitgelopen. Onvolledige woorden en delen van zinnen werden aangevuld aan de hand van de edities van 1646 en 1665. De gereconstrueerde stukken zijn aangeven met rechte, zogeheten teksthaken: [ ]. In de vertaling van het boek zijn deze teksthaken gebruikt om aan te geven dat voor de duidelijkheid woorden zijn toegevoegd die niet in het origineel voorkomen. Belangrijke wijzingingen in de tekst van de latere edities alsmede aanvullingen van enige omvang zijn via voetnoten aangegeven. Bovendien zijn deze passages met een achtergrondkleur licht gemarkeerd.

1.4.2 Het vertaalwerk

Op basis van de aldus in Word overgezette teksten werd vervolgens aan de vertaling begonnen. De eerste vraag die zich hierbij voordeed, was natuurlijk hoe het eindproduct, de vertaling, er uit moest komen te zien. Er deden zich verschillende mogelijkheden voor. Om de gedachten te bepalen werd uitgegaan van twee uitersten. Aan de ene kant is dat de interlineaire vertaling. Een klassiek, en nog steeds fraai voorbeeld hiervan is de vertaling die R. Venables in 1837 van Celsus’ De medicina maakte. Het aantrekkelijke van deze werkwijze is dat de lezer precies kan nagaan welke woorden in de vertaling staan voor welke woorden in de oorspronkelijke tekst. Hij ziet precies waar de oorspronkelijke auteur wat zegt. Het grote nadeel van deze werkwijze is dat de vertaling zich niet bepaald prettig laat lezen. De oplossing van dat probleem bevindt zich in het andere uiterste: de parafrase of ‘hertaling’ waarbij de vertaler zich een beeld vormt van wat de auteur naar zijn mening

(19)

bedoelt te zeggen en dat vervolgens in zijn eigen woorden probeert weer te geven. Het resultaat laat zich in het algemeen veel beter lezen, maar het is duidelijk dat de lezer daarvoor een prijs betaalt: hij kan niet meer zien waar de vertaler van de oorspronkelijke tekst afwijkt en hoe ver hij daarbij gaat. Tussen deze twee uitersten bevindt zich als altijd het medium tutissimum, de vertaling die nauw bij het origineel aansluit en toch redelijk goed leesbaar is. Voor deze middenweg werd gekozen. Het betekende dat de Latijnse tekst eerst ‘in het klad’ zo letterlijk mogelijk werd vertaald en dat dit tussenproduct vervolgens in een tweede ronde beter leesbaar werd gemaakt. Dat laatste hield bijvoorbeeld in dat de passieve werkwoordsvormen c.q. predicaten die dat toelieten, in actieve vormen werden omgezet, maar vooral natuurlijk dat al te lange zinnen en ingewikkelde constructies van hoofd- en bijzinnen werden weggewerkt. In het Latijn zijn deze – in het algemeen – goed leesbaar, de Nederlandse taal leent zich daartoe grammaticaal echter veel minder. Het in stukjes hakken van lange zinnen bracht met zich mee dat hier en daar extra verwijswoorden moesten worden toegevoegd. De vertaler is daarbij iets royaler geweest dan strikt noodzakelijk was. Hij meende dat verwarring in de hier en daar nogal ingewikkelde theoretische passages vóór alles voorkomen moest worden. Om dezelfde reden werden vage verwijswoorden waar mogelijk vervangen door meer specifieke woorden. Als nadeel leverde dat op zijn beurt weer vrij veel lelijke woordherhalingen op, maar die zijn voor lief genomen, omdat de vertaler meende dat duidelijkheid voor elegantie moest gaan. Van Diemerbroeck schreef tenslotte geen roman maar een medisch handboek. Tot slot zij gemeld dat het al te kwistige gebruik van superlatieven waar mogelijk geminderd werd; de hedendaagse, nuchtere Nederlandse lezer houdt niet zo van de gezwollenheid die de talloze -issimi, -errimae en -axima uitstralen.

Een lastig punt bleef bij dit alles hoe er iets van de persoonlijke stijl van de auteur kon worden overgebracht in de vertaling. Van Diemerbroeck drukt zich in het algemeen vrij bondig uit. Plechtstatigheid lijkt hem vreemd te zijn geweest. Hier en daar lijkt hij zelfs te vervallen tot spreektaal. Men hoort hem dan als het ware voor zijn toehoorders spreken. Die indruk wordt nog versterkt door de woordspelingen en grapjes waarmee de auteur zijn betogen lardeert. De vertaler meende op grond van deze kenmerken dat hij zich een ietwat informele stijl kon permitteren. Of daardoor de eigen stijl van Van Diemerbroeck (en zijn corrector Le Rousseau) tot zijn recht komt, blijft niettemin onzeker.

1.4.3 Enkele lastige punten bij het vertalen

1.4.3.1 Namen van personen en plaatsen

Een punt apart vormde de vertaling van namen van personen en plaatsen. Gelatiniseerde namen van geleerden bleven onvertaald – omdat het in die tijd gebruikelijk was dat zij zich daadwerkelijk van die verlatiniseerde naam bedienden – in elk geval in de geleerde discoursen.

Namen van plaatsen die in de tekst worden genoemd zijn waar mogelijk in het Nederlands vertaald. Een afzonderlijk probleem vormen de plaatsen waarin boeken werden uitgegeven. In het algemeen werd de taal gehandhaafd waarin ze op titelpagina’s voorkomen. Soms dus Zürich, soms Tiguri, soms Lyon, soms Lugduni.

1.4.3.2 Verwijzingen

Een korte verantwoording verdient ook de wijze waarop is omgegaan met literatuurverwijzingen. Van Diemerbroeck verwijst naar een zeer groot aantal auteurs en een nog groter aantal geschriften. Daarbij geeft hij in zijn tekst de titels van de auteurs steeds heel summier weer, d.w.z dat hij enkele woorden uit de titel afgekort citeert. Kennelijk ging hij ervan uit dat zijn lezers hieraan genoeg hadden bij het zoeken naar het aangehaalde werk. Voor de huidige lezer leverde het terugvinden van de originele titel soms het nodige speurwerk op: zo [b]leek ‘Radzivilius, It Ieros’ te staan voor

Hierosolymitana peregrinatio illustrissimi principis Nicolai Razivili...IV Epistolis comprehensae, ex idiomate polonico in Latinam linguam translata. Antverpiae, 1614.

(20)

Bij de beknopte aanduiding van de titels van de aangehaalde werken komt de summiere plaatsaanduiding die Van Diemerbroeck hanteert. Hij beperkt zich tot Boekdelen (Libri) en Hoofdstukken (Capita). Soms verwijst hij naar Vragen (Problemata), Waarnemingen (Observationes), Tractaten (Tractatus) en Commentaren (Commentaria). Nummers van bladzijden geeft hij nooit – misschien omdat bepaalde bekende boeken meer dan eens werden uitgegeven en dan vaak in heel verschillende formaten.

Bij de vertaling van de titels, die bij Van Diemerbroeck niet als zodanig gemarkeerd worden, kon worden gekozen tussen een letterlijke vertaling en een volledige beschrijving van de titel. De eerste weg leverde soms te weinig informatie op en de tweede leidde tot grote obstakels op een toch al niet altijd even vlot begaanbare weg. Een goede tussenweg leek het om in het Nederlands een korte omschrijving van de titel te geven en de volledige titels op te nemen in een lijst van auteurs die als bijlage aan de vertaling is toegevoegd.

De citaten die in de directe rede zijn gesteld, worden door Van Diemerbroeck gecursiveerd. Dit gebruik is bij de transcriptie van de PDF-tekst en de vertaling in het Nederlands overgenomen. Daarnaast cursiveert de auteur ook alle bronnen waarnaar hij verwijst. Soms gaat het daarbij om (delen van) titels van boeken, soms om meer algemeen gestelde aanduidingen. Vergelijk ‘NN zegt in zijn boek Over de pest (in libro De peste) dat …’ met: ‘In zijn boek over de pest (in libro de peste) schrijft NN dat ….’ In vele gevallen is niet duidelijk of de auteur naar de precieze titel van een boek verwijst, of dat hij het bedoelde boek omschrijft. In beide gevallen cursiveert Van Diemerbroeck echter de gehele verwijzing. Hoewel het vandaag de dag gebruikelijk is om alleen de hoofdtitel van een boek cursief te zetten, werden bij de transcriptie alle cursiveringen van omschrijvingen van boeken weggelaten. Het niet geheel consistente gebruik van hoofdletters in de verwijzingen naar boektitels werd ongemoeid gelaten. Alleen de cursivering van verwijzingen naar passages in de

Tractatus zelf, werden niet overgenomen. Dit om het paginabeeld niet al te onrustig te maken. 1.4.3.3 De recepten

Dan de honderden recepten. Door de telegramstijl en de typische afkortingen zijn het eigenlijk wonderen van economisch taalgebruik. Wat moet worden gemaakt, welke ingrediënten daarvoor nodig zijn, in welke hoeveelheden, hoe het middel bereid moet worden en hoe het uiteindelijk moet worden toegepast, al deze gegevens worden in enkele moeilijk mis te verstane bewoordingen vastgelegd. Vooral het Latijn is geknipt voor deze wijze van formuleren en wellicht is het mede daarom dat recepten ook vandaag de dag nog in die taal worden geschreven. Bij vertaling moeten al die afkortingen, korte instructies en gedeclineerde en geconjugeerde woorden allemaal in een nieuw te bedenken systeem van afkortingen uitgeschreven worden. Dat levert lange, slappe zinnen op waarin de zo aantrekkelijke puntigheid van het recept geheel verloren gaat. Een dergelijk vertaald en uitgeschreven recept maakt zelfs een potsierlijke indruk. In eerste instantie is daarom overwogen om de recepten in het Latijn te laten staan en ze voor de niet ingewijde toegankelijk te maken met lijsten van afkortingen, technische termen en een lijst van ingrediënten en hun vertaling. Bij nader inzien is hiervan toch afgezien. Het doel van dit boek is nu eenmaal in de eerste plaats om een in het Latijn geschreven boek te vertalen in het Nederlands en het zo toegankelijk te maken voor mensen die geen Latijn willen of kunnen lezen. Dus zijn de recepten toch in het Nederlands vertaald. Bij de vertaling van de Latijnse namen van planten is waar mogelijk gekozen voor de Nederlandse benamingen die in de zeventiende eeuw werden gebruikt. Dat werd gedaan omdat lang niet altijd zeker is of de naam die een plant nu heeft, overeenkomt met de voorstelling die men er indertijd bij had. Zoals Schneider uitvoerig heeft laten zien, schuilen achter een en dezelfde naam vaak heel verschillende planten (Schneider, 1968-1975). Het grote werk van Linnaeus moest immers nog komen.

(21)

Bij de vertaling van verwijzingen van Van Diemerbroeck naar het Oude en Nieuwe Testament deed zich de vraag voor welke bron Van Diemerbroeck zelf heeft gebruikt. Het lag voor de hand dat de auteur zich baseerde op de Statenvertaling die in 1637 beschikbaar was gekomen. Reeds een oppervlakkige vergelijking van mijn vertaling van de betreffende passages in de Latijnse tekst met die uit de Statenvertaling, sprak deze veronderstelling echter tegen. Legt men vervolgens het Latijnse origineel van de Tractatus naast de Editio vulgata, de in de vijfde eeuw tot stand gekomen Latijnse vertaling van de Bijbel, dan rijst het vermoeden dat Van Diemerbroeck zich van deze aloude uitgave heeft bediend – dit ondanks het feit dat zij in protestantse kringen werd afgewezen. Bij de vertaling heb ik mij bijgevolg gehouden aan de voorliggende Latijnse tekst. Waar dat nuttig leek, is de tekst van de Statenvertaling in een voetnoot toegevoegd.

1.4.3.5 Technische termen

Een lastig punt vormde de vertaling van de vele technische termen die de medische wereld ook vierhonderd jaar geleden al rijk was. Voor een deel zijn de oude termen verdwenen, bijvoorbeeld omdat de ingreep waar ze voor staan niet meer wordt toegepast. Voor een deel bestaan ze nog steeds, maar verwijzen ze naar iets anders. Op vragen over hun betekenis bleken Latijn- Nederlandse woordenboeken vaak geen antwoord te geven. Meer informatie boden moderne medische handwoordenboeken. Het gevaar dat aan het gebruik van deze bronnen kleeft, is net als bij de planten echter dat sommige woorden nu iets anders betekenen dan in de zeventiende eeuw het geval was. Bij de vertaling werd daarom gebruik gemaakt van handboeken uit de tijd zelf. Heel geschikt bleek het Lexicon medicum van S. Blankaart of Blankaert (1650-1704). Een tweede welhaast even rijkelijk vloeiende bron was J.J. Woyt, Gazophylacium medico-physicum (1766).

1.5 Opzet van de voorliggende uitgave

De voorliggende studie bestaat uit drie delen. Pièce de résistance vormt Deel B. Hierin vindt de lezer de transcriptie van de Latijnse tekst alsmede de vertaling van de volledige Tractatus de peste, dus inclusief Van Diemerbroecks aantekeningen. Aan deze vertaling gaat een inleiding van de vertaler vooraf. Deze vormt Deel A. Ze bestaat achtereenvolgens uit een summiere biografie van de auteur (Hoofdstuk 1), zijn wetenschappelijke opvattingen (Hoofdstuk 2) en een kort exposé over de pest met Van Diemerbroecks opvattingen in dezen (Hoofdstuk 3). Aan het einde van dit derde hoofdstuk wordt een poging ondernomen om antwoord te geven op de vraag wat Van Diemerbroeck met zijn

Tractatus kan hebben bijgedragen aan de pestbestrijding. Deze drieledige inleiding is wellicht wat

ruim bemeten. Met name de omvang van de inleiding over het wetenschappelijke kader waarin Van Diemerbroeck zich bewoog, zal menig deskundige de wenkbrauwen doen fronsen. Naar mijn mening is een dergelijke inleiding echter bijzonder nuttig voor studenten in de geschiedenis, de medische- en de sociale wetenschappen, die in het algemeenimmers maar mondjesmaat zijn ingewijd in wetenschappelijke kwesties uit de zeventiende eeuw. Wanneer zij de tekst van het traktaat zonder kennis van deze materie ter hand nemen, zal dat veel afbreuk doen aan hun leesplezier: al te gemakkelijk lezen ze dan heen over de talloze impliciete verwijzingen en referenties die voor de geletterde lezer in 1646 waarschijnlijk vanzelf spraken, maar die dat voor de hedendaagse lezer al lang niet meer doen. Natuurlijk kan eenieder het desbetreffende hoofdstuk overslaan.

Eveneens als handreiking aan de lezer zijn de ‘mini-biografietjes’ bedoeld die in Bijlage I van Deel C worden gepresenteerd. Zij behandelen in telegramstijl de bijna vierhonderd auteurs naar wie Van Diemerbroeck in zijn traktaat verwijst.

De presentatie van deze vertaling heeft de maker de nodige hoofdbrekens opgeleverd. Lange tijd stond hem de uitgave van een fraai boek voor ogen waarin het Latijnse origineel en de Nederlandse vertaling naast elkaar worden gepresenteerd – zijn grote voorbeeld was Wilmer Wright’s vertaling

(22)

van Fracastoro’s De Contagione (Londen/New York, 1930). Toen puntje bij paaltje kwam, bleek echter dat de uitgave van een boek van 11 à 1200 pagina’s zeer begrotelijk zou worden. Bovendien werd gaandeweg steeds duidelijker dat zelfs universiteitsbibliotheken druk doende zijn hun boekenbestand naar de kelder te verplaatsen of zelfs helemaal te verwijderen. Geheel onbegrijpelijk is deze op het eerste gezicht barbaarse handelwijze niet; boeken kunnen vandaag de dag worden gedigitaliseerd en veel studenten lezen liever ‘van het scherm’ dan dat ze een boek ter hand nemen – een onhandig voorwerp dat veel geld kost en vervolgens ook nog eens ergens opgeborgen moet worden. Bovendien is een gedrukte tekst in het algemeen moeilijk te doorzoeken. Van de andere kant bezwoeren tal van (oudere) collegae mij dat een volledige vertaling van een zo belangrijk werk als Van Diemerbroecks Tractatus de peste om de editie van een ‘echt boek’ vroeg. Uiteindelijk werd besloten tot een compromis. De Universiteit Twente was bereid het boek integraal op te nemen in de Open Access Repository en Ipskamp drukkers te Enschede drukte een bescheiden aantal boeken. In de geprinte versie is de transcriptie van het Latijnse origineel niet opgenomen. Deze maakt wel deel uit van de digitale editie, die kan worden geraadpleegd via de site van de Universiteit Twente. Een van de vele voordelen van een digitale uitgave is dat opmerkingen en suggesties van lezers zonder grote kosten of moeite in de tekst kunnen worden verwerkt. De vertaler sluit zich dan ook gaarne aan bij Van Diemerbroeck die zijn lezers uitnodigde ‘zich te verwaardigen om als ze iets ontdekken of zien wat kan leiden tot een grotere duidelijkheid rond de ziekte, deze ontdekking of zienswijze menslievend en vrijgevig aan de openbaarheid prijs te willen geven’. Dat kan via de Open Access Repository van de Universiteit Twente of via een e-mail aan de auteur: ahm@kerkhoff.nu.

1.6 Dank

Een voorwaarde voor het vertalen, annoteren en uitgeven van oude medische geschriften is dat men zich tijdens zijn lange tocht verzekerd weet van de hulp van hulpvaardige en vooral ook geduldige deskundigen op velerlei terrein. In mijn geval was het om te beginnen H.E. Weenink, MB. Hij overtuigde mij van het nut van OCR-programma’s, installeerde er één op mijn PC en leerde mij ook nog eens om het weerbarstige werktuig te gebruiken. Toen de transcriptie eindelijk vertaald kon worden, traden andere hulptroepen aan. De classici A.F.P. Burgersdijk te Enschede en J.J.A. Steenbrink te Sint-Anthonis waren zo vriendelijk mij te helpen met het vertalen van een aantal lastige woorden, vreemde uitdrukkingen en cryptische zinsneden. Zij schroomden niet om waar nodig zelf weer hulptroepen in te schakelen – in dat kader spoorde mr. H. van Leeuwen MA te Milsbeek de herkomst van de raadselachtige Lex Pampinia op. Nadat een eerste vertaling van de Tractatus was gemaakt, kreeg de arbeid een meer geschiedkundig karakter. De inhoud van de verhandeling moest een plaats krijgen in het wetenschappelijke debat van die dagen en dat gold in het bijzonder voor de opvattingen van Van Diemerbroeck over pest en pestbestrijding. Onmisbaar in deze fase van het werk was de hulp van prof.dr. J.A.H. Bots te Nijmegen, prof.dr. H. Cook te Providence (VS), prof.dr. M.J. van Lieburg te Zwolle en vooral ook dr. B.J. Slot te Leidschendam. Nog steviger was de steun die ik mocht ontvangen van dr. A.E.M. Janssen te Nijmegen. Ik ben hem in het bijzonder grote dank verschuldigd. Zeer erkentelijk ben ik ook mevr. dr. A.E. Bierman te Rotterdam. Zij was zo goed om vele uren met mij te besteden aan de ontrafeling van de soms wel zeer curieuze recepten die Van Diemerbroeck de revue laat passeren. Arts en filosoof P. Dols te Utrecht nam een aantal (wetenschaps)filosofische kwesties met mij door, en voor astrologische kwesties kon ik te rade gaan bij mevr. drs. Feli Maingay-Isensee te Delden. Onontbeerlijk naast deze specialistische hulp was in deze fase ook de ondersteuning door de altijd vriendelijke en behulpzame medewerk(st)ers van de Universiteitsbibliotheek in Enschede. Toen de vertaling en de inleiding hun definitieve vorm moesten krijgen, traden weer andere helpers naar voren. Bijzonder verheugd was ik met de commentaren van de leden van het leesgezelschap WIS (Wetenschap In SPe) te Enschede, in het bijzonder prof.dr. A.J. Burggraaf, dr. J. Gulmans, drs. J. de Jongh, v.d.m., prof.dr. J.J. Rasker, dr.ir. F. Schutte en S.

(23)

Tiemersma, huisarts. Zij lazen delen van de tekst en voorzagen die van commentaar. Hetzelfde deden behalve prof.mr. W.P.M. Ruiter te Enschede ook mevr. G.G.M. Kerkhoff-Kranendonk, arts te Goor, dr. A.D.N. Kerkhoff te ’s-Gravenhage, de reeds genoemde heren Van Lieburg en Slot en tenslotte drs. R.W.M. Olthoff MA – die enige man van wie ik weet dat hij als student in Fribourg nog college in het Latijn kreeg. Bijzondere dank verdient in dit verband dr. A.O. Kerkhoff te Utrecht. Zij onderwierp de inleiding aan een grondige taalkundige inspectie en gaf de auteur bovendien tal van nuttige inhoudelijke suggesties. Dat de verschillende versies van de tekst een presentabele vorm kregen, was te danken aan de inspanningen van de als altijd behulpzame en alles oplossende mevr. H.J. Luschen te Enschede. Zij wist slecht ingedeelde lappen tekst, rammelende noten en slordige literatuurverwijzingen in het gareel te krijgen en hield daarbij onverkort een goed humeur. Ook de Bij de eindredactie van deze uitgave speelde dr.ir. F. Schutte te Goor een kardinale rol. Zeer in het bijzonder dank ik hem voor de vele uren die hij besteedde aan het door mij getranscribeerde Latijnse origineel, dat hij met een bewonderenswaardige acribie bewerkte en tot een betrouwbare teksteditie maakte. Niet in de laatste plaats geldt mijn dank de Vakgroep Bedrijfskunde van de Faculteit Management en Bestuur van de Universiteit Twente (hoofd: prof.dr. J.J. Krabbendam) die de uitgave van het werk als ‘echt boek’ mogelijk maakte. Bij dat uitgeven werd dankbaar gebruik gemaakt van de snelle en soepele hulp van Mevr. A. Kleve van Ipskamp drukkers te Enschede. Dat het werkstuk een plaats kreeg in het Open Access programma van de Universiteit Twente was te danken aan de gewaardeerde hulp van de heren dr.ir. M. van Bentum en drs. P. Hommes.

Ten slotte zijn er enkele mensen die ik helaas niet meer rechtstreeks kan bedanken. Het zijn mijn vader A.W.J. Kerkhoff (1917-1986) en mijn voortreffelijke leraren Latijn aan het Bisschoppelijk College te Roermond, W. Arts, lit. class. drs. (1913-1972) en dr. W.A.M. Peters (1914-2009). Zij wekten bij mij een blijvende liefde op voor de taal van het eeuwige Rome. Aan hen draag ik dit boek daarom op. Dignos laude viros Musa vetat mori.

(24)
(25)

Hoofdstuk 2. Leven en werk

Diemerbroeck arte Galenus, Platonicus vitâ, Tullius ore gravis. H. van Rentzen, 1646. 8

2.1 Een woelige wereld

Wie een medische verhandeling uit de zeventiende eeuw met succes wil doorwerken, dient enige voorbereidingen te treffen. Daartoe behoort dat de lezer in spe zich een beeld vormt van de schrijver en diens wereld. Ook zal hij zich moeten verdiepen in medische, maatschappelijke en religieuze opvattingen die destijds opgeld deden. Deze eisen kunnen bij ieder boek worden gesteld, maar ze gelden a fortiori in het onderhavige geval. Van Diemerbroeck leefde in een tijd die in menig opzicht buitengewoon roerig en spannend was. Allereerst was er het heftige politieke, bestuurlijke en staatkundige tumult: onze auteur werd te Montfoort geboren in het eerste jaar van het Twaalfjarig Bestand (1609) en maakte het volledige, bijna veertig jaar durende vervolg van de Nederlandse Opstand mee. Hij stierf in 1674 – twee jaar na het Rampjaar. Aan schokkende gebeurtenissen was in dat tijdvak geen gebrek: Van Diemerbroeck was tien jaar oud toen Johan van Oldebarnevelt in 1619 in Den Haag werd terechtgesteld en drieënzestig toen de gebroeders Johan en Cornelis de Witt werden gelyncht (in 1672). Deze opzienbarende politieke gebeurtenissen waren sterk verweven met de spanningen en conflicten die zich in religiosis voordeden. Ze volgden uit de strijd tussen protestanten en katholieken, maar ook uit de twisten tussen protestanten onderling. Die logen er niet om: men leze bijvoorbeeld Knuttels boek over Balthasar Becker of Poelhekkes biografie van Frederik Hendrik en verbaze zich over de benepenheid en de boosaardigheid waarmee zelfs leidende figuren in de religieuze wereld elkaar het leven zuur maakten (Poelhekke, 1978; Knuttel, 1906/1979). Het aanhoudende gehakketak van de theologen kan onze auteur niet onberoerd hebben gelaten. Dat gold eens te meer omdat Van Diemerbroeck tot de kerkelijke groepering der Remonstranten behoorde. Deze laatsten werden vooral in de eerste decennia na de Synode van Dordrecht (1618-1619) zwaar onderdrukt door de Contra-remonstranten die de steun van de overheid hadden. 9 Aanvankelijk was de remonstrantse (Arminiaanse) eredienst vrijwel volledig verboden en werden Remonstranten uit alle openbare ambten geweerd. Tegen het midden van de eeuw kwam er echter weer wat meer ruimte, hetgeen zich onder meer uitte in de benoeming van de Remonstrant Van Diemerbroeck aan de Utrechtse academie.

Naast de politieke en religieuze perikelen waren er nog de nodige sociale problemen. Zo zorgden de veelvuldige grotere en kleinere aanvallen van pest en andere epidemische ziekten keer op keer voor menselijke drama’s, terwijl ze het economische en sociale leven meer of minder ernstig ontwrichtten. Van Nijmegen is bekend dat het stadsbestuur na de epidemie van 1635 en volgende jaren tot ver in Duitsland nieuwe burgers moest gaan werven om zo het maatschappelijke verkeer weer op gang te krijgen.

Het is opmerkelijk dat de welvaart ondanks alle twisten, gewelddadigheden en rampspoeden almaar toenam. De Republiek werd tijdens Van Diemerbroecks leven een economische grootmacht. Nederlandse schepen bevoeren de wereldzeeën en verhandelden alle mogelijke winstgevende goederen, van graan tot leer en van peper tot geneeskrachtige kruiden. Met de economie bloeiden ook het onderwijs en de wetenschappen hoog op. Dat uitte zich in de snelle groei van het aantal

8 Van Diemerbroeck is als geneeskundige een Galenus, hij leeft als een Platonist en hij spreekt als een Cicero.

Aldus Hein van Rentzen in zijn drempelvers voor de auteur in de Tractatus.

9

Op de synode werd tevens de Dordtse kerkorde opgesteld. Daarin werd onder meer vastgelegd dat de wereldlijke overheid bepaalde bevoegdheden in het kerkelijke leven behield. Zie Janse, 2005.

(26)

instellingen voor hoger onderwijs en het stijgend aantal studenten dat zich liet inschrijven. Van heinde en ver togen ze naar de nog maar net opgerichte universiteiten van Leiden (1575) en Franeker (1585), of naar de wat later opgerichte instellingen in Groningen (1614), Utrecht (1636) en Harderwijk (1648). De opbloei van de wetenschappen uitte zich ook in het toenemend aantal geleerden dat onderzoek deed in een laboratorium, een theatrum anatomicum, een gasthuis – of gewoon thuis – en daarbij tot tal van baanbrekende ontdekkingen kwamen. Eigenlijk kan het niet verbazen dat ook die snel opbloeiende wetenschappelijke wereld door de nodige spanningen werd getekend. Die hingen nauw samen met de ingrijpende ommekeer die plaats vond in het wetenschappelijke denken. In hedendaagse termen ging het om een ‘paradigmashift’. Oude antieke denkbeelden die eeuwenlang richtinggevend waren geweest, kwamen plotseling op de helling te staan. De protagonisten van de nieuwe wetenschap - Copernicus (1473-1543), Kepler (1571-1630), Galileï (1564-1642), Descartes (1596-1650) en Newton (1643-1727) verlieten het eeuwenoude Aristotelische bolwerk en probeerden het wetenschappelijk onderzoek op nieuwe leest te schoeien. Zoals bekend is, (her)ontdekte Copernicus dat de aarde net als andere planeten om de zon draait. Joh. Kepler vatte de bewegingen der hemellichamen in mathematisch geformuleerde wetten. Deze begenadigde wiskundige brak met de antieke benadering waarbij alle verschijnselen in de natuur uit kwalitatief verschillende krachten werden verklaard. Aristoteles had gezocht naar het waarom van het vallen van lichamen. Hij dacht dat het te maken had met hun wezen, namelijk hun zwaar zijn, en met hun zoeken naar een natuurlijke plaats in het heelal. Galileï ging op de aldus geformuleerde waarom-vraag niet in. Volgens hem draaide alles om kwantitatieve verschillen. Daarom probeerde hij de bewegingen te vangen in meetbare factoren, in richtingen, in tijd en snelheid. ‘Het boek der natuur’, zo zei hij Kepler na, ‘ligt voor ons open; om het te kunnen lezen, is de taal van de wiskunde nodig’. Galileï dacht net als Kepler dat de menselijke geest bij uitstek geschikt was om deze mathematische verhoudingen te vatten. Hij zocht dan ook volijverig naar de grondbeginselen van een kwantitatieve, wiskundige, mechanische natuurwetenschap. Zijn lijfspreuk was: ‘ubi materia ibi

geometria’ [= wiskunde].

Deze wending in het denken deed zich ook in de medische wereld voor. Geneeskundigen trachtten het Galenistische bolwerk, dat voor een goed deel stoelde op Aristotelische beginselen, af te breken. Dat gold voor de chemiatrici die, voorop gegaan door Paracelsus (1494-1541) en Jan Baptist Van Helmont (1577-1644) probeerden langs chemische weg de geheimen der natuur te ontrafelen. Het gold ook voor de iatrofysici die hun onderzoek op mechanistische modellen baseerden en op die manier probeerden grip te krijgen op de natuur en de met haar verbonden ziekten. Hun beroemdste representant is zonder twijfel William Harvey die de grote bloedsomloop.

Tegenover deze nieuwlichters stonden geleerde medici die aan het oude vertrouwde Aristotelisch- Galenistische model bleven vasthouden en het soms met hand en tand verdedigden. Tussen beide groeperingen in stonden de wat bedachtzamere eclectici en de vaak zeer vindingrijke synthetici die probeerden nieuwe inzichten te combineren met het goede uit de oude theorieën en modellen. Van Diemerbroeck maakte deze ontwikkelingen van zeer nabij mee. Eerst als student aan de pas opgerichte universiteit van Leiden, later als praktiserend medicus in Nijmegen en Utrecht, en vooral natuurlijk als hoogleraar in de Domstad. Hij maakte zelf deel uit van de omwentelingen. Sporen daarvan komt de lezer in de Tractatus de peste overal tegen. Soms heel uitdrukkelijk, soms verscholen achter meer of minder cynische opmerkingen of verstopt in bedekte toespelingen. Het zijn niet in de laatste plaats deze verwijzingen naar de ‘hot items’ en strijdpunten van zijn tijd die Van Diemerbroecks boek voor de hedendaagse lezer interessant maken. Om ze op te kunnen sporen, moet de lezer er echter verdacht op zijn. Hij moet, naar een woord van de filosoof van de groene mat, Johan Cruyff, ‘het doorhebben om het te kunnen zien’. Dus moet hij enigszins vertrouwd zijn met de wetenschapsfilosofie en het medische denken uit die dagen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

These workshops should not only empower people with knowledge and understanding of relational well-being and relational qualities and the impact thereof on a school community,

Therefore, based on these results of the crystallization unit exergy performance of Chapter 3, an integrated biorefinery concept was developed for the valorisation of A-molasses

Het doel van de startbijeenkomst was om samen met partijen die in de praktijk betrokken zijn met dit zorgtraject, te inventariseren waar, op basis van ervaringen in de praktijk,

Door een borstel met een verstelbare steel te gebruiken, kan deze worden aangepast (schouderhoogte of hoger) aan de grootte van de gebruiker en wordt vermeden dat men de romp

Een aanbestedende dienst of een speciale-sectorbedrijf stelt bij de voorbereiding van en het tot stand brengen van een overheidsopdracht of een speciale-sectoropdracht,

De specialist mode/maatkleding rekent uit hoeveel hij van welke middelen moet gaan pakken, waarna hij bij het patroon de materialen verzamelt in de juiste kwaliteiten, kleuren

De reeks publicaties “SOBANE – STRATEGIE Beheer van beroepsgebonden risico’s” heeft als doel deze strategie kenbaar te maken en aan te tonen hoe de strategie kan worden toegepast

This thesis will seek to do two things: first, to contribute to existing literature by confirming, for a modern sample, the suggested relations between daily tracking error and