• No results found

Boek IV. Ziektegeschiedenissen

4.5 Van Diemerbroeck en de pest

4.5.5 Van Diemerbroeck en de overheden

Hoe Van Diemerbroeck precies over deze aangelegenheden dacht, valt uit zijn boek helaas dus niet direct op te maken. Zeker is wel dat de en-en-en-theorie de betekenis van cordons, quarantaines en strenge hygiënische maatregelen moet hebben gerelativeerd. Nu is het succes van de pestbestrijding, zo hebben we hiervoor gesteld, vooral te danken geweest aan de krachtige maatregelen die overheden namen op het gebied van quarantaine, cordons enz. Bijgevolg moet worden vastgesteld dat Van Diemerbroeck juist aan deze cruciale ontwikkeling weinig heeft bijgedragen. Niet ondenkbaar is zelfs dat zijn bemoeienissen ertoe hebben bijgedragen dat de Republiek op dit gebied achterbleef bij andere landen. Deze conclusie is wat controversieel en een nadere onderbouwing leek hier dus op zijn plaats. In dat kader is een poging ondernomen om na te gaan hoe bestuurders op Van Diemerbroecks boek hebben gereageerd. Daarbij werd nagegaan welke contacten Van Diemerbroeck met overheden had, wat hij hun adviseerde en hoe ze daar eventueel op reageerden. Bij overheden moet de lezer in de eerste plaats aan de stedelijke magistraten denken, want collectief-preventieve maatregelen werden in de Republiek tot aan het einde van de zeventiende eeuw voornamelijk genomen door de steden en slechts incidenteel door de gewesten.

4.5.5.1 Gewesten

De gewesten traden, zoals we hebben gezien, maar zelden op bij uitbraken van de pest. Bekende uitzonderingen zijn de ordonnantie van het gewest Utrecht uit 1636 en het besluit van de Staten van Holland uit 1664. Aan het Utrechtse advies kan Van Diemerbroeck nauwelijks een bijdrage hebben

geleverd; het plakkaat stoelde op een ordonnantie van de stad Utrecht en die berustte op haar beurt op een advies van Utrechtse medici. Tot die kring behoorde Van Diemerbroeck op dat moment nog niet, want hij was stadsarts te Nijmegen. Ook aan het Hollandse besluit en bijbehorend plakkaat heeft Van Diemerbroeck vrijwel zeker niets bijgedragen. Zijn naam wordt door de Staten niet genoemd en de tweede editie van zijn boek verscheen pas in 1665, dus een jaar later. De inhoud van het Hollandse plakkaat lijkt bovendien goeddeels te zijn overgenomen uit een Goudse ordonnantie. Ook de aanvullende maatregelen van de Statenleden in de quarantainesfeer stoelden niet op enige passage uit de Tractatus. Niet onbesproken kan hier natuurlijk blijven dat Van Diemerbroeck de tweede editie van zijn boek (Amsterdam, 1665) aan de Staten van Holland opdroeg. In de opdracht meet hij het belang van een goede overheidszorg voor de gezondheid van de inwoners breed uit. De maatregelen die de Staten van Holland in 1664 namen, worden in dat verband uitdrukkelijk genoemd. Uit de rest van zijn opdracht komt echter niet naar voren dat hij de contagionistische, verkeers-beperkende elementen uit het plakkaat gunstig beoordeelde. Hij noemt ze expressis verbis niet en dat is vreemd: verwacht zou mogen worden dat hij juist op die punten zou zijn ingegaan; zij waren het immers die het Hollandse advies nieuw en bijzonder maakten. Bovendien was het plakkaat geschreven op basis van het advies van een aantal gezaghebbende medici. Die hadden verklaard dat de ziekte niet door de lucht wordt verspreid, maar alleen door contact tussen mensen. Van Diemerbroeck was het met zulk een uitspraak niet eens en de lezer zou dus mogen verwachten dat hij daar het zijne over had gezegd. Hij deed het echter niet. Daaruit mag worden afgeleid dat hij zijn collegae en de Hollandse Staten niet voor het hoofd wilde stoten. Omdat hij zweeg, weten we helaas ook niet zeker of hij het eens was met de anti-contagionistische maatregelen die de Staten voorstelden. Maar soms schreeuwt de stilte: cum tacent, clamant. Misschien geloofde hij net als zijn collega aan de Utrechtse universiteit, de theoloog Gisbertus Voetius, dat de overheid de vrijheden van burgers niet zo ver mocht inperken. Dat zou dan overigens kunnen betekenen dat hij zich aan het losmaken was uit het remonstrantse kamp: Remonstranten stonden welwillender tegenover overheidsingrijpen dan de Contra-remonstranten – het was een van de onderlinge geschilpunten op de Synode van Dordrecht geweest.

4.5.5.2 Steden

Heeft Van Diemerbroeck invloed uitgeoefend op het beleid van de steden in de Republiek? Bezien we de gang van zaken in Nijmegen, de stad waar Van Diemerbroeck stadsarts was geweest, dan valt op dat de stad in de eerste helft van de zeventiende eeuw de maatregelen nam die in de republiek gebruikelijk waren: een betere hygiëne en opsluiten van zieken in hun huizen of in een pesthuis. Als belangrijkste koerswijziging kan worden gezien dat de stad vanaf 1655 meer aandacht begon te besteden aan het tegenhouden van vreemdelingen die de ziekte zouden kunnen binnenbrengen. Blijkens een opmerking in de Chronijk van de stad der Batavieren (1784) had dat te maken met het feit dat steeds meer mensen begonnen te geloven dat de ziekte alleen door rechtstreekse contacten werd overgebracht. Op p. 202 heet het:

‘In dit jaar [1665] wierd de Stad wederom bezogt met de verschikkelijke plaag der Pest, welke dagelijks een groot getal van menschen wegsleepte. Men oordeelde in het gemeen, dat de besmetting niet uit eene ongesteltheid in de lucht ontstaan, maar door besmette personen herwaards gebragt was.’

Dat was echter niet de boodschap die Van Diemerbroeck verkondigde, niet in de eerste editie van zijn Tractatus en evenmin in de tweede. 106

Ook in Utrecht lijkt zich in 1655 een ommekeer in het beleid te hebben voorgedaan. Toen het stadsbestuur vernam dat de pest de stad bedreigde, probeerde het om allerlei gevaarlijke infectiebronnen buiten te sluiten. Rommes acht het mogelijk dat de kordate reactie van het stadsbestuur te danken was aan de persoonlijke aandrang van medicus en vroedschapslid Cornelis Booth. Waarom deze Booth zo actief optrad, laat de auteur helaas onbesproken. Gaarne had men gelezen dat de man een overtuigd aanhanger van de contagiumleer was en liever nog dat gesprekken met Van Diemerbroeck hem tot zijn actie bewogen. Daarvan is echter niets bekend. Overigens mag wel worden aangenomen dat Booth en Van Diemerbroeck elkaar goed hebben gekend. Van Diemerbroeck was in die dagen hoogleraar in Utrecht en Booth was behalve raadslid en collega medicus bovendien bibliothecaris van de universiteitsboekerij.