• No results found

3.1 GLOBALE REFERENTIEBESCHRIJVING TYPOLOGIE

De abiotische karakteristieken van het type M12 zijn weergegeven in tabel 3.1a. De samen-hang met typen uit het Handboek Natuurdoeltypen (Bal et al., 2001) is vermeld in bijlage 1.

TABEL 3.1A KARAKTERISERING VAN HET TYPE VOLGENS ELBERSEN ET AL. (2003)

Eenheid Range Zoutgehalte gCl/l 0-0,3 Vorm - niet-lijnvormig Geologie >50% kiezel Diepte m <3 Oppervlak km2 <0,5 Rivierinvloed - geen Buffercapaciteit meq/l 0,1-1 GEOGRAFIE

Hiertoe behoren de ondiepe, zwak gebufferde plassen op de hogere zandgronden, zoals ven-nen en poelen in open heidelandschappen, maar ook gegraven plassen die door de hydrolo-gische situatie zwak gebufferd water bevatten. De meeste vennen liggen in inzijggebieden en bij de bovenlopen van beken in voedsel- en kalkarme zandgronden. Zwak gebufferde plassen in de kalkarme duinen hebben (door de ligging in het kust gebied) een iets afwijkend karakter. De droogvallende, ondiepe, jonge duinwateren met een zandige bodem zijn gelegen in open duin. Deze wateren ontstaan op een natuur lijke wijze in pri maire duinvalleien op een kalk-arme zandgrond door uitstuiving van secun daire duinvalleien. Als gevolg van beide proces-sen zijn de oevers altijd redelijk vlak.

HYDROLOGIE

Zwak gebufferde plassen zijn stilstaand en maken vaak deel uit van lokale grondwater-systemen. Ze zijn meestal ondiep (<2 m). De peilfluctuaties zijn over het algemeen groot en er kan daardoor gedeeltelijke droogval optreden. Ze zijn van ander oppervlaktewater min of meer geïsoleerd en bevatten daardoor zeer zwak tot zwak gebufferd water. In deze humus-arme systemen verloopt de successie traag.

STRUCTUREN

Deze plassen zijn klein tot matig groot en vlakvormig. De bodem is humusarm, veelal zand. De oevers zijn vaak zwak aflopend.

60 61

M12

KLEINE, ONDIEPE, ZWAK GEBUFFERDE PLASSEN (VENNEN)

DE KLEINE, ONDIEPE, ZWAK GEBUFFERDE VENNEN VERSCHILLEN STERK VAN UITERLIJK, VAAK IN OPEN LANDSCHAP MAAR SOMS IN UITGESTOVEN PLEK IN BOS (ONDER). DE ZEER ONDIEPE VENNEN ZIJN BEGROEID MET HET OEVERKRUIDVERBOND, WAARIN OOK DRIJVENDE WATERWEEGBREE KAN VOORKOMEN (BOVEN, RECHTS MIDDEN). DE KORAALJUFFER (LINKS MIDDEN) IS EEN ZELDZAME, MAAR KENMERKENDE SOORT DIE NAARMATE DE ZON MEER KANS KRIJGT OOK STEEDS ACTIEVER WORDT. FOTO’S G.P.H. ARTS; P.F.M. VERDONSCHOT.

M12

KLEINE, ONDIEPE, ZWAK GEBUFFERDE PLASSEN (VENNEN)

DE KLEINE, ONDIEPE, ZWAK GEBUFFERDE VENNEN VERSCHILLEN STERK VAN UITERLIJK, VAAK IN OPEN LANDSCHAP MAAR SOMS IN UITGESTOVEN PLEK IN BOS (ONDER). DE ZEER ONDIEPE VENNEN ZIJN BEGROEID MET HET OEVERKRUIDVERBOND, WAARIN OOK DRIJVENDE WATERWEEGBREE KAN VOORKOMEN (BOVEN, RECHTS MIDDEN). DE KORAALJUFFER (LINKS MIDDEN) IS EEN ZELDZAME, MAAR KENMERKENDE SOORT DIE NAARMATE DE ZON MEER KANS KRIJGT OOK STEEDS ACTIEVER WORDT. FOTO’S G.P.H. ARTS; P.F.M. VERDONSCHOT.

STOWA 2018-49 REFERENTIES EN MAATLATTEN VOOR NATUURLIJKE WATERTYPEN VOOR DE KADERRICHTLIJN WATER 2021-2027

CHEMIE

Door hun ligging in en kalkarme zandgronden zijn ze van oorsprong relatief voedsel-arm en niet of in geringe mate gebufferd. Ze worden vaak gekarakteriseerd door een voed-selarme waterlaag boven een mesotroof sediment. Het water is helder, zeer zacht tot zacht en zuur tot zwak zuur. Door aerobe (verzurende) afbraakprocessen in het inzijggebied, en/of bij droogval in de plas zelf, wordt zuur geproduceerd. Frequent droogvallende plassen zijn daarom relatief zuur. Permanente plassen met een orga nische sliblaag (blad) kunnen door anaerobe afbraak juist iets gebufferd worden (E. Brouwer, KUN pers. med.). De overstroomde variant is iets voedselrijker. Heinis et al. (2004) geven indicatieve waarden van enkele water-kwaliteitsvariabelen. Op basis van de koppeling met de natuurdoeltypen kan het type verder als volgt worden gekarakteriseerd:

Waterregime: open water droogvallend zeer nat nat matig nat vochtig matig droog droog

Zuurgraad: zuur matig zuur zwak zuur neutraal basisch

Voedselrijkdom: oligotroof mesotroof zwak eutroof matig eutroof eutroof

BIOLOGIE

Als gevolg van veelal voedselarme omstandigheden, geringe buffering en daardoor een zwak zuur karakter, bestaat de vegetatie vooral uit soorten die fysiologisch zijn aangepast aan een milieu, waarin koolstof, fosfaat en stikstof beperkend aanwezig zijn. De groeivorm van de aanwezige planten is hoofdzakelijk een isoëtide groeivorm. Een isoëtide groeivorm wordt aangetroffen bij soorten als oeverkruid, waterlobelia en grote biesvaren. Deze bestaat uit een rozet van stijve, stekelige bladeren en een relatief goed ontwikkeld wortelstelsel. Via het wor-telstelsel worden voedingsstoffen en koolstof dáár opgenomen waar het meeste aanwezig is, namelijk in de bodem. Daarnaast beschikken de planten over een aantal mechanismen, waar-mee zuinig met koolstof wordt om gesprongen (recycling) en de vorming van koolstof in de bodem wordt gestimuleerd. De zeer zwak gebufferde, zuurdere en de zwak gebufferde iets minder zure plassen verschillen nogal. In de laatste is de levensgemeenschap aanmerkelijk soortenrijker dan die van de zeer zwak gebufferde, zure variant. Voor de macrofauna wordt een omslag traject gevonden rond een pH van circa 5,5. De macrofauna van poelen met een pH lager dan 5,5 is in het algemeen soortenarmer en wordt gekenmerkt door het ontbreken van groepen zoals slakken en bloedzuigers. Bij hogere pH-waarde komen deze groepen algemeen voor. Voor de vis geldt een vergelijkbaar omslagpunt, bij pH waarden lager dan circa 5 komen vissen niet meer voor. Als gevolg van de spaarzame/ijle vegetatie wordt de visstand van vennen gekarakteriseerd door een gering aandeel plantminnende (limnofiele) vis.

FYTOPLANKTON EN FYTOBENTHOS

Nergens komt een grotere diversiteit, zowel op genus- als soortsniveau, aan sieralgen taxa voor als in dit milieutype. Micrasterias thomasiana, Tetmemorus granulatus en Pleurotaenium ehrenbergii zijn karakteristiek. Soorten die thuishoren in de kwalitatief goede vennen van dit type zijn o.a.

Closterium attenuatum, Euastrum verrucosum, Micrasterias brachyptera, M. papillifera en Pleurotaenium nodulosum. Er is geen bloei van blauw- en/of slijmalgen. Het benthos bestaat naast gewone

soorten van zure wateren uit de genera Eunotia, Pinnularia en Tabellaria komen veel soorten voor uit zwak zure en neutrale, voedselarme tot matig voedselarme wateren. Behalve om soorten uit genoemde genera, zoals E. veneris, P. polyonca en P. lata gaat het o.a. om veel soor-ten uit de genera Achnanthes (bijvoorbeeld A. altaica, A. helvetica, A. linearis), Anomoeoneis (bijvoorbeeld A. vitrea), Cymbella (bijvoorbeeld C. cesatii, C. descripta, C. microcephala), Navicula (bijvoorbeeld N. heimansioides), Neidium (bijvoorbeeld N. hercynicum) en Stenopterobia (bijvoor-beeld S. delicatissima). Karakteristiek voor de kale zandbodems van Oeverkruidvennen zijn de

62 63

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN