• No results found

6.1 GLOBALE REFERENTIEBESCHRIJVING TYPOLOGIE

De abiotische karakteristieken van het type M21 zijn weergegeven in tabel 6.1a. De samen-hang met typen uit het Handboek Natuurdoeltypen (Bal et al., 2001) is vermeld in bijlage 1. Daarnaast vertoont het type overeenkomst met type 115 (Overige (harde) wateren) van het STOWA beoordelingssysteem

Voor dit watertype wordt onderscheid gemaakt in twee subtypen op basis van het al wel of niet aanwezig zijn van een verbinding met zee:

• type M21a: geen open verbinding met zee (voorbeeld: Markermeer) • type M21b: wel open verbinding met zee (voorbeeld: IJsselmeer)

TABEL 6.1A KARAKTERISERING VAN HET TYPE VOLGENS ELBERSEN ET AL. (2003)

Eenheid Range Zoutgehalte gCl/l 0-0,3 Vorm - niet-lijn Geologie >50% kiezel Diepte m 3-10 Oppervlak km2 >100 Rivierinvloed - nvt Buffercapaciteit meq/l 1-4 GEOGRAFIE

Groot, vlakvormig, diep, stilstaand, gebufferd zoet water. Hoewel niet natuurlijk ont staan, zijn het Markermeer en het IJsselmeer voorbeelden van deze meren. Een natuurlijk voorbeeld is Peipsi, een meer in Estland-Rusland. In Nederland zijn de meren ontstaan door het afslui-ten van zeearmen, waarachter de ontstane (relatieve) ondiepafslui-ten half-natuurlijk in stand wor-den gehouwor-den. Sommige meren hebben een natuurlijke oorsprong, maar de meeste actuele wateren zijn sterk veranderde afgeleiden.

HYDROLOGIE

De systemen verschillen in de bijdrage van verschillende aanvoerbronnen. Belangrijk zijn de aanvoer van grote en kleine rivieren, neerslag en kwel. Daarnaast ook (lokaal en regionaal) grondwater. Compartimentering kan ertoe leiden dat verschillende delen van bestaande watersystemen een andere verdeling van typen water krijgen. Er zijn migratie mogelijkheden voor fauna.

STRUCTUREN

92 93

55

M21

GROTE, DIEPE GEBUFFERDE MEREN

DOOR DE SLIKKIGE ZANDBODEM ZOEKT EEN ZWANEMOSSEL HAAR WEG (LINKS BOVEN), EEN NOG LANGE TIJD VOLGBAAR SPOOR ACHTERLATEND. MAAR OOK OP VEEN EN ANDERE BODEMSOORTEN KOMEN GROTE, DIEPE, GEBUFFERDE MEREN VOOR. DOOR DE GROOTTE EN DE DIEPTE ONTSTAAT EEN WATERMASSA MET EEN GEHEEL EIGEN KARAKTER. BREDE OEVERGORDELS MET RIET EN MATTENBIEZEN (RECHTS ONDER) OMZOOMEN DERGELIJKE WATEREN EN BESCHERMEN DE OEVER TEGEN AFKALVING ALS GEVOLG VAN GOLFSLAG. FOTO’S P.F.M. VERDONSCHOT.

M21

GROTE, DIEPE GEBUFFERDE MEREN

DOOR DE SLIKKIGE ZANDBODEM ZOEKT EEN ZWANEMOSSEL HAAR WEG (LINKS BOVEN), EEN NOG LANGE TIJD VOLGBAAR SPOOR ACHTERLATEND. MAAR OOK OP VEEN EN ANDERE BODEMSOORTEN KOMEN GROTE, DIEPE, GEBUFFERDE MEREN VOOR. DOOR DE GROOTTE EN DE DIEPTE ONTSTAAT EEN WATERMASSA MET EEN GEHEEL EIGEN KARAKTER. BREDE OEVERGORDELS MET RIET EN MATTENBIEZEN (RECHTS ONDER) OMZOOMEN DERGELIJKE WATEREN EN BESCHERMEN DE OEVER TEGEN AFKALVING ALS GEVOLG VAN GOLFSLAG. FOTO’S P.F.M. VERDONSCHOT

STOWA 2018-49 REFERENTIES EN MAATLATTEN VOOR NATUURLIJKE WATERTYPEN VOOR DE KADERRICHTLIJN WATER 2021-2027

golfwerking minder invloed. Transport van deeltjes wordt gekenmerkt door sedimentatie, terwijl erosie van minder betekenis is. Het betreft veelal relicten van stroomgeulen uit een brakke periode of gebieden die zijn gebruikt voor zandwinning.

CHEMIE

Het water is neutraal (tot basisch). De zichtdiepte bedraagt meerdere meters. In de zomer-periode kan (langdurig) stratificatie optreden. Er zijn relatief lage nutriënten-concentraties in het water. Heinis et al. (2004) geven indicatieve waarden van enkele water kwaliteits variabelen. Op basis van de koppeling met de natuurdoeltypen kan het type verder als volgt worden ge-karakteriseerd:

Waterregime: open water droogvallend zeer nat nat matig nat vochtig matig droog droog

Zuurgraad: zuur matig zuur zwak zuur neutraal basisch

Voedselrijkdom: oligotroof mesotroof zwak eutroof matig eutroof eutroof

BIOLOGIE

Primaire productie vindt plaats door algen. Er komen wel waterplanten voor, maar veelal niet in een dichte bedekking. In ondiepe delen komen verlandingsvegetaties voor maar ook ondergedoken waterplanten. De biomassa en diversiteit aan macrofauna is redelijk. In diepe meren is een donker compartiment aanwezig dat in de zomer (als gevolg van stratificatie) door een spronglaag wordt afgegrensd. Dit donkere diepe deel kent lage zuurstofgehaltes en een lage temperatuur, waardoor een afwijkende, vrij soortenarme levensgemeenschap voor-komt. Bij het proces van primaire productie is uitsluitend fytoplankton betrokken, terwijl in de ondiepe delen vaatplanten een hoofdrol spelen. Omdat in een diep meer het voedselweb begint bij het fytoplankton, ontwikkelen de levensgemeenschappen van zoöplankton en de daarbijbehorende predatoren zich verschillend ten opzichte van een ondiep meer.

FYTOPLANKTON EN FYTOBENTHOS

Er vindt een jaarlijkse successie van het fytoplankton plaats. Kiezelalgen hebben een compe-titief voordeel en domineren in het voor- en najaar terwijl groenalgen dominant zijn in de zomer. Drijflaagvormende en draadvormige cyanobacteriën komen slechts incidenteel in de (na)zomer voor. Karakteristieke soorten voor deze type wateren zijn Aulacoseira islandica (kiezelalg), Ceratium hirundinella (panserwieren of dino phyceae), Sphaerocystis schroeterii (groenalg) en Microcystis wesenbergii (cyanobacterië). Maxi mum chlorofyl­a waarden liggen tussen 15 en 25 mg/l, het zomergemiddelde schommelt tussen 10 en 15 mg/l. De soortensamenstelling van de benthische diatomeeën wordt ge domi neerd door meso-eutrafente tot eutrafente, circumneutrale tot alkalifiele zoetwatersoorten. Hyper eutrafente soorten komen slechts in kleine aantallen voor. Flab is nauwelijks aanwezig.

MACROFYTEN

Vegetaties van ondergedoken waterplanten en oeverplanten zijn beperkt tot de ondiepe zones van de meren, de zogenaamde begroeibare zone. Plantengemeenschappen die karakte-ristiek zijn in deze wateren behoren vooral tot de Fonteinkruid-klasse, de Kranswieren-klasse en de Riet-klasse. Van de begroeibare zone wordt het open wateroppervlak vooral ingenomen door kranswieren (vooral Nitellopsis obtusa Sterkranswier, Chara globularis (incl. var. virgata) Breek baar/Teer kransblad, Chara vulgaris Gewoon kransblad, Nitella flexilis Buigzaam glans-wier en Tolypella intricata). Naast kransglans-wieren komen ‘stevige’ fonteinkruiden voor (met name

Potamogeton perfoliatus Doorgroeid fonteinkruid en P. lucens Glanzend fonteinkruid), in

94 95

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN